Reizen: Scandinavië
Zo’n duizend jaar geleden werden de zeeën van Noord-Europa gedomineerd door roofzuchtige Vikingen. Deze bewoners van Denemarken en het zuiden van Noorwegen en Zweden trokken met hun typische langschepen (drakkars) al plunderend en brandschattend naar het zuiden, waar ze dood en verderf zaaiden aan de kusten van heel Europa. Zijn de afstammelingen van deze plunderaars nog steeds zo gewelddadig? We nemen voorzichtig een kijkje…
“You want to spank me?!”, vraagt de enigszins verlopen uitziende oude baas met een vriendelijke glinstering in zijn ogen, in zijn handen twee tassen met oude kranten. Met zijn gebogen rug en ongeschoren baardje heeft hij wel wat weg van een oude Viking op z’n retour. “No, where’s the bank?”, herhaal ik mijn vraag lachend.
Echt gevaarlijk zijn ze duidelijk niet meer, die Denen, en ze hebben ook wel gevoel voor humor, stellen we enigszins gerustgesteld vast. We bevinden ons in het eerste Vikingbolwerk dat we op deze reis bezoeken: Kopenhagen. Natuurlijk brengen we hier een bezoek aan de grootste kleine attractie van Denemarken: Den lille Havfrue, oftewel ‘de kleine zeemeermin’, de hoofdpersoon uit het gelijknamige sprookje van Hans Christian Andersen. Helaas kan ik de geplande foto van de motoren samen met het kleine beeldje door de toestroom van alle toeristen, die letterlijk met busladingen tegelijk aangevoerd worden, wel uit mijn hoofd zetten.
Vanuit het knusse Kopenhagen glijden we soepel over de tolbrug bij Malmö het Zweedse vasteland op. De weergoden zijn ons blijkbaar gunstig gestemd, want we rijden door een zonovergoten, zacht glooiend landschap. Over een paar dagen hebben we afgesproken met vrienden in Stockholm. Het is nog een flinke reis en om kilometers te kunnen maken, voert de route eerst voornamelijk over de snelweg en vervolgens over een belangrijke doorgaande weg. Het zijn niet meer dan grote provinciale wegen, die recht door het heuvelachtige bosland snijden. Onderweg zien we kunstig gemaakte zwarte sporen op het bijna lege asfalt, alsof iemand met een grote kwast met zwarte verf op de weg heeft gekalligrafeerd. Verveelde automobilisten die zichzelf op de uitgestorven wegen een beetje amuseren, is ons vermoeden. Zo niet, dan gebeuren er wel heel bizarre verkeersongelukken in Zweden.
In de dichte bossen om ons heen vechten de dennen en de berken om een plekje tussen de met mos begroeide rotsblokken. Hier en daar wordt de dichte begroeiing afgewisseld met open plekken waar paarden en koeien samen relaxed tussen de enorme stenen grazen, soms onder de beschutting van een kleine appelboomgaard. Meerdere keren meen ik het hoekige silhouet van een eland in de donkere schaduw tussen de bomen te zien staan, maar bij het langsrijden blijkt het telkens weer een rots of half verrotte boomstam. De invloed van de sprookjesachtige omgeving hier doet rare dingen met je.
Al snel nadat we Zweden zijn in gereden zien we overal in het landschap de typische rode houten huizen met witte kozijnen verschijnen. Het ‘faluröd’, oftewel Falu-rood, van de huizen, is afkomstig van restproducten van kopermijnen in de buurt van het stadje Falun. De kleurstof worden al eeuwenlang gebruikt in Zweden en Noorwegen, omdat het erts conserverende componenten bevat dat het hout goed beschermt tegen vocht.
Zuid-Zweden is enorm uitgestrekt. Alleen al de provincie Småland, dat bijna een derde het gebied beslaat, is bijna net zo groot als Nederland. maar langzaam, heel langzaam, glijden we over de kaart naar het noordoosten en bereiken we de Zweedse kust. Hier opent het landschap zich meer en meer, en zien we veel meer glooiende hellingen begroeid met gras en graan. De kleinere stenen die we eerder doelloos in de bossen lagen, worden hier gestapeld en zo nuttig gebruikt om omheiningen van te maken. Vanaf het kleine stadje Nybro kiezen we kleine wegen naar het noordoosten, naar de kustplaats Oskarshamn, en volgen vandaar de kust naar het noorden. Van de bruutheid van de Vikingen is hoegenaamd geen enkel spoor over: overal waar we komen worden we vriendelijk begroet met een enthousiast ‘Hej!’
