+ Plus

Reizen Vallei van de Lot, Frankrijk

Mocht God in Frankrijk wonen, dan zou de vallei van de Lot ongetwijfeld één van zijn uitverkoren plekjes zijn. Het leven is er goed, kabbelt in het zo kenmerkende Zuid-Franse tempo net zo rustig voort als de gelijknamige rivier waaraan het gebied zijn naam dankt. Hoogste tijd om dit nog redelijke onbekende stukje Frankrijk eens met de motor te ontdekken!

Als je iets doet, moet je het goed doen! Dus is het plan om de 481 kilometer lange Lot van bron tot monding tot ons te nemen, een ontdekkingstocht langs vijf departementen van haar stroomgebied. De vallei van de Lot ligt niet naast de deur en de Triumph Explorer spint als een kat op de lange weg ernaartoe. De dikke alroad heeft een aardige kluif aan de mix van grote en kleine wegen, waarmee we het monster van de verveling van ons lijf schudden. Via onder meer de Morvan, het Lac des Settons en Saint-Flour, diep in de Auvergne, dient na een dag of twee rijden het kloofdal van de Truyère zich aan. Deze zijrivier van de Lot heeft zich met veel geduld in het granietplateau tussen de bergen van de Cantal en het plateau van de Aubrac ingesneden. De oevers van de Truyère worden door één van Frankrijks meest merkwaardige bruggen met elkaar verbonden. De gietijzeren spoorwegbrug van Garabit was in de jaren tachtig van de 19e eeuw het grootste bouwwerk ter wereld en diende voor Gustave Eiffel als test voor zijn ander meesterwerk in Parijs. Een tijdlang is de rode reus in het groene landschap van de Truyère zelfs de hoogste brug ter wereld geweest. Die eer is inmiddels al naar China gevlogen, hoewel de nabijgelegen brug van Millau over de Tarn nog steeds de hoogste van Europa is!
Graniet gaat wat later over in basalt. Logisch, want het gebergte Monts du Cantal is niets anders dan de resten van een gigantische vulkaan die in de ijstijd glad werd gepolijst. De gletsjers hebben hun werk grondig gedaan, zo laat het uitgeschuurde reliëf op weg naar de tweede hoogste top van het Centraal Massief, de Plomb du Cantal, duidelijk zien. “De natuur is inderdaad overweldigend, maar de winters zijn lang en streng. Wel ideaal om op de lange winteravonden met je passie bezig te zijn”, aldus Charles Cibiel, messenmaker van beroep, die ons in zijn atelier in Cézens een demonstratie van zijn kunnen geeft. Aan de stapel geweien te zien, die worden gebruikt voor het heft, is er heel wat vraag naar zijn handgemaakte messen.
Via de col de Grifoulle en de vallei van de Brezons haasten we ons terug naar Pierrefort, waar we dankzij de D65 opnieuw de Truyère bereiken. De Pont de Tréboul zet ons de rivier over, waarna de Explorer flink op de proef wordt gesteld op de slingerweg naar Chaudes-Aigues. In het stadje gaan we echter niet op zoek naar Europa’s heetste warmwaterbronnen, wel naar een tankstation. De zon zakt al aan de hemel, dat betekent nog snel wat stevig stuurwerk richting Saint-Urcize, waar onze gastheer ons opwacht bij wat het mooiste huis van het dorp blijkt te zijn. Een huis met een ziel, vraagt om een man met karakter. Zo iemand is Fred, die de 18e-eeuwse notariswoning heeft omgebouwd tot een luxueuze B&B. Bovendien heeft de man een uitgesproken liefde voor motoren. Al is hij helemaal niet te spreken over de staat van het wegdek. Nou ja, we zijn met vakantie en zitten hoe dan ook in het hart van de Aubrac, een soort niemandsland op de grens van de Cantal, Lozère en Aveyron.

