Reizen Westelijke Alpen
Comomeer en Bodensee, twee meren die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben. Dat klopt in zoverre, dat de denkbeeldige lijn tussen beide de grens markeert tussen de westelijke en oostelijke Alpen. En die eerste vormt ons reisdoel voor een weekje ongegeneerd bochten pakken voor het betere achtbaan gevoel. En waarom de westelijke Alpen en niet de oostelijke? Simpel, daar zijn de toppen hoger!
Zuid-Frankrijk, Alpen, Middellandse Zee, prima weer, verslavende weggetjes en nog geen onophoudelijke colonne campers en sleurhutten zoals in augustus doorgaans het geval is. Gewoon rijden en genieten. Een droom? Jazeker, echter wel eentje die meer dan simpel te realiseren is, al was het alleen al omdat er op de volgende autoslaaptrein naar Bolzano nog meer dan genoeg plaats is. Wat eergisteren nog begon als een verleidelijke dagdroom, kreeg ineens ook daadwerkelijk gestalte nadat er ’s avonds twee slaapplaatsen op de trein waren gereserveerd. En zo word je ’s morgens wakker in een ander deel van Europa, hemelsbreed nog niet eens zo heel ver weg van huis, toch is het een compleet andere, zoveel mooiere wereld. Al is dat niet op alle vlakken het geval, momenteel worstelen we ons namelijk door de werkelijk zenuwslopende stop-and-go file aan het Lago di Como. Dat gedeelte van de reis had mijn dagdroom, verstandig genoeg overigens, maar overgeslagen. Op zaterdag trekken alle slaapmutsen vanuit Milaan en Turijn de bergen in. Feitelijk bestaat er maar één mogelijkheid om aan deze chaos te ontkomen en dat is – ik durf het bijna niet te zeggen – de snelweg. Een kleine twee uur later ziet de wereld er gelukkig compleet anders uit. We slingeren omhoog door de ruime bochten naar de Col du Mont-Cenis en rollen over de vrijwel lege N6 tot St. Michel. Pauze. Rustig doorademen, de zon op de neus en de opwinding in de buik voelen, wetend dat het allemaal goed komt. Want direct voor de voorbanden van onze allroads wacht één van de meest geniale Alpenpassen, de Col du Galibier. Een compleet kunstwerk, geflankeerd door twee al bijna even indrukwekkend medestanders, de Col du Télégraphe en de Col du Lautaret. Eén van deze moet je eerst bedwingen, voor je aan het echte werk van de Galibier kunt beginnen. De Télégraphe is daarbij een rijkundige openbaring, zelfs het imponerende, robuuste landschap is niet bij machte om je van het gassen door de bochten los te rukken. Dat alles verandert pas verder omhoog, als het op dit moment nog smalle asfaltlint verandert in de eigenlijke Galibier. Omringd door geelbruine weiden klimmen we naar het toppunt op 2.645 meter hoog. Daar verandert de omlijsting ineens, niet meer de weg overheerst nu de zintuigen, maar de bijna 4.000 meter hoge, gigantische oostwand van de la Meije met zijn vers besneeuwde gletsjer. Wat volgt is een heus dilemma, van de luxe soort dat wel, maar toch: bewoner ik eerst de bergen of concentreer ik me meteen op de afdaling? Beide tegelijk lijkt me niet al te verstandig, tenslotte zou een verkeerde blik wel eens de laatste kunnen zijn. Vangrails of een ander veiligheidsnet is de Galibier volledig onbekend, terwijl de afgronden op sommige punten toch wel angstaanjagend diep zijn. Dat maakt hem echter ook zo bijzonder en enerverend, hij is feitelijk veel te spannend om maar één keer te rijden. Het weer is ons ook de volgende dag weer goed gezind, zo bericht de Franse meteoroloog. Een stabiel hogedrukgebied over de Middellandse Zee zorgt voor een wolkeloze hemel, met koude nachten en warme dagen. De glasheldere lucht is bovendien de garantie voor perfecte vergezichten, optimaal dus om de volgend ochtend te beginnen met een portie Galibier. Kan een dag beter beginnen? Nauwelijks denkbaar, ook al omdat we vanaf de top van de pas zelfs de Mont Blanc kunnen zien, nog altijd zo’n 110 kilometer hier vandaan. Koude handen en voeten? Geeft niks, de Galibier geeft je een flinke stoot adrenaline zodat je het niets eens merkt. Bovendien wacht onderaan