Reizen The Riding Reporters (1) – Suriname/Frans-Guyana
Na een jaar voorbereiden en twee weken stoeien met de Surinaamse douane is het zover: we gaan onze verscheepte KTM 690 Enduro R’s uitpakken en in elkaar zetten! Het tweede deel van de Zuid-Amerika reis van The Riding Reporters is een feit. Drie jaar geleden heb ik met Daniëlle Boelens de westkant in zeven maanden doorkruist, deze keer ga ik de werelddeelronde afmaken. Met Lia Bexkens reis ik de eerste drie maanden en met Carli Kooper de laatste twee. We starten in Suriname om vervolgens door Frans-Guyana, Brazilië, Uruguay, Argentinië en Chili in vijf maanden 25.000 kilometer af te leggen.
We zien onze kisten staan. Onmiskenbaar met rode marker ‘The Riding Reporters’ op de buitenkant geschreven. In gestage stroompjes druipt het zweet van onze gezichten af, terwijl we het hout van het stalen frame van de kisten slopen, midden in de genadeloos brandende zon. Na twee weken, 36 mails, 32 telefoontjes, 14 taxiritten en zelfs een ambassadebezoek, is het ons eindelijk gelukt om de KTM’s los te krijgen van de Surinaamse douane. Een havenarbeider ziet ons zwoegen in de hitte en verplaatst onze kisten met zijn vorkheftruck naar het enige randje schaduw. Het tempo zit er in en in anderhalf uur hebben we ze met enige hulp in elkaar gezet.
Wat een verademing om op onze lichte krachtpatsers te zitten. Na twee weken oponthoud voelen we lichte drang om er vaart achter te zetten. We besluiten om morgen te vertrekken en nog dezelfde dag de oversteek naar Frans-Guyana te maken.
Bepakt en bezakt stappen we op onze KTM’s en rijden stapvoets Paramaribo uit. De hoofdstad heeft maar één verbindingsweg en is daarom het dagelijkse succesrecept voor lange files. Sowieso zijn er nauwelijks wegen op de landkaart te bekennen. In het op één na kleinste land van Zuid-Amerika is slechts één hoofdweg, die langs de kust loopt met van daaruit enkele doodlopende zijweggetjes. Ze kunnen niet verder lopen, omdat Suriname voor het overgrote deel uit oerwoud met talloze rivieren bestaat. Het binnenland is alleen per boot of vliegtuig te bereiken.
Na ons door de drukte van de stad gewurmd te hebben, komt er een mix van opluchting, vrijheid en blijdschap over ons heen wanneer we door het weelderige groen van Suriname rijden. Suriname oogt niet alleen exotisch, zo ruikt het ook. Voor het eerst geniet ik optimaal van de wuivende palmen en de wind, die tijdens het rijden voor het nodige zuchtje verkoeling zorgt. Het is zo ver: we zitten op de motoren en zijn onderweg! Het asfalt is vlak en recht. Een weg die je normaal gesproken als saai zou omschrijven, maar dat deert op dit moment niet. Honderdvijftig kilometer later staan we bij de grenspost in Albina.
Hoe moeilijk de formaliteiten waren om de KTM’s los te krijgen in de haven, zo gemakkelijk is het bij de grensovergang. Gewapend met Lia’s paspoort, die van mezelf en motorpapieren loop ik naar het loket, waar ze Lia en mij met motoren en al uitstempelen, zonder Lia of de motoren ook maar een blik waardig te gunnen. Precies op tijd om met de laatste pont van de dag de oversteek naar Frans-Guyana te maken!
Na een grondige check van onze koffers gaat de slagboom omhoog en kunnen we het tweede land inrijden om een maaltijd en een slaapplek te gaan zoeken. Makkelijker gezegd dan gedaan. Het lukt maar niet om een goedkopere overnachtingsplek te vinden dan een hotelkamer voor 90 euro. We schrikken ons kapot, maar hebben geen keuze. Frans-Guyana blijkt erg prijzig. De volgende ochtend gaan we via Centre Spatial Guyanais (CSG) verder naar hoofdstad Cayenne. Het CSG is het lanceercentrum van Arianeraketten van de Europese Ruimtevaartorganisatie ESA. Helaas wordt er nu geen gelanceerd, maar ik leg Lia op de KTM wel even vast bij een model van de raket op ware grootte.