EENZAME HOOGVLAKTEN IN DE LOZÈRE
Het door harde wind en felle zon geteisterde vulkaanplateau tussen de vallei van de Truyère en die van de Lot is niet voor iedereen weggelegd. De blonde koeien met puntige hoorns kunnen echter tegen een stoot en ook de langeafstandswandelaars laten zich blijkbaar niet afschrikken door de boomloze leegte. Het blijken bijna allemaal Sint-Jacobspelgrims te zijn, die net als ons de kou trotseren. De Via Podiensis, één van de vier Franse pelgrimsroutes die vertrekt vanuit Le Puy-en-Velay, loopt over de uitgestrekte graslanden van de Aubrac naar de vallei van de Lot, waarna het pad weer omhoog gaat om in de Pyreneeën aan te sluiten op de bekende route naar Santiago.
Het met rotsblokken bezaaide weidelandschap rond Nasbinals is met zijn mysterieuze meren en verrassende watervallen van een ongeziene schoonheid. Een smalle landweg voert ons tegen de middag moederziel alleen naar de Buron de Born. In deze voormalige herdershut (buron) aan het meer van Born wordt de beste aligot van de Aubrac geserveerd. Een half uur later kan ik de borden met de fameuze kaaspuree met lange lepels niet meer tellen. Njammie!
Het leven is nog altijd hard in de Aubrac, vroeger was het al niet anders in de Gévaudan, zoals het departement van de Lozère vóór de Franse Revolutie werd genoemd. Hongersnood en bandieten teisterden de streek, toen er tussen 1764 en 1767 ook nog eens meer dan honderd vrouwen en kinderen door een wolf werden verscheurd, was het hek volledig van de dam. Het ganse land was in de ban van het Beest van de Gévaudan. De berichten bereikten Lodewijk XV, die zich genoodzaakt zag om in te grijpen. Koninklijke premiejagers doodden de ene na de andere wolf, toch gingen de aanvallen onverminderd door. Totdat een boer uit de streek raak schoot. Einde verhaal. Of toch niet, recent onderzoek wees namelijk uit dat het om een wolfshond ging. Was Jean Chastel, die de wolf had gedood, misschien een seriemoordenaar die zijn hond had afgericht om weerloze slachtoffers aan te vallen? Het wolvenverhaal krijgt in ieder geval nog een staart in het Parc des Loups in Sainte-Lucie, waar een 130-tal wolven van verschillende soorten in semi-vrijheid leven.
Met stadjes als Marvejols en Mende zitten we weer in de bewoonde wereld. Marvejols geniet dankzij de toegangspoorten een fraai middeleeuws uiterlijk. Het beeld van Mende daarentegen wordt voornamelijk bepaald door gotische kathedraal die zich middenin de stad heeft genesteld. De hoofdstad van de Lozère telt nauwelijks 12.000 inwoners, desalniettemin is het er behoorlijk druk. De zwaar beladen Triumph wurmt zich een weg naar de middeleeuwse Pont Notre Dame. We laten de Lot niet meer los en volgen haar tot in Le Bleymard. Hiermee bevinden we ons aan de voet van de Mont Lozère, het hoogste punt van de Cevennen.
Na een karig ontbijt in een al even karig hotel gaan we te voet de omgeving verkennen. Een bordje wijst ons de weg naar de bron van de Lot. De drassige wei waarin de rivier ontspringt, stelt echter weinig voor. Toch starten hier de eerste meters van Frankrijks tweede langste rivier. Bijna 500 slalommende kilometer doet ze er uiteindelijk over voor ze zich bij de Garonne voegt op de vlakte van de Aquitaine. Een heftig parcours dat de volgende dagen het onze zal zijn.