in St. Michel stellig een zonnig café in het warme dal. Compleet verschillend is de Col de Sarenne, die van de N91 weg loopt en direct flink omhoog gaat. De smalle, hobbelige weg eist alles van de veerwegen van de Ténéré, stenen, geulen en gaten zo groot als het IJsselmeer teisteren het rijwielgedeelte. Tot de weg in Alpe d’Huez eindigt, een bijna beschamend lelijk wintersportoord op bijna 2.000 meter hoogte. Desondanks is de naam onlosmakelijk verbonden met ontelbare menselijke drama’s die zich tussen de 21 hairpins en 1.100 meter hoogteverschil op de genadeloze klim vanuit het Vénéondal hebben afgespeeld. De Tour de France zou de Tour de France niet zijn zonder de showdown naar Alpe d’Huez. Terwijl wij los en soepel naar het dal zweven, probeer ik alle op het asfalt geschilderde namen te lezen: Schleck, Contador, Gesink, Evans, zelfs Ullrich, Armstrong en Pantani kan ik ontcijferen. Die laatste is nog steeds recordhouder van de 14 kilometer lange klim, iets minder dan 37 minuten had hij nodig. Ongelofelijk. Er loopt helaas geen weg door het enorme nationaalpark Écrins en dus zijn we op weg naar het zuiden gedwongen om er omheen te rijden. Op weg naar Gap dan maar, en naar het het grootste stuwmeer in de Alpen, het turquoise Lac du Serre-Ponçon. Het landschap is meer dan bekoorlijk, onschuldige ronde bergen, die met de dramatiek van het Massif des Écrins helemaal niks van doen hebben, grasland en akkers. Maar ook monotone hoofdwegen en daar zitten we niet op te wachten, dus buigen we af naar de Col de l’Izoard. Dat zou niet meer dan een middelmatige pas zijn geweest, was er niet het unieke maanlandschap van de Casse Déserte, die iedereen met zijn ruige charme om de vingers windt. Bizarre bruine rotstorens, kantelen en naalden, alles door wind, vorst en regen geduldig gemodelleerd. En dicht achter het hoogste punt van de pas lokt het rustieke Refugium Napoléon, met de beste bosbessenvlaai van de verre omgeving. Een nieuwe dag, hetzelfde weer. Bij zo’n helder zicht moeten we gewoon weer omhoog de bergen in. En een van de wegen met de fraaiste vergezichten van de westelijke Alpen is de Assietta. Welkome bijkomstigheid: het is een van de laatste vrije, lange, toegankelijke steenslagroutes in de Alpen, die zelfs op een Suzuki met wegbanden te bedwingen moet zijn. Wanneer vandaag niet mogelijk, wanneer dan wel? Dus naar de overkant, naar Italië. We kiezen de oostelijke opgang naar de Assietta, vanwege het betere uitzicht. Met dit weer is die wisseling van de ene kant van de berg naar de andere een droom. Diep beneden glinsteren de dalen Valle Chisone en Dora Riparia. Aan de westelijke horizon boren zich de 4.000 meter hoge toppen van het Massif des Écrins in de witte wolken. Het uitzicht is domweg betoverend. De route slingert zich steeds boven de tweeduizend meter grens door een heerlijk groen graslandschap, waarin hectische marmotten nu al ijverig gras voor hun winterholletjes verzamelen. Als of de eerste sneeuw volgende week al zou kunnen vallen. Onnoemelijk veel golven, gaten en flinke stenen verlangen opperste concentratie van zowel rijder als vering. Desondanks is de Assietta een absolute genotsroute pur sang, heel goed te doen voor ieder soort motor overigens ook. Dat bewijst tenminste de Harley die ons stampend tegemoet komt. Respect. Genoeg voor vandaag, terug naar Frankrijk. Voor de rest van de dag staat relaxen in Guillestre op het programma. Smalle, op een doolhof lijkende steegjes verstoppen zich tussen oude stenen huizen, waarvan sommige voorbeeldig gerestaureerd zijn, terwijl andere de morbide charme van eeuwen verspreiden. Middenin een klein marktplein met ijssalons, cafeetjes en restaurants. Heel gemoedelijk allemaal. Guillestre is ook het ideale vertrekpunt voor de op drie na hoogste Alpenpas, de 2.744 meter hoge Agnello, die ons wederom naar Italië leidt. Op deze frisse morgen is er bijna niemand onderweg, slechts een paar fietsers werken zich langs de lange noordelijke helling omhoog in