Reizen Trans Africana
Het is een mistige zaterdagochtend eind september. Onder begeleiding van vrienden en familie rijden we naar de grensovergang bij Hazeldonk, waar we afscheid van hen zullen nemen. Drie jaar geleden besloten we om met z’n tweeën op de motor naar Kaapstad te rijden en sinds die dag stonden bijna al onze bezigheden in het teken van vandaag. De voorbereidingen gingen echter niet zonder slag of stoot, door de burgeroorlog in Syrië blijkt de meest voor de hand liggende route al snel een onmogelijke. De veerboot van Turkije naar Egypte is uit de vaart gehaald, de grenzen met Libië zijn gesloten en via Israël blijkt ook niet bepaald veilig. Zouden we Afrika überhaupt kunnen bereiken?
Ondanks het feit dat we zeker niet de eerste zijn die de route door Oost-Afrika zullen nemen, wordt het door de ontwikkelingen in het Midden-Oosten steeds moeilijker om deze reis te maken. Op het laatste moment besluiten we daarom toch door Israël en Jordanië naar Egypte te reizen. Na het afscheid van familie en vrienden zetten we koers richting Salerno in Italië. Van daaruit varen we mee met een vrachtschip via Griekenland en Turkije naar Israël, waar we dan eindelijk weer aan land gaan. Omdat we genoeg tijd hebben om in Salerno te komen, rijden we via de Dolomieten richting het Gardameer. Wat is rijden in de bergen toch heerlijk, ondanks dat een volgepakte Africa Twin op semi-noppenbanden toch wat moeilijk door een haarspeldbocht te krijgen is. Een week later staan we in de vroege ochtend in de haven van Salerno om onze motoren in te schepen. Nadat de motoren op het onderste dek zijn vastgesjord volgen we een bemanningslid door het schip naar onze hut op het bovenste dek. Het schip, de Grande Europa van de Italiaanse rederij Grimaldi, is een zogenaamde ‘vehicles carrier’ en staat volgeladen met personenauto’s. Op het schip zijn we vrij om te gaan en staan waar we willen en de bemanning is uitermate vriendelijk en behulpzaam. We eten mee met ze en spenderen de overige tijd aan boord voornamelijk aan zonnen en lezen. Na een paar dagen varen we de haven van Ashdod in Israël binnen. We mogen die avond helaas niet meer van boord omdat de douaniers niet meer aanwezig zijn. De volgende ochtend om 07.00 uur moeten we ons melden bij het douanekantoor, een afspraak die we absoluut niet willen missen. Vanaf 12.00 uur sluit de grenspost namelijk voor vijf dagen in verband met het einde van het loofhuttenfeest, de ‘Sjemini Atseret’. We staan de volgende ochtend dan ook zeer bijtijds met de motoren voor het kantoor, maar na een uur hebben we nog altijd niemand gezien. Van de beveiliging krijgen we vervolgens te horen dat de douane gisteren al gesloten is en omdat motoren het haventerrein niet mogen verlaten, zit er niets anders op dan een hotel te nemen tot na de feestdagen. We besluiten om van ons probleem hun probleem te maken en dreigen onze tent op te zetten midden voor het douanekantoor. De chef van de beveiliging wordt zichtbaar zenuwachtig en slaat direct aan het bellen. Na een uur is er iemand van de douane aanwezig en uiteindelijk kunnen we om twee uur het haventerrein verlaten. Omdat ook de grenzen voor vijf dagen dicht zullen gaan, rijden we direct door naar de grens met Jordanië, die welke volgens de beambten tot zeven uur ’s avonds open is. Wanneer we er om vier uur aankomen, zien we nog net hoe het hek van de Allenby Bridge gesloten wordt. Ons relaas tegen de douanier over de verkeerde inlichtingen van zijn collega in Ashdod blijkt tegen dovenmansoren gericht. We blijven achter bij een groep militairen die de grens bewaakt. Een van hen spreekt gelukkig vloeiend Engels, hij weet te melden dat de Jordan River grensovergang tot negen uur vanavond open is. We rijden zo’n honderd kilometer naar het noorden, dwars door de beruchte Westbank, richting Beit She’an. Nadat we onderweg bij verschillende controleposten binnenstebuiten zijn gekeerd, komen we uiteindelijk aan bij de grensovergang met Jordanië. Na alle formaliteiten te hebben geregeld, zoals visa, verzekering en het laten afstempelen van de carnet de passages, rijden we dan eindelijk omj acht uur in de avond Jordanië binnen.