Wanneer we Stockholm bereiken is de drukte van de stad weer even wennen na het relatief lege Zweedse landschap. De bebouwing van de Zweedse hoofdstad ligt verspreid over veertien eilanden; niet voor niets wordt Stockholm het ‘Venetië van het noorden’ genoemd. In totaal liggen er aan de oostkant van de stad, die grenst aan de Oostzee, maar liefst 24.000 eilandjes. We bezoeken de Gamla Stan, of Oude Stad. Dit eilandje is tot op de laatste meter volgebouwd met pittoreske huisjes, van elkaar gescheiden door smalle straatjes. We struinen rond over de vele kades die de stad rijk is, vooral echter is het bezoek aan Stockholm een weerzien met onze vrienden. We praten bij, rusten uit en halen herinneringen op aan vervlogen (motor)tijden. Na twee gezellige dagen worden de beide ééncilinders weer aan het werk gezet en vervolgen we onze reis naar het noorden.
Ook hier overheerst het graan op de velden, op sommige plekken is het al geoogst en liggen de grote, ronde, in wit en soms roze plastic verpakte balen hooi als enorme snoepjes verspreid over het land. Als het waar is dat Zweden bezaaid ligt met zo’n 96.000 meren en meertjes, dan hebben we tot nu misschien net een klein deel van gezien. Regelmatig spotten we Volvo’s met op het dak één of twee kano’s, het is hier inderdaad het ultieme kano-Walhalla. Vanaf de weg zien we het water tussen de bomen glinsteren, maar met dit fantastische uitzicht komt ook een minder prettige kant van Zweden naar boven: muggen. Hoewel het al laat in de zomer is, zijn ze nog erg hongerig en actief. Zodra de schemer invalt en de wind gaat liggen, openen ze de aanval, bloeddorstiger dan menig Viking. We gaan moedig in de tegenaanval, die de nodige slachtoffers maakt, maar uiteindelijk moeten we toch het (slag)veld ruimen en de bescherming van de tent opzoeken.
Na een klein uitstapje naar de kust, zetten we definitief koers naar het westen, richting Noorwegen. Het landschap wordt opener, de dalen groter, de bochten ruimer en heuvels veranderen langzaam in bergen van bescheiden formaat.
Af en toe trakteren we onszelf op een tripje offroad, over een van de vele honderden gravelwegen waarmee Zweden gezegend is. Ergens in de middle-of-nowhere, tussen Ljusdal en Sveg, gaat de weg over in een brede, betonnen baan die ons dwars door de lege bossen leidt. Hier en daar zijn enorme letters op het beton geverfd, die duidelijk wijzen op gebruik voor luchtverkeer. Hebben we een afslag of een bord gemist, misschien? Worden we zo meteen van de weg geplukt door de Zweedse geheime dienst? Toch staan er langs de kant van de weg hier en daar de gebruikelijke verkeersborden, die er op duiden dat dit een openbare weg is. We vervolgen maar gewoon onze weg, die vervolgens weer over gaat in een mooie gravelweg. De hele ochtend draven de ééncilinders losbandig over de paden, tot we weer op een doorgaande weg stuiten die ons speelse uitstapje een beetje disciplineert.
Naarmate onze route langzaam in hoogte stijgt, wordt het beduidend kouder. Ook zijn de bossen op de berghellingen om ons heen her en der verminkt door grote stroken kaalgeschoren land. We bevinden ons midden in het skigebied van Zweden. Sneeuw is er nog niet te bekennen, wel regenwolken die dik en grijs laag over de bergen glijden. Wanneer we op een 850 meter hoge pas de grens met Noorwegen oversteken, doet dit land zijn reputatie als regenland direct eer aan: de eerste druppels tikken al tegen het vizier. Niet veel later rijden we door steenkoude regen. Om ons heen heeft ook de natuur het duidelijk zwaar: de berken op de rotsachtige grond langs de weg zijn klein en gedrongen en proberen in alle bochten kronkelend omhoog naar het licht te groeien, tegenhouden door een onzichtbare kracht. Het land ziet er niet bijzonder spectaculair uit, eerder grijs en ongastvrij. Tot nu toe ben ik nog niet bepaald verliefd op het door iedereen zo geroemde Noorwegen. Geen wonder dat de Noormannen met hun schepen naar het zuiden koersten, bedenk ik een beetje knorrig.
