+ Plus

Roadtrip door Duitsland

Wat gebeurt er eigenlijk wanneer je als testredacteur verliefd wordt op een geleende motorfiets en hem nooit meer naar zijn rechtmatige eigenaar terug wilt brengen? Een roadmovie.

Duizendmaal aangeraakt, duizendmaal gebeurde er niks! Maar dan, was het die zachte streling? Of toch haar innemende voorkomen en beschaafde karakter? Hoe dan ook, ik ben verliefd. Tot over mijn oren. Zonder duidelijke reden. Aan haar specificaties kan het niet liggen. Ze heeft een klein beetje overgewicht: 232 kilo. Is langzaam: 0 tot 100 km/uur in 5,3 seconden. En al te sterk is ze ook al niet, 58 pk bij 6.800 tpm. Nee, met dergelijke waarden gooi je doorgaans geen hoge ogen op de huwelijksbeurs. In gedachten was mijn grote liefde dan ook altijd heel anders. Dynamischer, krachtiger, lichter. En ik kan het weten, want zonder arrogant over te willen komen, kan ik toch zeggen dat ik bijna alles al wel gehad heb. Na vijftien jaar in de testwereld van een motortijdschrift heb ik op vierhonderd verschillende motoren gereden. De schuwen, de snelle, de dure. De dynamische. En niet alleen dat. Dat nu uitgerekend van een oude Triumph Scrambler mijn hart op hol moet slaan. Voor een artikel heb ik 8.000 kilometer met haar doorgebracht, en nu moet ze weer terug naar waar ze vandaan komt. Zoals alle motoren van importeurs weer terug moeten. Helaas. Voor u, en voor ons.
Het is een heerlijke zomerse donderdagochtend ergens op de terugweg door Duitsland. Met een dag of vier dagen zou de Scrambler weer thuis moeten zijn. Afgesproken is om de motor terug the brengen naar de fabriek in het Engelse Hinckley. Maar nu gaat het om meer dan alleen aankomen, het is een beleving op zich. Een man, een man, een woord, een woord. Eén van de weinige principes waar ik me doorgaans nog wel aan vast weet te houden, hoe zwaar het soms ook is. Volgens een berekening van Google Maps resten mij nog precies 1.090 kilometer stuurplezier met deze motor. Naar Hinckley in Engeland, inclusief overtocht van Calais naar Dover. Op voorwaarde dat we meteen vertrekken.

Nee, mij niet gezien! Geen denken aan, om alleen autobaan te zien. Ongepast. Als de wielen draaien, dwalen mijn gedachten weer af naar het zeer jonge verleden. Alles draait om onze nog zo prille liefde. Een liefde die groeide tijdens de vergane kilometers die we samen optrokken. Ontwikkeld in slechts 22 dagen, waarvan het er 19 regende. Misschien toch niet zo’n goede basis voor eindeloos plezier, maar wel goed voor het vertrouwen. De Scrambler heeft me niet in de steek gelaten. Integendeel. En erger nog, ze voelt inmiddels aan als een vriend. Maar heeft deze vriend ook vijanden? Haar hartslag, de bewegingen van de twin, het herinnert mij aan de XT500, waarvan ik er vijf heb gehad. Wel in de tachtiger jaren, maar toch. Als in een film rijden we langs kleine badplaatsen voorbij, die in de vroege ochtend verlaten lijken. Nauwelijks mensen of auto’s op straat. Veel tijd om na te denken. Hoe kan ik deze rit langer maken? De inlevertermijn een paar daagjes naar achteren bijstellen? Volgens de kaart loopt er (natuurlijk) een directe weg van Calais naar Dover. Je kunt echter ook vanaf Rotterdam naar Hull varen, en daarmee minstens 500 kilometer omrijden. Ik ben nu nog in de Pfalz en echt lang nadenken hoef ik niet: ik kies voor Rotterdam.
Eerst maar eens een koffie etablissementje langs de weg in. De zon schijnt. Voor de winkel staat een Hercules brommertje, de berijder heeft het zichtbaar zwaar. Werner, zo heet de Hercules-rijder, heeft hij niet voor iedereen die binnen komt lopen een paar nette woorden over. Hij weegt minimaal 150 kilo (ruw geschat) en zijn stoel kreunt bij elke beweging die hij maakt. “Mooie motor, waarmee je onderweg bent!” “Ik mag niet klagen, tot nu toe nog geen problemen mee gehad”, meld ik met onvervalste trots. “Dat kan ik van de mijne niet zeggen”, mompelt Werner. “Ik heb haar in oktober 1985 gekocht. Vijf jaar geleden moest er een nieuwe voorband op en een week geleden nog, knapte de gaskabel. Maar eigenlijk mag ik niet klagen. Wanneer het zo koud is in de winter, min 20 ongeveer, staat ‘ie altijd buiten. Maar het doet ‘m niets, één keer trappen en hij slaat aan! Doe hem dat maar eens na”, bromt hij. “Ik zou wel willen, maar de mijne heeft een elektrische starter.” “En dan loopt ‘ie meteen?”, wil Werner weten. “Ik weet het eigenlijk niet, ik heb haar nog nooit met min twintig buiten laten staan.” ”Ik ga toch voor Duitse degelijkheid”, uit Werner zijn licht nationalistische inborst, trots naar zijn brommer kijkend. Het zadel is zichtbaar aangedaan, het schuim puilt eruit, roest heeft zich door de lak gevreten als een hongerig dier. “De jouwe?”, vraagt Werner. “Die komt uit Thailand.” “Helemaal verkeerd”, knort hij. “Produceren in het buitenland terwijl er in Engeland zoveel werkelozen zijn. Die verdomde nieuwe tijd ook.” Warme koffie dampt in het kopje. Ik wend me tot hem en vertel het verhaal van de achtduizend kilometer, die mijn Triumph me door heel Europa en Noord-Afrika geholpen heeft. Dagenlange regenval, kritische situaties, avonturen. Werners Hercules heeft 64.000 kilometer op de teller staan, voornamelijk door ritjes naar de Aldi, het café en het werk om de hoek. “Jongen,” zegt Werner, “wanner jullie twee, de motor en jij bedoel ik dan, zulke avonturen hebben meegemaakt, dan kun je haar toch niet zomaar terug brengen? Ik heb een idee!” Ik moet bij hem komen en hij fluistert me wat in het oor.