We worden opgewacht door Claude Abry, de importeur van Harley-Davidson in Jordanië. Via een collega zijn we met hem in contact gekomen en ondanks dat hij en zijn vrienden al de hele dag op ons staan te wachten, wacht ons een hartverwarmend welkom. De laatste 150 kilometer naar Amman, de hoofdstad van Jordanië, rijden we samen met zes Harley-Davidsons. We slapen vannacht op uitnodiging van Claude in een erg luxe hotel in de stad. Na een goede nachtrust en een heerlijk ontbijt haalt Claude ons op om naar zijn motorzaak te rijden. Het valt op dat er in Jordanië behoorlijk weinig motoren zijn. Claude legt uit dat er een tijd is geweest dat motoren in Jordanië verboden waren, omdat er ooit een aanslag vanaf een motor is gepleegd op de koning van het land. Direct daarop volgde een nationaal verbod om het berijden van een motorfiets. Dat is inmiddels opgeheven, maar klaarblijkelijk heeft de gemiddelde Jordaniër de route naar de motor nog altijd niet terug gevonden.
We verlaten Amman en rijden richting de Dode Zee en buigen dan af naar het zuiden. Na enkele kilometers rijden we de bergen in, waar ons een schitterend uitzicht wacht op de Dode Zee. We vervolgen onze weg tot we uitkomen op de King’s Highway, één van de oudste handelsroutes ter wereld, die vanuit Egypte naar Damascus loopt. We volgen de route en dalen zo’n 400 meter tot in de vallei van de Wadi Mujib rivier. We passeren de dam in de rivier en genieten van het uitzicht op de vallei. We overnachten in een bedoeïenenkamp in het Dana natuurreservaat, met 308 vierkante kilometer het grootste natuurreservaat/oase in Jordanië. We mogen er met de motoren niet in en laten deze daarom maar achter bij de ingang. Achter in een vrachtwagentje leggen we de laatste kilometers tot het kamp af. Het is hier waanzinnig mooi en de volgende ochtend vergapen we ons aan het uitzicht over het reservaat.
We pakken de King’s Highway weer op richting Petra. Voor vannacht hebben we een overnachting gereserveerd bij ‘The Rock Camp’. Wanneer we daar aankomen, worden we door de eigenaar van het kamp uitgenodigd voor een traditioneel Jordaans ontbijt met zijn familie. De rest van de dag brengen we door in Petra, één van de zeven wereldwonderen, die in 1985 door Unesco op de werelderfgoed lijst werd gezet. Als we terug zijn in het bedoeïenenkamp is de eigenaar net het eten aan het bereiden voor de avond. Een stalen rek wordt gevuld met lamsvlees en groenten, vervolgens wordt het geheel in een gat in de grond gestopt met daar bovenop een laag smeulend houtskool. Het gat wordt afgesloten en pas na vier uur weer geopend. Onderwijl speelt een Jordaanse muzikant op een oude, soort van mandoline en bakken de vrouwen brood in een vuuroven.
De volgende ochtend rijden we via Wadi Rum door naar Aqaba. Vanaf hier nemen we de ferry naar Nuweiba in Egypte. De ferry vertrekt pas om één uur in de nacht, maar we moeten nog tickets kopen en alle grensformaliteiten doorlopen. Als we na een paar uur wachten uiteindelijk de boot op mogen, worden we ineens tegen gehouden. De motor van Nikki mag de boot niet op, omdat er ergens op één van de briefjes een stempel mist. Er is niemand die goed Engels spreekt en het kost ons een minuut of tien voor we erachter komen wat men bedoelt. De stempel is het bewijs dat de motoren door het röntgenapparaat zijn gegaan. Omdat we van de andere motor wel een briefje met een stempel hebben, mogen we uiteindelijk met beide motoren de ferry op rijden. Na een nacht in een van de meest slechte stoelen aan boord, midden onder een televisie waarop continu koranverzen worden opgedreund, zijn we blij als we de haven van Nuweiba in zicht krijgen. Wanneer we van boord gaan, worden we opgewacht door een agent van de Tourism Police. Het blijkt dat de chef van de Tourism Police een kennis is van Claude. De agent is zeer behulpzaam ons met alle formaliteiten en dat is maar goed ook. Zonder goede hulp ben je hier waarschijnlijk dagen bezig om alles geregeld te krijgen. De verschillende diensten zitten verspreid over het hele terrein en er zijn nergens