Frans-Guyana oogt net zo exotisch groen als haar buurland. Eveneens loopt er maar één hoofdweg langs de kust. Het enige verschil met Suriname is dat de weg iets heuvelachtiger is. Helaas betekent dat niet meer bochten, want ondanks de heuvels blijft de weg recht. Niet erg uitdagend voor onze KTM’s, bovendien is het ook nog eens een duur land, dus we besluiten het snel achter ons te laten. Het is nog maar 170 kilometer naar de grens met Brazilië, waar ons morgen een spannende wateroversteek wacht.
Alternatief is om een dag te wachten en met het reguliere pontje de oversteek te maken. Maar een klein Braziliaantje biedt aan om ons voor een kwart van het bedrag in twee veredelde kano’s naar de overkant te varen. Van motorwereldreiziger Sjaak Lucassen weet ik dat hij ook voor deze optie heeft gekozen, dus ik stem in en ga het avontuur aan. Lia lijkt niet overtuigd, en blijft mij vertwijfeld aankijken als ik overmoedig zeg: “Als Sjaak het kan, kunnen wij het ook.”
Met ingehouden adem kijken Lia en ik toe hoe vier mannetjes onze motoren één voor één in hun bootjes tillen. Het is zenuwslopend, maar het gaat goed. Ik neem plaats bij mijn motor in de kano en Lia bij die van haar. Tien minuten later staan we aan de overkant. Nergens is asfalt te bekennen. In plaats daarvan worden we getrakteerd op uitgehard, met ingesleten sporen, steil omhooglopend, rood zand. Het eerste bruggetje dat we in het zand doorkruisen, hangt nog net van ellende aan elkaar. Dit belooft een mooi avontuur te worden: Brazilië!
Wasborden en potholes in de terracotta aarde vormen geen enkel probleem voor onze KTM’s, die ideaal voor alle soorten ondergronden zijn en met name deze. De eerste honderd kilometer offroad in Brazilië bestaat tevens uit meer dan veertig kleine houten bruggetjes. Maar eerlijk is eerlijk, het merendeel is verharde zandweg wat gemakkelijk rijdt. Het rode stofmasker op ons gezicht is het enige bewijs dat verraadt dat we daadwerkelijk offroad rijden. Uiteindelijk wijkt het zand voor prima asfalt.
Vanuit Macapá steken we de Amazone over in een boot waar je in hangmatten kan slapen. Geen overbodige luxe aangezien de overtocht naar Belém 24 uur duurt. Als lange, blanke vrouwen in motorpakken trekken we volop aandacht. Tegen de tijd dat de boot vertrekt hangen we hangmat tegen hangmat met de andere reizigers. Fruitige, weeïge, doucheluchten doorkruisen elkaar van alle kanten. Naast dat het een ontzettend hartelijk en warm volk is, zijn de Brazilianen blijkbaar ook op hun hygiëne gesteld. De lucht is wat overweldigend, maar vele malen beter dan indringende zweetluchten.
Belém oogt als een wereldstad met zijn skyline van wolkenkrabbers. Wat een ongelooflijk contrast met de houten hutjes in het Amazoneregenwoud die we vanaf de boot mochten aanschouwen. Talloze wegen staan er op de landkaart. Compleet het tegenovergestelde van de vorige twee landen. Logisch, aangezien Nederland 240 keer in Brazilië past, dat een oppervlakte heeft van 8,5 miljoen vierkante kilometer en 290 miljoen inwoners telt. Het maakt het wel een stuk moeilijker om onze route te bepalen. We luisteren naar tips van medereizigers en lokale inwoners en besluiten via de koloniale stad Sao Luís naar Parque Nacional dos Lencóis Maranhenses te rijden om zandduinen met lagunes te bewonderen, om aansluitend van daaruit door te rijden naar de autoloze hippie enclave Jericoacoara, oftewel Jeri.
Rode huizen met witte lijsten, diepblauwe panden met gele ornamenten. Woningen in allerlei gekleurde variaties komen voorbij, al dan niet voorzien van decoratieve tegeltjes. Het historisch centrum van Sao Luís is bijzonder om door heen te rijden en grotendeels vervallen, wat het juist extra uitstraling geeft. We hebben weer een lange rijdag en het lukt zoals gewoonlijk niet om voor het donker aan te komen. De avond is al lang gevallen als we de weg zoeken in het zanderige en winderige Barreirinhas. Voor de volgende dag boeken we een toer naar de beroemde duinlagunes. Licht teleurgesteld zijn we als we te horen krijgen dat we laat in het seizoen zijn en de lagunes daardoor nog maar tot enkelhoogte met water gevuld zijn. Desalniettemin genieten Lia en ik volop van de woestijn en de spaarzame lagunes. We rennen als uitzinnige, uit de kluiten gewassen kleuters rond in het zachte zand en nemen een verfrissende duik in het grootste exemplaar.
