Reizen Zuid-Spanje
De zon schijnt op mijn voorhoofd, het is bijna twintig graden en bijna zou ik vergeten dat het november is. Misschien is dit wel het beste moment om eens af te reizen naar Zuid-Oost Spanje, bedenk ik me. Geen last van toeristen, geen last van hoge prijzen, geen last van slecht weer. Een paar dagen is de zon niet alleen mijn kompas, maar vooral ook mijn reisgenoot, op slechts een paar uur vliegen van een koud Nederland.Mojacar heeft iets. Het is vroeg in de ochtend en het kost me enige moeite om precies uit te vinden wat dat “iets” is. In ieder geval minimaal twee gezichten. Hoewel het begin november is, schijnt hier de zon en lopen mensen in korte broek – een paar uur van een koud en kil Nederland vandaan. Op het strand rent een hond achter een stok aan. Dat is in ieder geval iets. De zon en het strand. En met de winter voor de deur is het hier rustig. En toch weten sommigen dit stukje zuidkust het hele jaar door te vinden. Een paar dagen eerder zag ik hier nog een deels ingepakt doch onmiskenbaar Bentley-prototype voorbij glijden en gisteren deed een stoet van een stuk of vijf experimenteel ogende, met camera’s uitgeruste Audi’s geen moeite om zich aan het oog te onttrekken. Evenmin als een net zo lange sliert Porsche Panamera’s – net als de Audi’s met Duits kenteken. Ja, autofabrikanten komen hier graag. Na een paar dagen op de Yamaha XT660 Ténéré die ik tot mijn beschikking heb, snap ik dat wel. Mojacar is eerlijk gezegd een weinig opzienbarend plaatsje van nog geen 3.000 inwoners. Met een internationale bezetting. Oudere Britten en Duitsers brengen hier hun winters door. De vele hotels, barretjes en restaurants spelen graag in op de behoefte van de buitenlandse clientèle – al was het alleen maar met de Engelse en Duitse namen van de kroegen en eettenten. Het typisch Andalusisch-Arabische deel van het dorp heeft nog een ouderwetse charme vanwege de smalle straatjes en huizen die vaak in kubusvorm gebouwd zijn. De vele onafgebouwde appartementen met werkeloos wachtende kranen die ik de vorige avond in het spookachtige halfdonker zag staan, zijn echter het levende bewijs dat Spanje het moeilijk heeft. Stenen geraamtes van protserigheid in aanbouw staan bijna schouder aan schouder met kleine ruïnes. Op het strand, een stukje verderop, staat nog een Arabisch ogend verdedigingsbouwwerk. Of de strandhotels aan de andere kant van de straat het ook zo lang vol gaan houden? Het is echter niet Mojacar dat mij trekt, het is de wijde omgeving van dit kustplaatsje dat zich na een warme zomer zo te zien verheugt op een zachte winter. De palmbomen genieten bijna heupwiegend van een aangename bries. Plaatselijke Lorenzo’s en Pedrosa’s jagen hun brommertjes door de uitdagende bochten. Ik breng de eenpitter tot leven en klim op de hoge buddy. Het is hier het laatste stukje van de Costa Blanca en de kustweg met nogal wat hoogteverschillen naar Carboneras is prachtig. Niet alleen slingert het goede asfalt hier mooi, ook het uitzicht over een in de ochtendzon glinsterende zee is adembenemend. In de helblauwe lucht is geen plukje wolk te zien. Tegen de rotsen groeien cactussen, in de hoogte houden naaldbomen het overzicht. Wieken van die typische Spaanse windmolens draaien. En zelf, zelf ben ik aan het warmdraaien. Carboneras zelf is weinig inspirerend, ondanks een aardige jachthaven. Het is de industrie hier die voor een scheef plaatje zorgt. Ik pak de een weg naar het zuiden en doorkruis de Cabo de Gata – Nijar. Dit nationale park staat bekend om een aantal prachtige stranden, hoewel Playa de los Muertos een beetje als een dooie boel klinkt. Dat is het hier in deze omgeving