Roadtrip – Per allroad dwars door Spanje
Het rijden van de TET-route is ongekend populair geworden, sinds MotoPlus begin 2018 schreef over dat toen nieuwe initiatief. Maar wat als je het ritje van Groningen naar West-Brabant of Zuid-Limburg inmiddels meerdere keren hebt gedaan en je het ‘Drenthe-lusje’ al uit je hoofd kent? Dan wordt het tijd om Europa te ontdekken op je allroad, bijvoorbeeld door in één week 1.800 km van Zuid- naar Noord-Spanje te rijden.
Het idee ontstond toen Bennie Migchelbrink – die al dertig jaar de rallyservice voor deelnemers verzorgd aan wedstrijdrally’s zoals de Dakar rally, de Tuareg rally, de Gibraltar-race en de Griekse Serres-rally – op zijn zoveelste ritje terug uit Marokko bedacht: wat zou het toch geweldig zijn om hier dwars door Spanje op de motor ‘op huus an’ te kunnen rijden. Dat idee groeide uit tot een allroad-reis, waarbij hij het motortransport, de routes, de hotels en de (technische) begeleiding voor z’n rekening neemt. De deelnemers vliegen comfortabel naar zuid-Spanje, en stappen daar op hun motor, om in acht dagen dwars door Spanje te rijden, grotendeels over onverharde wegen.
En zo vertrokken we eind maart met vijftien rijders en een begeleidingsteam van zes Memo-mensen, onder wie een Nederlandse eerstehulparts en twee ‘sweepers’ (die op hun Yamaha Ténéré 700’s achteraan reden om bij eventuele problemen hulp te kunnen bieden) vanuit Malaga dus voor een achtdaagse monsterrit noordwaarts: 1.800 kilometer over zoveel mogelijk over onverharde wegen, bospaden, gravelwegen en onverharde bergpassen. Maar ook de stukken asfalt bleken vaak van jaloersmakende kwaliteit en lekker bochtig. Aan saaie rechte stukken, verkeerdrempels en 60-kilometerzones doen ze in het Spaanse binnenland namelijk niet!
De twee transportbussen met aanhangers die alle motoren naar het verre zuiden hadden gebracht reden overigens met de groep mee terug van hotel naar hotel, zodat we als rijders geen bagage op de motor mee hoefden te nemen; enkel een klein zadel-, of rugtasje met wat spullen voor de dag was voldoende. Naast alle bagage werden ook alle reservespullen, zoals een extra set banden en extra motorkleding, keurig van hotel naar hotel vervoerd. Wat een luxe dat je bij zo’n rit lekker zonder bagage het terrein in kunt duiken! Daarbij deed de Costa del Sol in maart zijn naam al eer aan met een lekkere 24 graden.
Iedere rijder reed de route voor zichzelf of in kleine groepjes, met de acht dagroute’s in de navigatie geladen. Ook was elke motor voorzien van een tracker, waarmee iedereen realtime kon worden gevolgd op een app. Het advies om vooral in kleine groepjes te gaan rijden was praktisch gezien erg nuttig, want nu de zon in het voorjaar alweer kracht kreeg in het zuiden, ontstonden er vaak flinke stofwolken op de gravelpaden en boerenlandweggetjes, en in een grote groep rijdt dat verre van prettig, om over de veiligheid nog maar te zwijgen.
Met per dag 200 à 250 kilometer route zou het een echte ‘doe-vakantie’ worden, waarbij de deelnemers ’s morgens rond een uur of acht vertrokken en aan het eind van de middag weer zouden binnendruppelen. Om er een beetje in te komen, was de eerste etappe nog lekker relaxed: een kleine 200 kilometer vanaf Malaga bovenlangs naar Motril, ook wel Granada-Playa genaamd. Dat ligt hemelsbreed nog geen honderd kilometer verderop, maar omdat we door het binnenland reden, met af en toe prachtige uitzichten op zee of op het bergachtige Spaanse binnenland, was het toch wel een dagritje. Het was dus lekker rijden en even wennen aan je medereizigers, want vaak duurt het toch even voor iedereen zijn plekje in zo’n groep heeft gevonden. Daarbij viel ook meteen op dat het Spanje dat wij als vakantieland kennen – de kuststrook dus – totaal anders is dan het Spanje dat je ziet wanneer je een kilometer of vijftig landinwaarts rijdt. Eenmaal weg uit de drukte kom je terecht in een prachtig en leeg landschap, met glooiende heuvels en geweldige vergezichten. Een landschap waardoor je ook meteen beseft hoe druk en hoe vol Nederland is: hier kun je nog echt uren rijden zonder iemand tegen te komen. Of het moet die ene boer op zijn tractor zijn, die steevast terugzwaait.