Twee uur later ben ik weer op pad richting het noorden. De wielen rollen door de kleinste dorpjes, ergens in de namiddag staan we in Ingelheim, langs de Rijn te wachten op het veerpontje, dat ons daar de andere oever zal brengen. De overtocht duurt maar een paar minuten, maar gedurende die tijd lijkt Werners idee plotseling helemaal niet meer zo vergezocht. Ik kijk naar de Scrambler. Nuchter bekijk ik haar zo: heel veel in je mars heb je feitelijk niet. Strikt genomen ben je te zwaar, hebt een weinig overtuigend rijwielgedeelte en mist vermogen. Bovendien is toeren niet echt je ding, daarvoor is het verbruik te hoog en de actieradius te gering. En het onverhard is ook al niet je favoriete metier, daarvoor is de vering simpelweg onderbemeten. Hoewel: dat laatste probleem is opgelost. Voor de test zijn er nog een paar Öhlins-schokbrekers gemonteerd, die niet alleen beter aanspreken en dempen, maar ook vijftien millimeter veerweg toevoegen. Maar wat doen we? Mijn gedachten en portemonnee zeggen terug naar Engeland. Mijn onderbuikgevoel zegt ook terug, maar dan wel naar de eigen garage. Waar zal ik naar luisteren?
Ik luister naar Werners wijze raad en baan me een weg door de avondspits tot kort achter Wiesbaden. Daar sta ik dan in het niemandsland van het Taunus gebergte met een vraag voor de bediende van het lokale tankstation: “Goedenavond, is er misschien een goed hotel in de buurt?” “Nou ja, niet echt”, is het nogal onverwachte antwoord van de ongeveer 50-jarige klerk van dienst. “Hoe bedoel je dat precies?” “Ik bedoel, er zijn hier natuurlijk wel hotels, maar je vraagt specifiek naar een goed hotel, dat wordt toch wat moeilijker.” Eerlijk is de beste man in ieder geval wel. Ik betaal en tref aan de pomp een zijspanrijder met een hond als bijrijder. “Dat ziet er goed uit, die Scrambler”, zegt hij. De hond lijkt instemmend mee te knikken. Ik krijg enkele tips voor mooie routes in de buurt, die bewaar ik voor morgen, eerst maar eens een bed opzoeken.