nu ook. Maar oké, het is november, het is rustig. En scheepswrakken die het (deels naakt-) strand haar naam gaven, zijn ook niet te zien. De grote verscheidenheid aan flora en fauna trekt toeristen en duikers uit heel Europa. Ook vanwege het koraal die tegen de kleine vulkanische eilandjes groeit die voor de kust liggen. De gemiddelde jaartemperatuur schijnt hier zo’n 18 graden te zijn en met een jaarlijkse neerslaghoeveelheid van ongeveer 200 mm zijn er slechtere plekken te vinden. Ik heb geen tijd en oog voor het strand en zet koers richting Almería. Ik passeer een gevangenis, de cellen met getraliede ramen bieden uitzicht op zee, dat dan weer wel. Aan de andere kant strekt een woestijnachtig landschap zich uit. Tussen de zee en het dorre land ligt een perfecte zwarte streep asfalt als een soort scheidingslijn. Hoewel ook hier de industrie een zekere grauwsluier over de stad werpt, kent Almería een aantal mooie plekken dankzij een geschiedenis waarin Phoeniciërs, Romeinen en Arabieren een rol speelden. La Alcazaba is één van de historische punten waaraan je niet ontkomt. Hij is van grote afstand te zien en biedt een fascinerend beeld. Deze citadel, waarvan de muren een totale lengte van 1430 meter hebben, werd gebouwd naar Arabische maatstaven, bevat fraaie tuinen en bepaalt het aanzicht van de stad die vooral in de tijd van de Berber-dynastieën een grote welvarend kende vanwege de zijde-industrie. La Alcazaba speelde zelfs een rol in Never Say Never Again waarin Sean Connery in 1983 eenmalig zijn comeback als James Bond vierde. Het is niet de eerste film die Almería in de spotlights zette, want in het epos Patton werd in 1969 al met de hulp van honderden inwoners van de stad de intocht van de Amerikaanse generaal tijdens de Tweede Wereldoorlog in Palermo nagespeeld.Ook de bijna 500 jaar oude kathedraal met zowel gotische als renaissance trekjes is een trekker in de stad. In de kathedraal ligt de stichter bisschop Villalán in een tombe begraven. De ligging aan de kust zorgde er ook voor dat Almería op piraten een onweerstaanbare aantrekkingskracht kende. In 1522 legde een zware aardbeving de welvarende stad in puin en helemaal goed kwam het nooit meer met de stad. Een aantal jaren geleden maakten de deelnemers van de Dakar hier nog de oversteek naar Afrika. Het opkomende zonlicht zorgde er ook voor dat Almería een bijzondere klank kreeg. Daar ben ik nu te laat voor en na een snel rondje door de stad trek ik verder naar het westen. Omdat ik haast heb, bijt ik een stuk door over de snelweg, wetend dat het allemaal beter zal worden. Dat is het geval als ik bij La Rábita de snelweg verlaat en richting Albunol stuur. De weg wordt smaller, het verkeer dunt uit. En ik ga de hoogte in. Ik maak een driehoekje over een klein weggetje en kies dan de 348, op weg naar mijn lunchstop. Onderweg kom ik door kleine, bijna uitgestorven dorpjes. “Bedankt voor uw bezoek” staat er in vijf talen aan het eind van de schaars bebouwde kom. Ik kom met een aantal onvervalste kombochten aan in Trevélez, volgens de overlevering op 1476 meter het hoogst gelegen Spaanse dorpje, en zet de XT op de jiffy. Op een klein terras pak ik de kaart er nog eens bij en bestel een bordje Jamon Serrano, dé specialiteit van het dorp. In de verte is de witte piek van de Mulhacen door wolken omgeven. Ik vraag een Brits stel naast me of zij weten of ik de 3481 meter hoge Mulhacen op kom met de motor. Zij lacht: onmogelijk. Vroeger was het geen probleem. Maar tegenwoordig? Wandelen kan. Of een van de bussen pakken die je een eind op weg helpen naar de hoogste berg in de Sierra Nevada. Dat is geen optie en vervolg mijn