het zweet. Een ijzige wind fluit over de karige pastop, waar een gekleurde panoramaschijf helpt bij het identificeren van de bergen. Duizend meter lager worden we in Chianale gedwongen om vol in de remmen te gaan. Het charmante dorpje lijkt zo uit een 19e-eeuws plaatjesboek te zijn weggelopen. Donkere, grijze, grof gemetselde huizen met de daken strak bedekt onder enorme leistenen platen en twee oeroude kerktorens die over de huizen uitkijken. Geweldig dat er nog altijd dergelijke dorpen bestaan, zonder al die karakterrovende skidrukte, animatie, wellness en hotel reutemeteut. Fantastisch, die kleine Italiaanse dorpen. En nu pas realiseren we ons, wat hun evenknieën aan Franse zijde missen: de patina van de pastelkleurige voorgevels, de atmosfeer van door galerijen omzoomde piazza’s met hun knetterende Vespa’s, evenals ontelbare barretjes met de beste cappuccino ter wereld voor maar € 1,20. Kortom: ze missen mediterrane flair. San Damiano, Demonte, Col de la Lombarde en voor we het in de gaten hebben, zijn we alweer in Frankrijk. Na een remmenvermoordende afdaling komen we in Isola weer op een hoofdweg uit. Een wegwijzer maakt me nieuwsgierig: Nice 68 kilometer. Mijn hersens staan nog altijd in de passen modus, maar plotseling vonkt dit sein er tussendoor: Effe voor een pizza naar Nizza, een uur tot aan de Middellandse Zee! Bijna hadden we de verleiding niet weerstaan, ware het niet dat er nog een tweede bord volgt, met daarop de volgende tekst: Col de la Bonette 41 km. Niet moeilijk te raden welke wegwijzer een sterker verleidingspotentieel heeft, die naar de hoogste aller Alpenpassen wijst natuurlijk. Echt spannend wordt de lange klim pas boven de boomgrens. Het landschap verliest aan kleur, de bruine, rode en gele bergen zouden net zo goed in de Argentijnse Andes of in een Spaanse Sierra kunnen liggen. Een compleet andere wereld dan op de Galibier. Voor het ultieme rondomzicht klimmen we de laatste meters naar de top van de Bonette op 2.860 meter. Dunne lucht, koude wind, maar wat een prachtig uitzicht! Geheel conform het motto ‘eentje gaat er altijd nog wel in’, flitsen we naar Jausiers voor een rendez vous met de Col d`Allos voor. Die heeft alles wat een Alpenpas nodig heeft. Ontelbare bochten, bijna geen verkeer op de smalle, hobbelige weg en de laatste hoge bergen voor de Middellandse Zee. Voltreffer, een pas echte levensgenieters. En niet onbelangrijk, hij leidt ons rechtstreeks naar het zuiden van Frankrijk. De zwaarmoedigheid van de dorpen in de Alpen ligt achter ons, vanaf nu ruikt het naar wilde tijm, pijnbomen en eucalyptus en zijn de dorpen versierd met vriendelijke rode en gele kleuren, terwijl dikke platanen voor een klein beetje schaduw zorgen. De Provence is dichtbij. De zee ook, er zijn echter duizend redenen te bedenken om pas overmorgen daarheen te gaan. En die worden heel duidelijk zichtbaar bij een blik op de kaart: ontelbare kleine wegen, allemaal slingerend door de bergen en geadeld met een groene rand. Rechtstreeks naar de zee rijden, zou onverstandig zijn. Het zijn echter niet alleen deze wegen, die het achterland van de Côte d’Azur zo spannend maken. Ook het landschap heeft zoveel aantrekkelijks te bieden, onder meer het imponerende ravijn van Daluis. Donkerrode rotsen vallen loodrecht in de diepten, die de rivier de Var in miljoenen jaren gegraven heeft. Maar ook de beroemde Col de Turini, waar in de winter de helden van de Rally van Monte Carlo hun driftkunsten botvieren, of de schilderachtige oude dorpen Dolceacqua, Apricale en Perinaldo aan de Italiaanse kant zijn een lust voor het oog. Zoals gezegd, duizend redenen om de terugreis naar huis nog maar even uit te stellen. Dat doen we dus ook maar! ________________________________________ INFO De westelijke Alpen lokken met een betoverende mix: grandioze passen, steenslagwegen met prachtige vergezichten en buiten het hoogseizoen een verrassende rust. En wie genoeg heeft van al dat gepas, zit binnen no time aan de Middellandse