Reizen Vogezen
Er gaat niets boven een stukje planning wanneer je een paar dagen of wat langer op reis gaat. Wanneer je echter je lot een keer in de handen van een ander legt, die helemaal geen vooropgezet plan heeft, kan dat zomaar in een onnavolgbare trip resulteren. Dat ervaren wij althans tijdens een paar dagen naar de Noord-Vogezen.
Wanneer je een keer helemaal geen flauw idee hebt, doe je tegenwoordig eerst een beroep op meneer Google. Of je vraagt het gewoon aan goede vrienden van wie je het vermoeden hebt dat ze wellicht wat meer van het bewuste onderwerp afweten. Zelf kies ik in dergelijke gevallen liever voor vrienden, maar dat is niet de enige reden waarom ik mijn Franse maatjes Raoul en Thierry heb gevraagd of zij mij willen vergezellen op een tocht door het noordelijke deel van de Vogezen, het gaat me uiteraard ook om hun gezelschap. Misschien had ik vooraf alleen wel even moeten verifiëren of ze in ieder geval minimale kennis van het gebied hebben. Maar zoals wel vaker, met de kennis van nu…
We ontmoeten elkaar op het marktplein in het hart van Wissembourg. Na kort bijpraten kijkt Thierry me verwachtingsvol aan: “Nou, welke kant kunnen we het beste op?” “Eh, ik dacht dat jij me dat wel zou kunnen vertellen”, klinkt mijn ietwat verbaasde antwoord. “Ik? Nee joh, ik ben hier nog nooit geweest.” Mijn stem stijgt een paar octaven. “Raoul, hoe zit het met jou? Vertel me alsjeblieft dat jij hier wel een beetje de weg kent, of?”
Het antwoord laat zich inmiddels wel raden. En zo staan we niet veel later als een stel amateurtoeristen op de markt met een verfrommelde Michelin-kaart en schuifelen langs de groene lijnen die in ieder geval op papier op de sympathie van motorrijders kunnen rekenen. En al heel snel schieten de vingers op de ouderwetse manier als een wichelroede op zoek naar ultiem bochtengeluk over de kaart. “Kijk hier! De routes in het natuurpark zien er geweldig uit!” “En er zijn veel ruïnes, en bos, heel veel bos!” Thierry begint zacht te glimlachen: “Dit doet me een beetje aan de Namibië-reis van een paar jaar geleden denken, toen hadden we ook geen idee.” En zo is iedereen het al snel eens, het wordt een onvervalste ontdekkingsexpeditie. Het gaat dan wel niet helemaal zoals ik had verwacht of gepland, maar aan motivatie is er duidelijk geen gebrek. Dus, opzadelen en gaan!
Vanuit het rustige Wissembourg voert een weinig intrigerende landweg naar het westen. Niet echt spannend, wanneer je de monsterlijk volgeladen houttrucks die je tegemoetkomen negeert althans. Na Lembach slaan we af richting Duitsland. Raoul is verbaasd: “We blijven toch wel gewoon in Frankrijk?” “Jazeker, gewoon even sightseeing!” We duiken de vallei van de Sauer in. Het asfalt nestelt zich steeds dichter bij de kleine rivier. Slechts anderhalve kilometer voor de Frans-Duitse grens buigt een kleine weg af richting kasteel Fleckenstein. Er zijn veel ruïnes is dit gebied, maar Fleckenstein is echt bijzonder.
De weg omhoog is deels gelardeerd met mos waardoor we de snelheid noodgedwongen moeten terugschroeven tot 40 km/uur. Het kasteel is uiterst smal en ligt prachtig op een zandstenen rots. Rechts en links ervan: grachten, als ze met water gevuld waren althans. Wie daar met ziojn voertuig in rijft, zal het enkel met de grootste moeite weer de straat op krijgen. De laatste meter naar de indrukwekkende ruïne moet we lopen, maar de wandeling is de moeite waard. Op een dertig meter hoge rots, die boven het groene bladertapijt van de boomtoppen uittorent, strekken de overgebleven torens van Fleckenstein zich uit. Rondom: groen, groen, groen. Alsof er geen andere kleur in het kleurenpalet van de planeet bestaat. Bovendien hangt er een lichte mist over het bos, wat het geheel een sprookjesachtige uitstraling geeft. Waanzinnig!
Hoewel de noordelijke Vogezen zeer bergachtig lijken, stromen de beken en rivieren hier traag door het landschap. De sloomheid die er van uitgaat lijkt het hele leven hier in zijn greep te houden. De Sûre kronkelt, net als de andere wateren hier, door het landschap alsof er nooit een grotere rivier of zee te bereikt hoeft te worden. Voor ons komen de slingers op het juiste moment. Asfalt surfen langs de beken, rivieren en dijken, dat is precies waarom we hier komen. “Hoe zit het eigenlijk met de lunch?” De vraag van Raoul bij de tankstop in Reichshoffen verbaast me niet. Fransen hebben een onverbeterlijke interne klok wanneer het op eten aankomt en mijn metgezellen vormen daarop geen uitzondering. Ik zou nog uren door kunnen rijden is mijn eerste gevoel, maar de opmerking van Raoul lijkt de hongerwolf in me wakker gemaakt te hebben. “Helemaal goed, we pakken het eerstvolgende tentje dat voorbij komt!”