weg. Die vooral smal en kronkelig is. Touringcars op maken het hier extra spannend en ik vraag me af of de luide claxons vooral vanwege mijn misschien wat enthousiaste bochtentechniek gelden of dat het het gebruikelijke waarschuwingssignaal is voor tegemoetkomend verkeer. Vast het laatste. De omgeving oogt ruig en onbevlekt. Vangrails kent de weg niet en ik merk dat herders rustig hun kuddes geiten op de weg laten lopen. Twee fanatieke hondjes, de tongen ver uit de bek, treden corrigerend op en houden de herder en zijn stok in de gaten. Multi-tasken op vier poten.Herfstbladeren plakken op de weg, dorpjes plakken tegen de bergwanden. In de bijna uitgestorven dorpjes die ik doorkruis, zijn barretjes en cafeetjes gesloten. Een eindje verderop is wel bedrijvigheid onder het luifeltje bij een winkeltje zit een oud opaatje mogelijke klandizie te scannen. Hij is niet de enige senior die een sterke strategische plek heeft gevonden om het dagelijkse leven aan zich voorbij te laten trekken. Het is alsof ze vroeger een rol speelden in deze dagelijkse film, tegenwoordig zijn ze alleen maar toeschouwer in een grote openlucht bioscoop. Voor zich uit murmelend, de beide handen rustend op de wandelstok, de bril met dikke glazen op de neus, de versleten pet op de kruin. Omaatjes met hoog opgetrokken zwarte rokken en dikke donkerbruine panty’s lopen voorbij met plastic zakken vol groenten. Zal het hier ooit 2011 worden? Restaurant Mulhacen appelleert ook aan de hoogste berg die hier overal te zien is. De 348 die evenwijdig loopt aan noordelijk liggende Sierra Nevada is een motorrijdersdroom, maar moet een nachtmerrie voor een passagier zijn. Bij Válor steek ik een puntje Sierra Nevada door bij de bijna 2000 meter hoge Puerta de la Ragua en slinger me naar de A92 voor een korte rustpauze, als het ware. Want bij Abla pak ik nog een teentje Sierra Nevada mee en zie bij Canjáyar de sinaasappelbomen in bloei staan. Tegen de rood-stenen bergen zijn de sporen van onophoudelijke erosie te zien. Het is hier smal en diep. Gelukkig is er weinig verkeer. Een stukje 332 en A92, richting Gergal. Vandaar stort ik me in een wirwar aan “witte” weggetjes, te beginnen met de A1178. Ik voel de hoogteverschillen: mijn beide oren “ploppen” en het groen wordt grijs. Ik ziet hier op bijna twee kilometer hoogte bij Las Menas en de Pozo de la Nieva en omdat de weg zo uitdaagt, houd ik het tempo er in. Eigenlijk zou ik moeten genieten van de pracht van de natuur, maar het asfalt verleidt me toch. Het landschap is ruig, maar spreidt toch ook een zekere zachtheid ten toon. Het is imponerend, niet intimiderend. Een stukje A334 en dan ga ik via Bayarque weer zuidwaarts. De Vuelta heeft hier ook zijn sporen achter gelaten. Het is klimmen en dalen, maar de XT heeft vast minder moeite dan de wielrenners hier moeten hebben gehad. Op de weg staan met grote witte letters de namen geverfd. Valverde! Freire! Boonen! Vangrails kent de weg niet, steenslag wel, merk ik als het voorwiel opzij stapt. Het asfalt is egaal, maar de grip is bedrieglijk. Ik rijd de ALP405 uit en maak een klein omweggetje via Tabernas. In dit deel, de woestijn van Tabernas, met de een oppervlakte van 2000 vierkante kilometer de grootste woestijn in Europa en sinds ruim twee decennia beschermd gebied. De woestijn is ontstaan door minimale jaarlijkse neerslag en 3000 zonuren per jaar, werden in de jaren zestig en zeventig talloze spaghetti-westerns opgenomen en de speciaal gebouwde dorpjes, compleet met Sheriff’s Office, Saloon en Blacksmith, doen nu nog hun best om de verbeelding van mensen te prikkelen. In 1964 draaide Sergio Leone hier A Fistful of Dollars en