Dan rijden we langs een kleine kudde rendieren, grazend op een stuk gras langs de kant van de weg. Als de motoren langs roffelen, schrikt het mannetje met een indrukwekkend gewei op, een golf van paniek gaat door het groepje. De dieren vluchten direct, maar desondanks is het toch een bijzondere ontmoeting. Noorwegen heeft alvast een klein tipje van zijn magische sluier voor me opgelicht. Zou het dan toch meer te bieden hebben dan alleen die koude en ongastvrije natuur?
In Røros (de Zweden schrijven Röros), een oud mijnstadje dat tot Unesco werelderfgoed behoort, gaan historie en modern leven ongemerkt in elkaar over. In een koffiezaakje, in een van de vrolijk gekleurde houten huisjes, warmen we weer wat op na de koude oversteek naar Noorwegen. Voor ons gevoel zitten we al bijna in het arctisch gebied, maar een blik op de kaart laat zien hoe mis we het hebben: nog zeker twee derde van het enorm uitgestrekte land ligt nog ten noorden van ons. Nog steeds worden de we vriendelijk behandeld, alleen heeft het vrolijke ‘Hej!’ van de Zweden plaats gemaakt voor een veel ingetogener ‘Hallo’ van de soms wat stugge Noren.
Volgens mijn reisgenoot duurt het niet lang meer voor de parelen van dit land, de bergen en de fjorden, zich zullen onthullen. Hij heeft gelijk, naarmate we verder richting kust en, ook niet onbelangrijk, het mooie weer rijden, wordt het landschap alsmaar meer spectaculair. De bergen aan de fjorden worden hoger en hoger, rijzen tenslotte als granieten reuzen hoog boven ons uit.
In Sunndalsøra doen we boodschappen en zoeken een rustige plek aan een fjord voor de lunch. De weg die we inslaan loopt dood, maar vlak voor de wegafzetting heeft iemand een enorme stenen tafel met bankjes geplaatst. Een uitstekende plek om te eten en te genieten van de warmte van de zon, die inmiddels achter de wolken vandaan is gekomen en de blauwgrijze bergen prachtig belicht. Net wanneer we de helmen weer opzetten en overwegen om de wegafzetting, niet meer dan een flink gat in de weg en een paar strategisch geplaatste stukken rots, te omzeilen, zien we een hoofd boven de weg uitsteken. Het hoofd wordt een lijf, het lijf wordt een fietser. Een oudere dame van tegen de 70 jaar, met spierwit haar, komt in moderne fietsoutfit inclusief helm in een vrij rap tempo de behoorlijk steile weg opgetrapt. We spreken haar aan en hoewel ze even op adem moet komen, lijkt ze niet echt onder de indruk van haar sportieve prestatie. Wij des te meer.
De weg blijkt al jaren afgesloten. De dame heeft geen idee wat de staat ervan is, en of het überhaubt begaanbaar is, maar ze denkt dat het geen goed idee is om er overheen te rijden. “Omdat de weg lange tijd niet onderhouden is, is kans dat er een rotsblok naar beneden komt vrij groot”, legt ze uit. We laten het plan dus maar varen en rijden terug naar de donkere tunnel die ons dwars door de berg verder naar het westen voert.
Het is hier ontzettend mooi en tijdens elke kilometer die we rijden, openbaart zich wel een fotowaardig panorama. Dan weer een bootje dat zachtjes dobbert in het glasheldere water van de fjord, dan weer zo’n typische boerderij waar je de eerste verdieping op kan rijden met je trekker, dan weer een bushalte waar gras op het dak groeit. Er is zoveel te zien: pittoreske kerkjes, een groepje reigers zonnend in het water, een jager met een geweer langs de kant van de weg, een fjordenpaard grazend in de zon tussen de bloemen op een steile bergwei. Het gaat maar door en ik krijg er maar geen genoeg van.
Op nog geen dag rijden van het historische mijnstadje Røros ligt de Trollstigen (Trollenroute), een van de meest uitdagende motorwegen van Noorwegen. Elf scherpe haarspeldbochten op een smal stukje weg van zo’n 20 kilometer lang. Het zijn de eerste echte haarspeldbochten van deze reis en ik moet er weer even inkomen. Bovenop de pas worden we getrakteerd op een waanzinnig uitzicht. Terwijl het laatste zonlicht van de dag op de toppen van de oostelijk gelegen berghellingen schijnt, zien we hoe de blauwgroene, monsterlijk grote bergen tot aan de horizon reiken. In de diepte beneden ons kruipen kleine puntjes, auto’s en motoren, traag over de weg naar boven. We staan hier letterlijk en figuurlijk op een van de hoogtepunten van de reis.