Langs de Schwarzbach wil alleen maar geen eetgelegenheid verschijnen. Niet eens een bakkerij, of een dorpje überhaupt. Maar wat is dat daar verderop? Een paar huizen, maar qua eten lijkt het andermaal op verder rijden uit te draaien. Hoewel, ‘Restaurant du Jaegerthal’ lees ik op een bord terwijl ik er langs rijd. Ik draai me om en voorzichtig parkeer ik de Yamaha. Nog net op tijd om te zien hoe Thierry en Raoul, die de helmen al af hebben, in het betoverde gebouw verdwijnen. Zouden ze ook zoveel haast hebben gehad als ze vooraf hadden geweten dat we terug in de tijd zouden gaan? De eetzaal bevindt zich op de eerste verdieping en daar – als een onzichtbaar tijdreisportaal – hebben we blijkbaar de sprong in de tijd al gemaakt. Het jaar is 1979, de problemen van de wereld zijn miniem, het menu is overzichtelijk en de inrichting van eind jaren 70. Maar wat Rudy, de kleine ober, uit de keuken van de lange Jean-François Fischer naar onze tafel brengt, is alle eer waard. En dat alles overgoten met een gezelligheid die bijna uit de mode is geraakt. Het is fijn dat sommige dingen bewaard blijven!
Terug naar het hier en nu, we zeilen door naar Bitche. Ondoordringbare bossen wisselen zich af met lichte weiden. Dan nestelt zich rechts van de weg een militair terrein, verboden uiteraard. Geüniformeerde soldaten trainen voor de conflicten van morgen. Ironisch, is het niet? Hier bij Bitche loopt de oneindig lijkende ketting van bunkers van de Maginotlinie. Overal in de Vogezen getuigen uitgestrekte militaire begraafplaatsen van de verschrikkingen van twee wereldoorlogen. Een les die nog altijd niet geleerd is, klaarblijkelijk.
Hoewel de citadel van Bitche, die hoog boven de stad torent, ook een militair bouwwerk is, oogt deze in vergelijking met de bunkers en begraafplaatsen bijna romantisch. Zonnekoning Lodewijk gaf zijn meesterbouwer Vauban de vrije hand en die timmerde deze ronduit monumentale vesting in elkaar. Is het het bewolkte weer of weerspiegelt dit stukje militaire erfgoed het karakter van de stad gewoon goed? Een vraag waar we nooit antwoord op zullen krijgen. Eerst maar een onze hartslag weer op peil krijgen, en dat doen we middels een stevige espresso in bar La Lorraine. Santé!
De weg tussen Wingen sur Moder en Lemberg is van de werkelijk lakenstrakke soort. Perfect voor superbikes. En wat goed is voor hen, is een droom voor ons. Col de Puberg, Le Petit Pierre. Vanaf nu worden we niet alleen getrakteerd op de pareltjes van wegenbouwkunst, we krijgen ook andere technische hoogstandjes voorgeschoteld. Zoals de scheepslift van Saint-Louis-Arzviller. Dankzij een lift op een schuine helling overbruggen schepen een hoogteverschil van 45 meter. Een bizar schouwspel. Bizar zijn trouwens ook de roze huizen in Sparsbrod, wanneer we al op weg zijn naar de Col de Dabo. Over de Col de Dabo gesproken, die doet je hart sneller kloppen. We vieren de beklimming van het plateau als een fanfare op zes wielen en slingeren behoedzaam rond de scheepsvormige kapelrots. Bovenaan wordt wederom een waanzinnig panoramatapijt tot aan de horizon voor ons uitgerold.
Van de Col de Dabo tot Niederhaslach laat de route zich van zijn mooiste kant zien. Het asfalt heeft de megagrip van een kaasrasp en de heldere tint die zoveel gepassioneerde Franse landweggetjes kenmerkt. Slechts af en toe knallen kleine steentjes tegen het spruitstuk van mijn 900 en herinneren mij eraan dat genieten voor snelheid moet gaan. Dus we schakelen een versnelling terug, zonder meteen tot een rijdende chicane te verworden.
Met de laatste heuvels voor de Mont Sainte-Odile verlaten we de koelere hoogte en duiken het laagland van Obernai in. Het kwik stijgt tot zeer zomerse hoogten en onder de combi’s loopt de temperatuur ook zienderogen op. We besluiten daarom om maar meteen de hoogte weer op te zoeken van de Mont Sainte Odile. Het klooster op een rotspunt kijkt al meer dan duizend jaar uit over de Rijnvallei. We trakteren onszelf op een paar minuten rust en genieten.
Diner in Villé. In één van de vele warme restaurantjes in de stad wachten we op het eten. “Dat was niet slecht!”, merkt Raoul op. “Een echte expeditie zoals toen in Namibië, alleen van een iets bescheidener kaliber. Je hoeft dus echt niet altijd een plan te hebben!” Hij heeft volledig gelijk. Het doet me denken aan een uitspraak, waar ik ‘m gehoord heb, weet ik niet meer, maar hij is wel treffend: met puur geluk is bonnefooi ook gewoon een vooruitziende blik. Proost!