De Taunus is een waar bedevaartsoort voor motorrijders. Kleine, verlaten weggetjes gecombineerd met een bochtig verloop. Ik stuur de Scrambler van de een in de andere bocht, geleid door het onmiskenbare geluid, dat door het 270 graden kruktapverzet zo mooi klinkt. Meer dan 4.500 toeren heb je niet nodig. Dat geeft rust. Het is precies deze rustgevende hartslag die mij alle hectiek van de vakantie doet vergeten. En daar komt bij: iedere keer als ik voor haar sta, vind ik haar weer even beeldschoon. Telkens weer een bijzonder gevoel. Zoals ook de volgende ochtend, wanneer ik uit mijn slaapzak kijk. Haar bevallige gestalte verhult slechts deels het wonderschone weidse landschap op de achtergrond, dat me eraan herinnert dat ik aan het wildkamperen ben.
Op een steenworpafstand loopt een schaapsherder met zijn kudde, als hij ziet dat ik wakker ben komt hij dichterbij en begint vol trots te vertellen over zijn Norton Commando, die hij een paar weken geleden voor het eerst sinds lange tijd weer uit de garage heeft gehaald. Ik vertel hem dat ik mijn Scrambler weer moet afgeven. “Maar je zei net nog dat je verliefd op haar bent geworden. En voor de liefde doe je toch alles?  Of laat jij je droomvrouw naar een nacht weer gaan? Denk er eens goed over na!”
Daar gaat het niet om, het gaat erom dat ik eigenlijk iets koop dat ik totaal niet nodig heb. Brabrabrabraba…enthousiast spuwt de Scrambler zijn uitlaatgassen in de koele ochtendlucht. Dat doet ze via een nieuw uitlaatsysteem van Arrow, dat begeerlijk dof klinkt. Ik heb vrij, een motor en ben verliefd. Kan een dag beter beginnen? Dat gevoel blijft als ik aan het rijden ben door de kleine dorpjes, totdat ik moet stoppen voor een rood verkeerslicht. De gedachte te moeten scheiden van mijn lief, laat me maar niet los. Ik heb er de hele nacht over gepiekerd en nu is het tijd om eindelijk eens de knoop door te hakken.
Ik voer de bestemming in de navigatie in, geef aan de kortste route te willen rijden. Mijn belofte om de motor naar ‘Good old England’ terug te zullen brengen, zal ik niet breken. Al komen de verwachtingen van Triumph en mijn plannen ongetwijfeld niet overeen. Werner heeft me namelijk verteld over het dorpje England, gelegen op het schiereiland Nordstrand in de buurt van Husum, een kleine 700 kilometer van mijn huidige verblijfplaats. De eerste honderdvijftig van die kilometers werk ik af in Nordhessen. Hier tussen Gießen, Frankenberg/Eder en Winterberg lijkt de tijd stil te hebben gestaan. Een overvloed aan graanvelden, onderbroken door windmolens, pittoreske dorpjes en oeroude vakwerkhuizen, alles verbonden door slingerende landweggetjes. Een paradijs. Ostwestfalen daarentegen, is niet echt mijn gebied. Onder de belofte ‘Kortste route’ leidt de TomTom me door Paderborn en Bad Lippspringe. Met al zijn 350.000 verkeersbewegingen, miljoen 30 km/uur zones en miljard verkeerslichten, die allemaal op rood staan, voelt het rijden hier als een geseling . De volgende dag verder richting het noorden. Over de kleinste verbindingswegen, nauwelijks breder dan een auto, opengereten door vorst . Ik passeer oases van lindebomen, authentieke boeren hoeven van rode stenen, met groene kozijnen en deuren. En stallen zover het oog reikt. Dorpjes die bestaan uit twee huizen met aansprekende namen als Kaltenhöfen, Quelldeich of Westhof passeren eveneens de revue. Uitgerekend hier begint mijn brandstoflampje te branden. Ik rij door, maar vind geen tankstation in deze outback. Normaal zou op zulke plekken iedereen je helpen. Maar vier keer aangebeld, vier keer niemand thuis. Dus dan zit er maar één ding op: verder rijden. De Triumph begint midden tussen de uitgestrekte velden te sputteren. Het ruikt hier naar varkens en vrijheid, in de verte weerkaatst het geluid van een combine, die bezig is in het veld. Te voet baan ik mij er een weg naar toe, een half uur later sta ik dan eindelijk oog in oog met de ogenschijnlijk nogal chagrijnige bestuurder, onderwijl aangekeken door een paar Poolse arbeiders. “Ik sta stil met m’n motor, benzine op.” “Wij hebben hier alleen diesel, rijd ‘ie daar ook op?” Tuurlijk niet, een Triumph Scrambler lust enkel benzine. Vriendelijk is de bestuurder niet bepaald, maar één van de Poolse arbeiders rent naar zijn VW Passat, rommelt wat in de kofferbak en tovert daar een volle vijf liter jerrycan uit. “De benzine mag je hebben, maar kom wel even hier, want ik wil die motor wel eens zien!” Wat volgt is een nacht temidden van motorgekke Polen, die gezamenlijk mijn Scarmbler bekijken en het unaniem eens zijn: vrienden verkoop je niet! En die machine is mijn vriend. Het is maandagmorgen, wanneer ik op Nordstrand voor het bordje England sta. Ik ben m’n belofte nagekomen. Nu alleen nog even met de bank bellen. En daarna Triumph!

Lees meer over

Triumph

Gerelateerde artikelen