HET LAND VAN DE OLT IN DE AVEYRON
Van Bagnols-les-Bains gaat het binnendoor naar Balsièges, waar we met de N88 gelijke tred houden met de bovenloop van de Lot. Zowel de trotse toren van Chanac als de opgelapte vestingmuren van Le Villard kijken toe hoe de Lot zich beneden als een nietig stroompje een weg zoekt. In Saint-Laurent-d’Olt neemt het departement van de Aveyron ongemerkt het roer over van de Lozère. Hoewel de vallei van de Lot, of Olt zoals ze hier in het Provençaals wordt genoemd, nagenoeg onveranderd blijft, toont het dashboard toch dat we enkele graden celcius hebben gewonnen. Het klopt dus dat het Pays d’Olt de scheiding vormt tussen het landklimaat van de Auvergne en de mediterrane invloeden van de Languedoc.
Het kasteel van Galinières bakt lekker bruin in de warme namiddagzon. De eigenaren zijn uit het goede hout gesneden, de restauratie van de versterkte abdijhoeve mag er zijn. Fransen dragen zorg voor hun patrimonium, nog altijd. Tijd voor koffie! Een gemoedelijk terrasje met de zon op het gelaat en de motor in het zicht, pal aan de boorden van de Lot, heerlijker kan een beloning niet zijn op het einde van alweer een pittige dag!
Sainte-Eulalie-d’Olt, Saint-Côme d’Olt, Espalion, Estaing… het ene bekoorlijke dorp na het andere weerspiegelt zich om ter mooist in het water van de Lot. Zoals het schitterende dorp Estaing met de indrukwekkende gotische pelgrimsbrug over de Lot, die het in schoonheid wel net moet afleggen tegen het roze zandstenen exemplaar van Espalion. Ook de rivier is ondertussen volwassen geworden, zeker nadat ze in Entraygues-sur-Truyère het woelwater van de Truyère heeft ontvangen.
In Le Fel sturen we de motor eerst naar de Poterie du Don. Deze keer geen loslopende honden die zich willen vastbijten in onze achterslof, maar wel opnieuw een breed tapijt aan steenslag dat het zware gewicht van de Tiger fijntjes accentueert. Het futuristisch centrum voor moderne keramiek houdt ons langer bezig dan gedacht. Een sublieme locatie, net als het wijndorpje dat zich krampachtig vastgrijpt aan de helling van de bovenvallei. Het plaatselijke wijntje van Entraygues-Le Fel is ook zeker niet de minste, zo blijkt op het in de schaduw badende terras van de plaatselijke auberge.
Het departement van de Aveyron herbergt de hoogste concentraties aan Frans dorpsschoon. Bijna de helft van Frankrijks ‘mooiste dorpen’ ligt op de pelgrimsweg naar Santiago. De bekendste etappeplaats is Conques, dat als een (Sint-Jacobs)schelp (concha is Latijn voor schelp) verborgen ligt in de vallei van de Dourdou, een zijriviertje van de Lot. Het minuscule dorp is gebouwd rond de enorme abbdijkerk van Sainte-Foy, de jonge martelares wier schedel in het vergulde en met edelstenen bezette reliekschrijn in de loop der eeuwen voorspoed en welvaart bracht. Gelukkig voor ons wisten de dorpelingen hun kostbare kerkschat goed te verbergen in tijden van rampspoed.
De avondzon steekt het romaanse bouwwerk in brand als we Conques binnenrijden. Menig pelgrimsstok tikt nog tegen het hobbelig plaveisel van de smalle straatjes, terwijl tientallen toeristen zich schouder aan schouder vergapen aan de bijbelse taferelen in het beroemde timpaan boven het kerkportaal. Als de zon achter de heuvels is gezakt lopen de straatjes leeg en hebben we het middeleeuwse dorp haast voor ons alleen. Een lekkere maaltijd en een goed bed, meer vragen we niet. Dat krijgen we ook!

DE LIEFLIJKE VALLEI VAN DE LOT
De eerste helft van de dag voegt de Lot zich strak aan onze linkerkant. Het bebloemde dorpje La Vinzelle blijkt net als Le Fel de verrassing van de dag. Ook Capdenac-le-Haut torent, zoals zijn naam al laat vermoeden, hoog boven de Lot uit. De strategische ligging kwam de Galliërs bij het laatste verzet tegen Julius Caesar goed van pas. Niet dat het wat uitmaakte, uiteindelijk maakte de Romeinse veldheer korte metten met de opstandelingen en liet hij ze de handen afhakken. Zo kwamen ze tenminste niet meer in de verleiding om de wapens tegen Rome op te nemen!
Verder naar het antieke Uxellodunum in de vallei van de Dordogne. Het burchtdorpje heeft alle ingrediënten om zijn plaats op de lijst van de mooiste dorpen van Frankrijk te verantwoorden. In de middeleeuwse burchttoren vind je trouwens de Godin van Capdenac, één van de oudste Venus-beeldjes uit de prehistorie.
Van Capdenac naar Figeac is slechts een tiental minuutjes rijden, aansluitend plooit de D41 zich in evenveel bochten als de rivier tot aan Saint-Cirq-Lapopie. De Célé is na de Truyère de belangrijkste zijrivier van de Lot en slingert zich net als haar grote zus door het kalklandschap van de Quercy. Wie kalk zegt, komt vroeg of laat in een grot. Daarvan zijn er meer dan genoeg in het departement van de Lot. De prehistorische wandschilderingen van Pech-Merle zijn daarbij één van de weinige die je nog altijd kan bezoeken. Doen dus!
Niet alleen ondergronds is er heel wat te zien. Het popperige Saint-Cirq-Lapopie wordt namelijk beschouwd als het mooiste dorp van de Lot. Dat is het ook, en dus wordt het overspoeld door toeristen. Minstens een halfuur kost het voor we een plaatsje voor de Tiger hebben gevonden aan de rand van het dorp. Het uitzicht op het lieflijke dorp met de Lot honderd meter diep in de afgrond, is het wachten echter waard.
Langs de Défilé des Anglais, met uitgehouwen rotsholtes, gaat het al even fotogeniek naar Cahors. Luid peddelende kanovaarders tussen volle toeristenbootjes houden ons gezelschap onderweg. Tot diep in de 19e eeuw werden de beroemde zwarte wijnen uit de hoofdstad van de Lot nijverig verscheept op platte houten rivierboten. De komst van de ijzeren weg maakte hieraan een eind en zo komt het dat de typische gabares of platbodems enkel nog toeristen vervoeren op het bevaarbare gedeelte van de Lot.
Warme zonnestralen likken vurig elke huisgevel langs de Boulevard Gambetta, de drukste straat van Cahors. Hierna is het even zoeken naar de beroemde Pont Valentré. De zwaar versterkte brug over de Lot is hét symbool van de stad. Natuurlijk wil ik het beruchte duivelsfiguurtje in de rechterhoek van de middelste toren zien. Zoals vaak het geval had ook hier de architekt zijn ziel verkocht om het werk te laten opschieten. Met een list was hij echter op het laatst de duivel te slim af, waarna deze uit wraak elke nacht weer een steen kwam loswrikken. Uiteindelijk nam de bouw daarom meer dan zeventig jaar in beslag!
Na een oneindige kiezelklim naar de Mont Saint-Cyr voor een uniek panorama op Cahors voert de route ons naar één van de oudste Franse wijngebieden. In het op en top middeleeuwse Puy l’Evêque, ooit de grenspost van de bisschop van Cahors, wijst een woud aan wegwijzers ons de juiste richting. Château Famaey is één van de vele wijndomeinen waar de donkere malbec-druif wordt verbouwd. De tanninerijke AOC van Cahors is een betaalbaar alternatief voor de kasteelwijnen uit Bordeaux, zo vertelt ons de Belgische familie Luyckx, die er haar droom heeft waargemaakt. Daar moet wel een een glas van hun Cuvée X op geheven worden!