Het Spaanse binnenland is daarmee een waar allroad-paradijs. Waar je in Nederland vaak moeite moet doen om een onverhard pad te vinden, is het in Spanje precies andersom. Daar moet je soms gewoon op zoek naar een asfaltweg om een dorpje of stad aan te doen op jacht naar een bak koffie, een broodje of een tank benzine. Aan het eind van de eerste dag was iedereen dus lekker opgetogen over deze heerlijke openingsdag, die erg veelbelovend was voor de rest van de week. Bovendien zaten we die avond nog in een superluxe hotel; later in de week zouden we merken dat de accommodaties in het binnenland van Spanje toch minder dik gezaaid zijn en vaak een stapje terug in de tijd gaan…
Dag twee stond in het teken van de doorsteek van de Sierra Nevada, een prachtig bergachtig gebied met zestien bergtoppen hoger dan 3.000 meter. Ook de hoogste berg van het Iberisch Schiereiland, de Mulhacén met 3.482 meter, vind je hier. Tegenwoordig is de Sierra Nevada een groot nationaal park, maar de wegen er doorheen zijn uitmuntend en bestaan uit zowel asfalt als gravel. In maart reden we hier al in een heerlijk zonnetje tegen een decor van besneeuwde bergtoppen: veel mooier wordt het niet als je door de bergen rijdt.
Via Gaudix (bekend van de grotwoningen en als startplaats van de voormalige Hispania Rally) reden we aan de noordkant de Sierra Nevada uit en kwamen we in een weids en dor aandoend landschap, compleet met ruige doornstruiken en zogenaamde stepperollers. Dat zijn rollende struiken die door de wind over de vlaktes worden gejaagd en die niet misstaan in een Amerikaanse western-film. Dat klopt ook wel, want in het verleden werden hier in deze regio veel westernfilms opgenomen, met name in de Tabernas-woestijn iets boven Almería. Dat gebied lieten wij echter letterlijk rechts liggen, want we koersten noordwaarts via een uitgestrekt boerenlandschap – ook hier vol windmolens – richting Gor, de poort naar de Gorafe-woestijn. Die nacht sliepen we weinig idyllisch in een motel aan de snelweg; we kwamen langzamerhand in het dunbevolkte Spanje terecht. Met 235 mooie kilometers achter de kiezen sliepen we er echter als roosjes…
Op de derde dag stond ons misschien wel het allermooiste landschap van de hele trip te wachten: dwars door die Gorafe-woestijn. We waren nog geen half uurtje aan het rijden of we bereikten dit nationale park, dat als een van de allermooiste van heel Spanje te boek staat. Dat een groot deel van die ene open toegankelijke weg dwars door de Gorafe-woestijn inmiddels deels met betonplaten is verhard, is jammer voor ons noppenridders, maar de eerlijkheid gebiedt ook te zeggen dat we drie uur later wel precies begrepen waarom. In het tweede deel door dit mysterieuze gebied met zijn duizenden geërodeerde bergtoppen zo ver het oog reikt, was het pad namelijk nog niet verhard en mede door overvloedige regenval volledig kapotgereden door jeeps en landbouwverkeer. Kortom, we deden bijna drie uur over de eerste vijftig kilometer en toen we de Gorafe-woestijn langzaam achter ons lieten, zagen we vrijwel alle andere rijders in deze trip even uitblazen in het zonnetje op een vlak veld. Iedereen was doorweekt van het zweet en ook enorm onder de indruk van alle natuurschoon. In het stadje Pozo Alcon bereikten we eindelijk weer ‘de bewoonde wereld’. Daar streek de hele groep neer op een terrasje bij het marktplein om echt even op krachten te komen met koffie, cola en een hamburger.