De volgende ochtend worden we wakker van getik op de tent, regen. Het mooie weer is voorlopig voorbij, maar het uitzicht is er zeker niet minder om. Boven ons drijven witte wolkslierten spookachtig voor de donkere kolossen van bergen langs. Als we na een halve dag rijden als slappe Nederlanders stoppen om onze door en door koude lijven op te warmen in een restaurant in Stryn, komt een groepje schoolkinderen in sportkleding langs. Van achter ons warme eten kijken we verbaasd toe hoe ze in korte broek en T-shirt met gebruinde benen lachend voorbij komen lopen. Dat is dus het geheim waarom Noren op hun zeventigste nog fluitend een berg op kunnen fietsen, vroeg beginnen met harden. Blijkbaar toch nog een restje stoer Vikingbloed dat behouden is gebleven.
Slapen in de tent zien we de komende dagen, met veel regen voorspeld, niet zitten. Gelukkig ligt Noorwegen bezaaid met zogenaamde ‘hytten’, kleine houten hutten, die je voor een paar tientjes per nacht op campings of bij particulieren kan huren. Deze bescheiden onderkomens met een bed, een tafel en een gedeelde douche en toilet, zijn vaak spartaans, maar uitstekend geschikt om te overnachten en je spullen droog te houden als het Noorse weer zich van z’n slechtste kant laat zien. Door een flinke dosis geluk stuiten we op een zeer luxe uitvoering, voor een bescheiden bedrag vinden we bij een boer op het land een ruime hut met eigen douche en toilet en prachtig uitzicht over de fjord. Terwijl het buiten nat en guur is zitten we er twee dagen lang warmpjes bij de haard, het hout van de boer op te stoken.
Wie door Noorwegen reist mag zeker een bezoek aan een zogenaamde stavkirke, of staafkerk, niet overslaan. De basisconstructie van deze houten godshuizen bestaat uit een aantal houten palen, of staven. In Vik bezoeken we de staafkerk van Hopperstad, een van de oudste in Noorwegen, die waarschijnlijk al in 1.140 gebouwd is. De kerk is een mooi voorbeeld van de mix van Christen- en Vikingcultuur. De uit het hout gesneden drakenkoppen, die overal op en aan de kerk te zien zijn, vinden hun oorsprong in de zeevaart. Ook op de drakkars, de Vikingschepen, prijkte een drakenkop die de Noormannen moest beschermen tegen de elementen op zee. Die traditie werd overgenomen door de eerste, vaak nog zeer bijgelovige kerkgangers: de draken zouden hen beschermen tegen alle kwade invloeden van buiten.
Tegen de tijd dat we steile pas langs de Geiranger fjord nemen, zit het haarspeldbochten rijden er al weer aardig in. Bij elke bocht, omhoog of omlaag, is het gas terugnemen, terugschakelen, zo ver mogelijk de bocht doorkijken en vervolgens de motor soepel trekkend de bocht weer uitaccelereren. Het voelt fantastisch als het lukt in één gracieuze beweging. Niet altijd gaat het zo soepel, maar oefening baart kunst, en oefening krijgen we genoeg.
Steeds verder zakken we intussen naar het zuiden. De wegen kronkelen om en rond de tientallen fjorden heen die het land in stukken snijdt. We zouden hier nog weken rond kunnen rijden, en nog steeds niet alle fjorden gezien hebben. Maar de tijd is beperkt en helaas naderen we alweer de laatste bestemming van deze reis: Bergen.
Bergen is een schattig klein dorpje midden in een enorme stad, zo constateren we. De tweede grootste stad van Noorwegen ligt op de uiterste westpunt van het Noorse vasteland, ingeklemd tussen maar liefst zes verschillende fjorden. Bergen staat bekend als de stad in Europa waar de meeste regen valt, maar vandaag zit het mee: het is droog en af en toe zien we zelfs de zon achter de wolken vandaan komen. We slenteren een middag door de stad waar alles in het centrum vol knusse houten huisjes op loopafstand van elkaar ligt.
Graag had mijn reisgenoot in Bergen nog een bezoek gebracht aan het district ‘Slettebakken’, in de wijk Årstad. Met name de Slettebakkenschool heeft zijn interesse. Maar helaas, de tijd dringt en we moeten snel op weg willen we de boot in Langesund niet missen. Als pleister op de wond maken we in het glooiende en winderige Denemarken nog een klein uitstapje naar Slettestrand, maar dan is de reis toch echt afgelopen. In een zo recht mogelijk lijn gaat het terug naar huis, de inmiddels vredige afstammelingen van de Vikingen ver achter ons latend!