Zee. REIS Van Utrecht naar Briançon is het een dikke elfhonderd kilometer rijden. De snelste route loopt via de Franse tolwegen naar Metz, Dijon en uiteindelijk Lyon, maar je kunt er ook voor kiezen om door Zwitserland via Bazel en Genève te rijden. Wat beide routes delen is het feit dat het niet de meest enerverende kilometers zijn, zijn snelwegkilometers immers nooit. Er is echter ook nog de optie van de autoslaaptrein, waarvoor wij ook hebben gekozen. Er is onder meer een wekelijkse verbinding tussen ’s Hertogenbosch en Allessandrië (www.autoslaaptrein.nl). Erg goedkoop is dat overigens niet, voor een motorfiets en één persoon betaal je in het hoogseizoen voor een retour minimaal € 650,-. Een iets goedkoper alternatief is de autoslaaptrein vanuit het Duitse Düsseldorf naar Bolzano (www.dbautozug.de (ook in Nederlands)), die op zowel zondag als woensdag vertrekt. Een retourtje kost je in het hoogseizoen normaal gesproken € 575,-, de Deutsche Bahn heeft echter ook vaak speciale aanbiedingen (o.a. vroegboekkorting) waardoor het beduidend goedkoper wordt. Met vroegboekkorting betaal je namelijk in het hoogseizoen voor dezelfde reis slechts € 422,-. Dat scheelt nogal! WANNEER Augustus is veruit de drukste maand van het hoogseizoen, wanneer half Frankrijk en Italië vakantie heeft en ook de rest van Europa de weg naar het bergmassief massaal weet te vinden. Dat vertaalt zich in hitte, files en zenuwslopende kamer- of campingzoektochten. Het hoogseizoen is evenwel betrekkelijk kort, het begint laat (begin juli) en steevast is vanaf september de grote drukte ook voorbij. Ook goed om te weten, begin oktober zijn de hoge passen meestal nog goed begaanbaar, echter veel campings zijn dan al gesloten. In de bergen is er al nachtvorst mogelijk, terwijl aan zee de temperatuur nog kan oplopen tot 30 graden. De kans dat de eerste sneeuw valt is dan al wel aanwezig wat betekent dat op veel passen de slagboom dicht gaat. Die winterblokkade duurt al naar gelang de sneeuwsituatie, veelal afhankelijk van de hoogte, tot mei of in extreme omstandigheden zelfs juni. OFFROAD De Fransen en Italianen zijn behoorlijk tolerant waar het op het rijden op de oude militaire routes aankomt. Toch kent ook hun tolerantie grenzen, die heel simpel wordt bepaald door de normen en waarden kwestie. Wie zich gedraagt en gewoon normaal de wegen afstruint genietend van de prachtige omgeving, zal absoluut geen problemen met de lokale hermandad krijgen. Terreindriftkikkers die de wegen daarentegen als veredeld circuit misbruiken, verpesten echter een hoop. Het gevolg zijn routeblokkades met drastische straffen wanneer je deze negeert. Toch zijn er nog altijd enkele vrije routes, die perfect geschikt zijn voor gemotoriseerde nomaden op twee wielen. Hoe lang nog, dat hangt enkel en alleen af van het rijgedrag van ieder individu. De Assietta is in de zomer op woensdag en zaterdag verboden terrein, de Sommeiller in het weekend. LITERATUUR Erg informatief, maar helaas wel enkel in het Duits is het boek ‘Motorrad Touren Westalpen und Jura’ van auteur Harald Denzel (ISBN-nummer 978 385 047 7734). Dit meer dan driehonderd pagina’s tellende boekwerk beschrijft uiterst gedetailleerd 46 mooie motorroutes, inclusief moeilijkheidsgraad, en is onder meer te koop bij Bol.com voor € 32,99. De ANWB en Marco Polo hebben beide ook reisgidsen, die beschrijven echter de Franse Alpen en Italiaanse Alpen apart. De beste landkaarten vind je in het schap van Michelin. De erg gedetailleerde kaarten in schaal 1 : 150.000 tonen zelfs de meest kleine weggetjes en zijn daarom ideaal voor motorrijders die het niet alleen maar op de bekendere (hoofd)wegen hebben voorzien. Voor de hier beschreven reis heb je de bladen 334 (Alpes de Haute Provence / Hautes Alpes, ISBN-nummer 978 206 713 2771) en 341 (Alpes Maritimes, ISBN-nummer 978 206 713 2955) nodig. Deze zijn onder meer verkrijgbaar via reisgidsen en landkaarten specialist De Zwerver (www.dezwerver.nl) voor € 6,95 per stuk.