twee jaar later kwam hij met hoofdrolspelers Clint Eastwood en Lee Van Cleef terug voor The Good, The Bad and The Ugly. Maar eerder al werden hier spektakelstukken als Cleopatra en Lawrence of Arabia opgenomen. Ook later werden hier nog volop films gedraaid. Arnold Schwarzenegger speelde hier Conan the Barbarian, Mel Gibson was hier Mad Max en Harrison Ford kroop er in de huid van Indiana Jones. Bij een afrit werft een cowboy op een schimmel op een groot bord voor Mini-Hollywood. Veel succes heeft zijn lokroep vandaag niet. Vanaf de weg zie ik weinig leven, maar dit geweldige maanlandschap is een uniek stuk Spanje. Een uniek stuk Europa zelfs, dat niet alleen voor prachtige filmbeelden zorgde, maar ook “in het echt” je mond open doet vallen. Een machtig Moors kasteel torent hoog en trots boven de stad uit, maar in Tabernas zelf swingt het niet echt, hier op deze zonnige novemberzondag. Mijn bezoek verandert daar weinig aan, geef ik toe. Ik parkeer de motor op een pleintje en vind een plek op een terrasje. Het tafereel voor mijn ogen is even fascinerend als tenenkrommend. Geheel in de sfeer van de spaghetti-westerns die hier in de buurt werden gedraaid krijg ik een scene van de even verderop opgenomen “The Good, the bad and the ugly” voorgeschoteld die uiteindelijk op de snijtafel van de editor gesneuveld is. Bij de twee bushaltes die hier zijn wil maar geen bus stoppen en één van de twee haltes is het domein geworden van de Spaanse Gilles de la Tourette. Met zijn geschreeuw trekt hij de aandacht, maar hij houdt toch ook de plaatselijke helden op afstand. En nee, het busje komt echt niet zo. Het is geen vrolijk stemmend tafereel. Terwijl ik (voorlopig nog figuurlijk) geboeid toekijk, word ik ineens aangesproken door de reïncarnatie van Elena Ceaucescu. Mijn hemel, zeg! Waar is dat dappere Roemeense tribunaal met zijn executeurs als je ze nodig hebt? Ik ruk me los uit dit treurspel, gooi een “fistful of euros” op tafel en geef de XT de sporen. Yiihah! Om even tot mentaal rust te komen, houd ik de A349 aan, maar bij Tahal zoek ik het wit op de kaart weer op. Tahal, Lijar, Albánchez, Cóbdaro – het zijn plaatsjes die me helemaal niets zeggen, maar wat maakt het uit. Hier liggen zoveel haarspelden dat een gemiddelde dameskapper er al zijn klanten mee zou kunnen voorzien. De Garmin valt in herhaling, maar ik vind het niet erg: tientallen kilometers kronkelt het als een beweeglijke boa die plotseling verrast door linksaf te slaan terwijl je rechtsaf wilt…. Het is gas geven, schakelen, remmen – gas geven, schakelen, remmen, sturen. Het houdt niet op. Man, als bochten dronken konden maken, was ik nu straalbezopen.Een eindje voor Uleila del Campo draai ik de sleutel van de Yamaha om en verbaas me. Over het knappe asfalt en over de stilte, hier in de Sierra de los Filabres. Minutenlang sta ik hier – en terwijl de warme wind om mijn hoofd waait, hoor ik slechts het tevreden tikken van de flink opgewarmde en het blaffen van een hond heel in de verte. Verder is het stil. En mooi. Tegen de rotsachtige bergen groeien sinaasappelen en uit de diepe valleien verrijst altijd wel weer een berg. Dat dit een deel van Spanje is waar vogelliefhebbers graag komen, kan ik geloven. Hoog boven zweven roofvogels, spiedend naar een prooi. Ik voel mijn hoofd knikken als dat van een tevreden hondje op de hoedenplank van een auto. Oké, dat beeld stamt van lang geleden. Maar of het toen, zo’n veertig jaar geleden hier – afgezien van dat wegdek – zo veel anders was? Aan het eind van de AL813 kom ik op de N340 die naar Sorbas leidt. Maar ik sla rechtsaf. Niet ver van hier proefde Jurgen van den Goorbergh in de