aanwijzingen te vinden over de te volgen route. Als we het Carnet de Passage laten afstempelen, blijkt dat we eerst moeten betalen bij de kassier. We krijgen een formulier mee en worden naar de bewuste kassier gestuurd. Net als we het gebouw uit willen lopen, roept de douanier ons terug. Het blijkt dat diezelfde kassier naast hem zit, één meter naast hem om precies te zijn. We overhandigen de kassier het formulier, na betaling zet hij er een stempel op. Vervolgens doen we weer een stap naar links en overhandigen we hetzelfde formulier weer aan de douanier, die tot onze grote verbazing het formulier eerst grondig controleert om te verifiëren of deze wel gestempeld is. Pas daarna vult hij onze carnets in. We beginnen al redelijk te begrijpen waarom er hier zoveel mensen ‘werken’. Na nog een keer of vijf over het hele haventerrein te zijn gelopen om van alles te regelen, mogen we uiteindelijk de poort uitrijden. Leuker kunnen ze het hier niet maken, makkelijker blijkbaar ook niet…
De kortste weg naar Caïro is in noordelijke richting naar Taba, om vanaf daar de weg naar het Suezkanaal te nemen. Deze loopt echter door het noordelijke gedeelte van de Sinaï en van andere reizigers hebben we gehoord dat deze gesloten is voor toeristen in verband met terroristische groeperingen die er actief zouden zijn. Er loopt echter ook een weg door de Sinaï woestijn langs St.Catherine. Dit zou ons vele kilometers omrijden schelen, echter worden toeristen hier vaak halverwege teruggestuurd. We besluiten daarom oom eerst maar naar het zuiden richting Sharm-el-Sheik te rijden, kunnen we daar een paar dagen uitrusten in een luxe appartement.
Later horen we dat er in het noorden van de Sinaï een aanslag is gepleegd waarbij zeven Egyptische soldaten om het leven zijn gekomen. De Sinaï is daarom helemaal afgesloten voor toeristen. De weg naar Caïro is vier rijstroken breed en iedereen haalt elkaar overal in. Als motorrijder ben je hier maar een minderwaardig object, het is dus extra goed opletten zodat je niet omver wordt gereden. De vele zware vrachtwagen hebben geulen in het asfalt achter gelaten die zo diep zijn, dat Jeffrey Herlings er waarschijnlijk nog moeite mee zou hebben. We overnachten bij camping Isis Garden, een oase van rust in de drukke stad. De camping ligt vlakbij de beroemde piramides van Gizeh en vanaf het dakterras van één van de campinggebouwen hebben we er een mooi uitzicht op.
Vanaf Caïro rijden we terug naar de Golf van Suez richting Hurghada. Van daaruit steken we de oostelijke woestijn door naar Luxor, waar we de Valley of the Kings bezoeken. Als we ’s avonds op de camping in Luxor zitten, horen we ineens een hoop herrie op straat. Er is een processie gaande, het blijkt te gaan om een van de soldaten te gaan die in de Sinaï is omgekomen bij de aanslag. We volgen de Nijl naar het zuiden tot in Aswan, waar we de rivier oversteken en het laatste stuk over de Western Desert Road rijden. Zo’n twintig kilometer voor Adam’s Home Overland Camp stopt Nikki’s haar motor er mee. De spanningsregelaar heeft het begeven waardoor we de motor het laatste stuk moeten slepen. Het euvel is snel weer verholpen en vanuit Aswan zullen we over een hagelnieuwe weg richting de grensplaats Abu Simbel rijden. Voordat het zover is, moeten we eerst nog de visa voor Soedan regelen. In Aswan ontmoeten we Daniël, die met zijn Mini Morris uit 1962 vanuit Denemarken onderweg is naar Kaapstad. We spreken af om samen met hem door Soedan te reizen.
De route naar Abu Simbel is slechts een paar weken open en we horen bij de eerste ‘overlanders’ die op deze manier de grens oversteken. Voorheen was het alleen mogelijk om via Lake Nasser, van Aswan naar Wadi Halfa op een oude ferry, Soedan binnen te komen. Gelukkig kunnen wij nu gewoon over land naar Soedan en zo rijden we op vrijdagnacht om twee uur richting Abu Simbel. Het blijkt hier in de woestijn’s nachts aardig koud te worden en we zijn blij met de gemonteerde handvatverwarming. Nadat we met een pondje Lake Nasser zijn overgestoken, staan we oog in oog met de grens.