“Jullie kunnen hier de motoren parkeren en een jeep huren om verder naar Jeri te gaan.” Ik kijk de jongen verbaasd aan. Is hij niet goed bij zijn hoofd? Hoezo kunnen we niet op onze KTM’s het laatste stukje naar Jeri kunnen rijden? “Het zand is te diep zand voor jullie motoren en er is geen weg. Alleen lokale gidsen weten de route en zonder gids verdwalen jullie!”, luidt het antwoord. Ik pieker er niet over om de motoren hier achter te laten, nog buiten wat het kost om een jeep te huren. Hij blijft echter bij hoog en laag volhouden dat we zullen verdwalen en dat we tenminste een gids nodig hebben. Hij heeft Lia overtuigd, dus ik zwicht ook en we huren hem in. Hij vertelt dat het nog zo’n dertig kilometer naar Jeri is en dat het echt diep zand is. Daarom laten we onze banden leeglopen bij het tankstation.
Het angstzweet stroomt over mijn rug en het einde lijkt nog lang niet in zicht. Voor Lia blijkt het te lastig, ze heeft van plek geruild met onze gids. Zij zit achterop een andere motor en ondertussen zwabbert hij als een malle en weet haar motor maar net overeind te houden. Dat is meer dan ik, want daar ga ik. Het is meer omvallen dan echt vallen. Maar door het gewicht is hij niet te houden en krijg ik het zelfs voor elkaar om met mijn voet onder de koffer vast te komen te zitten. Gelukkig zijn Lia en de jongen snel bij me en tillen mijn motor overeind. Ik blijf echter als een doelloze dweil door het zand glijden. Wat een hel. Op deze manier gaat het een eeuwigheid duren. Onze gids ziet dat ik moeite blijf houden en we ruilen van motor. Mijn motor is namelijk nog zwaarder bepakt, dus nog lastiger. Het is net het kleine beetje verschil waardoor ik wel vooruit kom en overeind blijf. Voorlopig althans.
We komen aan bij water met een gammel bruggetje. Blijkbaar zo gammel dat we het bruggetje letterlijk links laten liggen en er rechts door het water langs gaan. Het zand blijft diep, alleen het pad wordt nog smaller door dicht struikgewas en enkele boompjes. Ik zie onze gids worstelen om mijn motor er doorheen te krijgen en het zand spuit omhoog. Wonder boven wonder lukt het mij ook om er doorheen te komen én overeind te blijven. Ik blijf me kapot zweten als het diepe, mulle zand ineens iets harder wordt. Echt opgelucht durf ik niet te zijn, maar een voorzichtige verademing is het wel. Wat hoor ik en zie ik links naast me? We rijden in het pikkedonker vlak langs de branding van de Atlantische Oceaan! Voor het eerst sinds de hellerit voel ik een moment van vreugde en triomf. Ik durf voorzichtig een beetje te genieten, ondanks dat het spannend blijft om in het aardedonker meer op gevoel dan op zicht te rijden. Maar hoe gaaf! Met ruisende branding in de oren en opspattende druppels in je gezicht worden de laatste kilometers afgelegd. Eindelijk lijkt het einde in zicht: ik zie in de verte allerlei lichtjes langs het strand, dat moet Jeri wel zijn. Inderdaad, helemaal kapot maar voldaan kruip ik van mijn motor af.
Na een paar dagen genieten in Jeri maken we nog een stop in Icarai de Amontada: een veel rustiger strandplaats. We weten een prachtige boomhut te bemachtigen, waaronder we onze KTM’s parkeren en vanwaar het letterlijk drie keer struikelen naar zee is.
Hardlopende jonge mannen in korte broekjes en singlets, snelwandelende bejaarde vrouwen in fluorescerende leggings en kinderen die oefeningen doen op fitness-apparaten in een van de vele openbare sporttuinen van Fortaleza. We kijken onze ogen uit. Werkelijk iedereen op de boulevard loopt in sportoutfit actief te doen. We vragen ons serieus af of dat een vereiste is als je in deze stad woont. Fortaleza heeft een stadsstrand, een boulevard en skyline met hoge gebouwen. Het is een van de vele gezichten die Brazilië rijk is. De grote steden doen denken aan een mengeling van Europese en Amerikaanse varianten, terwijl we onderweg naar de miljoenenstad langs dorpjes zijn gereden die je niet van Afrikaanse zou kunnen onderscheiden. Het is een land van extreme uitersten.