Dat was ook wel nodig, want deze derde dag was met zijn 260 kilometer ook qua afstand erg lang. We hadden dus nog een behoorlijk ritje voor de boeg toen we rond een uur of één weer opstapten en langzamerhand in een meer bosrijke streek terecht kwamen. Het parcours van weidse gravelpaden en veldwegen veranderde in smallere bospaden vol stenen. Anders dan in Nederland is de natuur hier nergens ‘aangeharkt’, dus het bospad werd zowaar een heuse enduroroute. Ik had mijn handen behoorlijk vol aan de spiksplinternieuwe BMW R1300GS op medium-banden en zonder valbeugels. Gelukkig had Memo bij het uitzetten van de route voorzien in talloze bypasses en shortcuts; we waren hier immers allemaal voor ons plezier en niemand hoefde zich hier te bewijzen of verder te gaan dan hij eigenlijk zou willen. Na ruim 180 kilometer kruisten we een grotere asfaltweg en gaf de Garmin op het stuur aan dat je vanaf hier ook relaxed over het asfalt naar het derde hotel in Caravaca kon sturen. Toen ik aangaf dat te gaan doen – het was inmiddels vijf uur in de middag, dus verder rijden door het bos betekende ook in het donker aankomen – kreeg ik al snel een handjevol volgers, die er ook voor kozen de laatste zeventig kilometer over het asfalt te rijden.
Na opnieuw een verrassend en lekker Spaans diner – honger lijden hoef je echt niet in Spanje! – en een goede nachtrust maakten we ons op voor dag vier: 210 kilometer noordwaarts, richting Albacete, dat we kennen van het racecircuit. Spanje is tegenwoordig een uniek motorsportland, met heel veel racecircuits, enduro-parcoursen en crossbanen. Een paar dagen later kwamen we namelijk ook nog pal langs Motorland Aragón, waar op 1 september dit jaar de dertiende MotoGP van dit seizoen wordt verreden, na eerdere Spaanse GP’s in Barcelona en Jerez, terwijl ook de afsluitende GP hier in de buurt is, in Valencia! Het maakt dat je hier als motorrijder echt geaccepteerd bent en je ook overal welkom voelt. Met name in het binnenland wordt er regelmatig naar je gezwaaid en op elk terras of restaurant word je met open armen ontvangen.
Op dag vier zagen we het landschap andermaal veranderen. Met de Sierra Nevada in onze rug werden de paden nu weer breder en vlakker. Dit was echt een GS-speeltuin. Na de inspanningen van gisteren was het nu gewoon heerlijk rijden, waarbij ook het weer zich van de beste kant liet zien, met dik 26 graden. Het meegenomen Goretex-pak had ik inmiddels al verruild voor een luchtige enduropak en daarvan gingen de uitritsbare mouwen na de middag ook nog in de zadeltas.
Ook dag vijf was zo’n heerlijke rijdag, nu op mooie soepele paden door het bos. Lekker relaxed vegen dus en de Dunlop-achterband in combinatie met de traction control naar grip laten zoeken bij de powerslides een bocht uit. In een klein dorpje had de lokale wijnboer een terrasje ingericht. Zijn koffieapparaat draaide overuren en hij scoorde die ochtend waarschijnlijk een maandomzet!
Het landschap werd zo halverwege Spanje wel wat vlakker en weidser, maar ook beduidend meer agrarisch, met enorm grote velden vol vrucht- en olijfbomen. Ook het enorme aantal verlaten en half ingestorte boerderijen viel echt op: blijkbaar is dit platteland voor de Spanjaarden zelf absoluut niet meer in trek en zoeken zij allemaal hun heil in de grote steden of in de kustplaatsen. Hier is zeker nog voor tien jaar ‘Ik Vertrek’ op te nemen, met al die rare Nederlanders die zonder enig woordje Spaans te spreken in een verlaten landschap de bed and breakfast van hun dromen willen realiseren. Veel dorpjes zijn hier ook echt verlaten en doods. Alleen in de grotere plaatsen onderweg zie je wat vertier, schoolkinderen en wandelende mensen. De enige andere weggebruikers die we in deze regio op het asfalt zagen, waren vooral groepen wielrenners; die sport is in Spanje blijkbaar net zo populair als in Nederland.