De hele bureaucratische mallemolen wordt weer in gang gezet en na een uur verlaten we Egypte. Aan de Soedanese kant worden we opgewacht door Mazar, onze rechterhand in Soedan. Omdat deze grensovergang nog tamelijk nieuw is, duurt alles hier extra lang. Het is dan ook al acht uur ’s avonds als we Soedan in rijden. Omdat het al donker is nodigt Mazar ons uit om bij hem thuis te overnachten in Wadi Halfa. We slapen in de tuin en worden al vroeg wakker van de hete zon. We volgen de Nijl naar het zuiden tot in Dongola, van hieruit rijden we zo’n tweehonderd kilometer naar het westen door de Nubian Desert. Het is er een graad of 42, rijden met open vizier voelt alsof iemand een verfbrander op je gezicht richt, de hitte is bijna ondraaglijk. Omdat we al sinds Israël in woestijngebied rijden, hunkeren we inmiddels wel naar een wat groenere omgeving. We besluiten daarom niet te lang in Soedan te blijven. Via Khartoum, waar we de visa voor Ethiopië regelen, rijden we direct door naar de grens. Zo’n dertig kilometer voor we daar aankomen, presenteert zich al een meer groene omgeving. Omdat het al laat is, verlaten we de weg en slaan ons kamp op in het bos. In heel Soedan is wild kamperen toegestaan, iets waar we in het begin niet zo happig op waren. De Soedanse bevolking blijkt echter ontzettend gastvrij, nergens hebben we ons zo veilig gevoeld als in Soedan. De volgende dag steken we de grens naar Ethiopië over. De bevolking hier is meteen een stuk opdringeriger, bovendien zijn de mensen ook werkelijk overal. Denk je te stoppen op een rustige plek, staat er vanuit het niets ineens een hele roedel mensen om je heen. Ethiopië heeft ook een jonge en snel groeiende bevolking. In 1983 telde het land zo’n 33,5 miljoen inwoners, inmiddels zijn er dat 94 miljoen. We gaan naar Tim & Kim Village in Gorgora, wat aan het Tana Meer ligt. De plaats ook trouwens, waar de blauwe Nijl ontspringt. Omdat de lodge alleen te bereiken is over gravelwegen en de Mini van Daniël dit niet gaat redden, nemen we afscheid van elkaar.
Aangekomen in Gorgora worden we welkom geheten door de Nederlandse Kim. De maaltijd die ons ’s avonds wordt voorgeschoteld is al even Hollands: zuurkool met worst. Na enkele dagen rijden we in de richting van de Simiën Mountains, gelegen in het noorden van Ethiopië. Het landschap is hier prachtig groen en we stoppen meerdere malen om even van het uitzicht te genieten. Bij allebei overheerst het gevoel dat het echte Afrika hier in Ethiopië begint. We rijden verder naar het zuiden om de Blue Nile Falls te bezoeken. Onderweg is het vaak oppassen geblazen voor lokale kinderen, die nogal eens met stenen gooien. Zolang ze zwaaien is er vaak niets aan de hand, maar diegene die bukken om een steen te pakken, laten we schrikken door toeterend op ze af te rijden. Dat blijkt vaak afdoende om ze van hun plan af te brengen.
In Bahir Dar rijden we via een dertig kilometer lange gravelweg naar Tissasat. Via de oudste stenen brug in Ethiopië lopen we naar de Blue Nile Falls, die zo’n veertig meter hoog zijn. Het is werkelijk schitterend om te zien. Als we terug rijden naar Bahir Dar begint het al donker te worden. Ondanks de afspraak om niet in het donker te rijden in Afrika, is de zon al een tijdje onder wanneer we het hotel bereiken. De volgende dag rijden we door naar de hoofdstad Addis Abeba. Onderweg verbazen we ons over de afwisseling in het landschap. Van een relatief vlak landschap rijden we het Nijldal binnen, de weg kronkelt naar beneden en we voelen gelijk dat hoe lager we komen, hoe hoger de temperatuur wordt. De Blauwe Nijl Vallei is een onderdeel van een grote riftvallei (of breuktrog), een scheur in de aardkorst die van Syrië tot Mozambique loopt. We steken de Blauwe Nijl over en rijden het laatste stuk naar Addis Abeba, waar we een paar dagen rust houden in Wim’s Holland House. De meeste overlander reizigers naar Kaapstad, zien Addis Abeba als de helft van de reis. We hebben dus nog een lange weg te gaan!