Voorlopig kunnen we geen genoeg krijgen van de verschillende soorten schitterende stranden met onwaarschijnlijke azuurblauwe zeeën die dit land rijk is. Alhoewel de locatie van en de boomhut zelf niet te overtreffen is, geldt dat niet voor het strand. Praia de Pipa met zijn roze getinte kliffen pal grenzend aan het strand, is nog idyllischer. En dan heb ik het nog niet eens de dolfijnen genoemd.
Volgens een Frans skilerarenstel in ons hostel kun je iedere ochtend vanaf het strand dolfijnen zien in de zee en er zelfs mee zwemmen. Meteen na het ontbijt duik ik daarom de zee in. Na een poosje rond dobberen, komen er links vlak naast mij maar liefst vier vinnen omhoog en de dolfijn pal naast me kijk ik zelfs recht in zijn oog als hij met zijn kop door het wateroppervlak breekt! Ontzettend indrukwekkend en tegelijkertijd enorm spannend. Want zo vlak naast me zijn ze ineens wel erg groot. Met een brede glimlach op mijn gezicht stap ik uit het water. Tijd om deze prachtige plek weer achter ons te laten en op onze oranje zandvreters te stappen. Op zoek naar andere avonturen die Brazilië nog voor ons in petto heeft!
HET PROJECT: MAMA JOYCE
Net als tijdens onze vorige reis, bezoeken we ook nu weer verschillende goede doelen projecten, dit keer Mama Joyce. Wat gebeurt er met een meisje van twee jaar dat door haar ouders en het hele dorp wordt verstoten en op straat wordt achter gelaten? En dat nadat ze is verkracht tijdens een gangbang en daarna tijdens een ´ritueel´ met brandwonden is toegetakeld om de ´kwade geesten´ in háár te verdrijven?
Dan is er nog maar één oplossing en zij staat bekend als `Mama Joyce´. In Paramaribo is deze powervrouw een begrip, ze vangt kinderen op die nergens anders terecht kunnen. Zoals ze ook heeft gedaan voor bovenstaand meisje. Mama Joyce is een 60-jarige vrouw die al haar hele leven voor anderen zorgt. Van kleins af aan heeft ze een kinderwens gehad, maar haar leven liep anders. Na jaren werken besluit ze om in 2011 naast haar werk haar huis open te stellen om kinderen op te vangen die werkelijk nergens terecht kunnen. In de drukste tijd had ze 16 kinderen bij haar wonen, de één voor enkele maanden, anderen jarenlang. Jeugdzorg weet haar direct te vinden voor de grootste probleemgevallen. Mama Joyce weigert niemand. Ondanks dat ze niet eens een kleine bijdrage krijgt voor de opvang van de kinderen. Dat terwijl ze de kinderen onderdak en daarmee een veilige plek geeft, en zorgt voor eten in hun lijf. Zes jaar huurde ze twee panden die letterlijk van ellende uit elkaar vielen. De houten vloeren zaten vol gaten en de intense hitte kon nauwelijks worden geweerd. Maar het bood de kinderen in ieder geval een dak boven hun hoofd. Ze lagen veilig, droog en werden gevoed.
Dankzij hulp van de JA Foundation kan Mama Joyce met haar kinderen verhuizen naar een vrijstaand huis met een grote tuin in een rustige wijk, zodat de kinderen voor het eerst ruimte hebben om rond te rennen en onbezorgd buiten te spelen. Mama Joyce is bezig om haar opvangtehuis aan de regels van de overheid te laten voldoen, zodat ze in de toekomst voor subsidie in aanmerking komt. Een cruciale, nog missende voorwaarde was een hekwerk om het perceel, zodat de kinderen ook volgens de regels van de overheid veilig wonen. Het complete bedrag om het hekwerk te realiseren miste echter. Heel erg trots en blij zijn wij dat we dankzij de giften aan onze Stichting Projects of The Riding Reporters de kosten van het complete hekwerk hebben kunnen doneren: 1.500 euro in totaal! Hierdoor komt Mama Joyce weer een grote stap dichterbij om haar levenswerk voort te kunnen blijven zetten!