ROLLENDE HEUVELS IN DE LOT-ET-GARONNE
Enkele pannenkoeken in de schaduw van de blonde burcht van Bonaguil, volgens sommigen de mooiste van het land, zijn de man met de hamer net te snel af. Het kwik is de voorbije dagen blijven stijgen en de hoge temperaturen in combinatie met een middagdip gaan niet in de koude kleren zitten. Zowel in het bastide-dorpje Monflanquin als in het middeleeuwse Pujols, beiden prachtig gelegen op een heuvel, slenteren we steeds trager door de straatjes. De siesta heeft ook ons in haar greep.
Verse pruimen bij het ontbijt in Villeneuve-sur-Lot verraden dat we in de boomgaard van Europa zitten, zoals de vruchtbare vallei van de Lot hier wordt genoemd. Met nog geen honderd resterende kilometers doen we het lekker rustig aan, deze laatste dag in de Lot. Rustig en sereen is ook het landschap. Het oogt misschien wat weinig spectaculair, maar is best mooi. Hier en daar bespeur ik zowaar Toscaanse trekjes. De Lot is pertinent aanwezig, dat blijkt ook uit de naam van de dorpjes waar we één voor één doorbaggeren.
Veel bezienswaardigheden zijn er echter niet, dus komt een museum als geroepen. Het museum annex boerderij in Lafitte-sur-Lot is best uniek. Zo blijkt er maar één museum over pruimen te bestaan, terwijl er in het hele departement wel duizend pruimenboerderijen zijn. Hier komen we alles te weten over de pruneaux, de gedroogde pruimen van Agen die bijna iedereen wel in de keuken heeft staan. En natuurlijk sluiten we ons bezoek af met een stukje pruimentaart!
Is paars de kleur van de pruneau, groen is die van hun vallei. In Laparade pakken stuur ik de allroad op een gravelpad naar boven om de vallei nog eens in z’n volle glorie te kunnen bewonderen. We genieten er van een tijdloos uitzicht over de Lot. In het naburige Clairac lijkt de tijd wel stil te staan. Het oude dorp tekent voor enkele prachtige foto’s. De oude abdijmuren zwijgen als de dood, maar het waren de monniken van Clairac die pruimen uit Damascus, bekend van de kruistochten, op een lokale soort wisten te enten en hiermee de grondslag legden voor de befaamde ‘prunes d’ente’, zeg maar pruimen van Agen.
Met het einde stilletjes in zicht, koesteren we vanaf de rots nabij Aiguillon onze laatste momenten met de Lot. Glinsterend in het avondlicht zien we haar moe maar voldaan verdwijnen in de Garonne!

Lees meer over

Triumph

Gerelateerde artikelen