winter van 2000, 2001 voor het eerst aan de Proton KR3 van het team van Kenny Roberts en jaarlijks laten tientallen Nederlandse motorrijders zich op het circuit, gelegen in de middle of nowhere, de weg wijzen door Wilco Zeelenberg en zijn marshals. Ik pak echter de AL130 die op de kaart belooft te slingeren dat het een lieve lust is. Die belofte klopt. En ook hier word ik weer getrakteerd op asfalt dat gisteren speciaal voor mij gelegd lijkt te zijn. In dit deel van de Sierra Alhamilla reiken de bergen tot ruim 1300 meter hoogte en wandelaars kunnen hier hun hart ophalen. Net als – het dreigt bijna eentonig te worden… – motorrijders. Je moet jezelf dwingen om niet steeds verleid te worden tot het voornamelijk swingend nemen van de vele bochten, want ook de uitzichten hier zijn geweldig. In de verte is de oceaan te zien, links en rechts ontrolt de ongerepte natuur van bergen en heuvels zich voor je. Maar dan, plotseling, hier in het midden van nergens, zie ik enorme velden met zonnepanelen. Alsof ze hier geplant en groot gegroeid zijn. Het is een surrealistisch beeld. Het blijkt een onderzoekcentrum voor zonne-energie te zijn, maar de verhoudingen zijn volledig zoek in dit voorbeeld van menselijke vooruitgang te midden van een stuk ongerepte oernatuur. Anderzijds, al deze zonnepanelen zorgen voor een duurzame vorm van energie die in dit zonrijke deel van Spanje volop verkrijgbaar is. Als de bewoonde wereld zicht weer aankondigt, zie ik niet ver van de weg een vervallen huis staan en ik besluit om de XT het onverharde pad op te sturen. Van de bouwval staan alleen de buitenmuren nog overeind, maar eens werd hier geleefd. Wat het is, weet ik niet. Maar ik vraag me af wie hier woonde, en waarom hij hier vertrok. Een schedel van een schaap ligt op de dorre grond, een salamander schiet onder een steen. Hier aan de A101/102 ligt Nijar. Als een soort oase, zou je kunnen zeggen. Het plaatsje oogt vriendelijk en uitnodigend, niet in het minst vanwege de schilderachtige ligging. Aan het eind van de weg pik ik een stukje snelweg mee: de 487 en 494, richting Sorbas. De aanrijroute naar het plaatsje is fraai en het aanblik van Sorbas deels op de randen van krijtrotsen gebouwd is dat evenzeer. Bijna zou je denken dat uit het raam leunen op de bovenste verdieping van een van de huizen wel eens catastrofale gevolgen zou kunnen hebben voor een hele wijk die “head first” de diepte in duikt. Het zal wel niet. Het is ook niet te hopen, want deze “kom van zand” (want dat betekent Sorbas), in de elfde eeuw al gesticht door de Arabieren zou het niet verdienen om in de vergetelheid te verdwijnen. Je komt hier tijdelijk in een iets andere wereld binnen. Die is groener, dankzij de Rio de Aquas die door het dal onder Sorbas door stroomt. De plaatselijke VVV prijst de Iglesia de Santa Maria aan, het ter plekke gemaakte keramiek en de schier oneindige doolhof van zeer bijzondere grotten. Het water heeft hier veel onderaardse gangen en ruimtes gevormd, waarbij het gangenstelsel van de Cuevas de Sorbas, vol met stalagmieten en stalactieten, een totale lengte heeft van ruim vijftig kilometer. Hier is ook de Cueva del Agua, de grootste gipsgrot met een lengte van acht kilometer, en de Covadura-grot met een diepte van ruim 120 meter. Ook valt er hier voor wandelaars in het natuurgebied Yesos de Sorbas veel te zien. Ik pak wat te eten in Sorbas en stap op de XT voor het laatste stuk via de N340 terug naar Mojácar. Het was een sprintje van een paar dagen vooral kilometers maken. En dat terwijl de streek ook in de winter toch echt meer biedt dan kilometers strak asfalt. In Mojácar kondigt de avond zich aan. Even