Het venijn zat deze vijfde dag echter in de staart, met een best lange en redelijk steile klim in het bos op een pad vol keien. Pfff, dat was op het eind van de dag, dus toch nog even de handen flink om het stuur vastknijpen en in de eerste en tweede versnelling naar boven trialen op mijn tubeless Dunlop Trialmax-banden met 2,2 bar. Een lagere bandenspanning zou op deze stenen eigenlijk nog beter zijn en meer grip opleveren, maar dat durfde ik niet in verband met lekrijden en met het beschadigen van de velgrand. Dan zou ik immers nog veel verder van huis zijn en deze motorvakantie waarschijnlijk voortijdig eindigen zijn. Ik neem me nu ook al voor de volgende keer echt beter geprepareerd op stap te gaan. Gelukkig bereikten we snel na deze pittige vijf kilometer lange klim ons hotel en streken we daar neer op het terras om met een koud biertje af te koelen, terwijl de monteurs van Memo alweer druk waren met wat motorservice en bandenwissels.
Dag zes gingen we weer de hoogte in en bereikten we via het natuurpark Puebla de San Miguel en een kronkelig offroad-pad het Javalambre-skistation op bijna 2.000 meter hoogte.
Het skiseizoen was hier al voorbij, maar aan de noordkant lagen her en der nog flinke plakken grauwe sneeuw, altijd leuk voor de foto’s. Verder waren het deze dag vooral veel mooie snelle paden en rolden er opnieuw weer dik 200 kilometers onder onze noppenbanden door. Die avond sliepen we in Landete en werden er opnieuw een paar banden gewisseld voor het laatste stukje naar Barcelona. Hoewel het einde van de trip lonkte, bleek dag zeven best nog een pittige, met wat venijnige klimmetjes en afdalingen. Ook was er één lange rivierbedding die voor de koppeling van een van de meerijdende BMW’s R1250GS Adventure het Waterloo werd. Met veel spierkracht werd de BMW uit de rivierbedding geduwd en daarna door de veegploeg naar een asfaltweg gesleept, waar hij werd opgepikt door een van de Memo-bussen. Tja, met al deze soms toch best lastige kilometers was het tot dan toe verbazingwekkend goed gegaan met alle motoren en rijders en bleef de schade beperkt tot een paar lekke banden en wat oppervlakkige schaafplekken links en rechts. En die eigen pechhulp was geweldig, omdat je als rijder nimmer aan je lot werd overgelaten en de handige monteurs er alles aan deden om iedereen mobiel te houden. Maar in de binnenlanden tussen Valencia en Barcelona bleken BMW-dealers toch dun gezaaid, dus verdween de GS in de bus, om er pas in Nederland weer uit te komen.
Die nacht moesten velen van ons even terugdenken aan hun schooltijd: we sliepen – bij gebrek aan goede hotels in dit afgelegen gebied – in een hostel, een soort jeugdherberg. Maar ach, na zo’n weekje is de verbroedering groot, dus een probleem was het niet dat we die ochtend met een man of vijf naast elkaar onze tanden stonden te poetsen in de sanitair-afdeling. Veel tijd hadden we daar trouwens ook niet voor, want de laatste etappe naar Barcelona was maar liefst 270 kilometer lang en kende ook nog wel een paar serieuze stukjes. Daar draaide niemand echter zijn hand meer voor om en via uitgestrekte bospaden – waarbij we ook nog enkele crossbanen passeerden – druppelden de deelnemers aan het eind van dag acht binnen bij het hotel aan het Noord-Spaanse strand, op een steenworp afstand van het vliegveld. Hier werden de motoren en SSV’s die avond meteen ingeladen en alle bagage weer ingepakt voor het transport naar Nederland. Na een afsluitend diner – waarbij ook alle deelnemers aan deze eerste Memo-trip over een prachtige pretroute werden gehuldigd – dook iedereen het mandje in. De volgende ochtend wachtte het vliegtuig terug naar het kille en natte Nederland…