niet kijken naar die bijna onheilspellend ogende hijskranen die vooral niets staan te doen. Vooral eens goed kijken naar een betaalbare plek om eens een weekje bij te komen in de winter. Dat moet lukken. Net buiten de stad draaien de molenwieken nog net als eerder. Vast warmgedraaid, nu. Ik snap waarom.StreamersIk vraag me af of de claxons vooral vanwege mijn wat enthousiaste bochtentechniek gelden of dat het het gebruikelijke waarschuwingssignaal is voor tegemoetkomend verkeer. Vast het laatsteIk word ineens aangesproken door de reïncarnatie van Elena Ceaucescu. Mijn hemel! Waar is dat dappere Roemeense tribunaal met zijn executeurs als je ze nodig hebt? Man, als bochten dronken konden maken, was ik nu straalbezopenInfoMojácarAfstand: ongeveer 2.100-2.200 km vanuit UtrechtLigging: Zuid-Oost SpanjeBereikbaar via: vliegveld op Almeria. Alicante is mogelijk, maar ligt enkele uren van MojacarHoogste punt: Mulhacen in Sierra Nevada, 3.481 meter.Toeristische trekpleisters: La Alcazaba in Almeria, natuurpark Cabo de Gata, de grotten in Sorbas, de woestijn van Tabernas Taal: SpaansValuta: euroTijdsverschil: 0 uurKlimaat: in de zomers is het erg warm in dit deel van Andalusië met temperaturen van ver boven de 30 graden, wat motorrijden niet altijd tot aangenaam tijdverdrijf maakt. Aan te bevelen is om in het najaar te gaan, vanwege de lagere maar nog zeer prettige temperaturen en de lagere tarieven van hotels en B&B’s.MotorverhuurDe Yamaha XT660 die ik drie dolle dagen tot mijn beschikking had, kwam van Yamaha Nederland. Er zijn echter wel degelijk bedrijven die motoren verhuren in de streek waar dit verhaal over gaat. Kijk bijvoorbeeld op www.motorbikehirespain.com waar Suzuki Bandits en BMW F650GS-en tot het aanbod behoren. De in deze reportage gereden route dien je dan wel enigszins aan te passen. In Mojácar is aan de Paseo del Mediterraneo 227 een bedrijf dat verkoopt, maar ook verhuurt. Een telefoontje vooral (+34 950 615 343 / +34 67 311 212) is raadzaam. Verder zijn er meerdere reisorganisaties zoals www.andalusien-bikertours.com die gearrangeerde reizen aanbieden in deze regio, waarbij wel de nadruk ligt op de streek richting het westelijker gelegen Granada. Contact: Spaans Bureau voor Vreemdelingenverkeer, Laan van Meerdervoort 8a, 2517 AJ in Den Haag, 070-3465900, www.spain.info/nl BijschriftenOpenerMooi asfalt, goeie bochten en een intrigerende natuur – een eindje van de Zuid-Oost Spaanse kust is het probleemloos te vinden. 2De winter heeft zich al aangekondigd, maar het zonnetje schijnt nog volop. In een van de vele dorpjes aan de zuidkant van de Sierra Nevada is het nog goed toeven. 3Van Mojacar tot Carboneras is het goed sturen op de kustweg. 4(geen bijschrift)5Op zoek naar avontuurlijke routes – of gewoon ernstig de weg kwijt. Buiten de gebaande paden kan het erg warm worden. Vooral als je voornamelijk asfalt-georiënteerd bent. 6Trévélez is het hoogst gelegen dorp in Spanje. Van hieruit is het niet ver naar de Mulhacen, de hoogste berg van de Sierra Nevada. 7Heb je er net lekker de gang in en moet je in de remmen voor een flinke kudde geiten. Het kan je hier zo maar overkomen. 8Het zijn niet alleen maar de kruip door, sluip door-routes die de moeite waard zijn. Bespaard is er in ieder geval niet op goed asfalt. 9“Witte dorpjes” zijn in dit deel van Andalusië genoeg te vinden. De XT past zich als een kameleon aan aan de overheersende kleur. 10 Serieuze haarspeldbochten vind je niet alleen in de Alpen of in de Pyreneeën. Wielrenners reden in het verleden ook hun Vuelta-etappes in het zuiden. 11 (SCHUUR RECHTS VAN DE FOTO LATEN)Niet ver buiten de bewoonde wereld zijn de s