Reizen Saudi-Arabië
Het ligt niet naast de deur, heeft een streng islamitische cultuur en toch verwelkomt het ieder jaar meer toeristen dan bijvoorbeeld Denemarken of Zwitserland. Saudi-Arabië gunt zichzelf deze bijzondere status. Als je dan kans ziet om dit land in het Midden-Oosten op de motor te ontdekken, dan pak je die met beide handen aan natuurlijk. Ook al gaat dat bepaald niet zonder slag of stoot…
Ik geef het ruiterlijk toe: de verslaggeving van de jaarlijkse Dakar Rally volg ik slechts heel sporadisch, ik moet er toevallig langs zappen. Maar wanneer vriend Guido me vraagt of ik de vijfde etappe heb gezien en ik daar nee op antwoord, draait hij zijn laptop naar me toe. Wat ik zie, zijn niet alleen de onverschrokken coureurs die zich in een moordend tempo van start naar finish snellen. Nee, ik zie vooral wat Guido wil dat ik zie: een werkelijk adembenemend mooi landschap, dat tijdens de race wordt gereduceerd tot een decoratieve achtergrond. Sensationeel mooi en anders dan ik ooit heb gezien, in ieder geval niet op Moeder Aarde. Terwijl ik inmiddels toch wel aardig rond ben geweest. Geen twijfel mogelijk: daar moet ik heen!
En dat gebeurt dus ook. De verrassing is meteen redelijk groot. Wat komt er in je op wanneer je aan Saoedi-Arabië denkt? Waarschijnlijk, net als ik, aan olie, Mekka, zand, duinen en misschien de Dakar Rally. Terwijl ik met mijn reismetgezel Jürgen in een taxi over de achtbaanssnelweg rond Jeddah rij, een stad met drie miljoen inwoners, schitteren neonreclames van IKEA, McDonalds en andere bekende internationale ondernemingen langs futuristische glazen gevels. Hippe kerels en ongesluierde vrouwen chillen in de uitgaanswijken aan zee. Is dit Saudi-Arabië? Het is, op z’n zachtst gezegd, heel anders dan we ons hadden voorgesteld. Moderner, meer geciviliseerd misschien ook wel. Maar goed, dat is nu eigenlijk van minder belang. Veel belangrijker is de vraag: waarom zitten we in een taxi in plaats van op onze Ténérés?
Het transportbedrijf dat onze motorfietsen naar Jeddah zou brengen is onvoorstelbaar laat. Na een week van zenuwslopend wachten kunnen Jürgen en ik een gastronomische gids over de restaurants van Jeddah schrijven. Of één van onze nieuwbakken motorvrienden ontmoeten. Een van hen, die door zijn vrienden ‘Q’ wordt genoemd, zoals in James Bond, belt me op een gegeven moment. “Zijn jullie motoren al aangekomen?” Mijn ‘nee’ laat hem niet onbekommerd. “Kom over een half uur naar mijn garage. Ik stuur je de locatie wel via WhatsApp.” Het is acht uur ’s avonds wanneer de taxi ons onder de avondlijke stadslichten naar Q brengt. In het neonlicht van zijn garage staan zo’n dertig motoren, van een Africa Twin tot twee originele Dakar-motoren. “Pak mijn terreinwagen met de aanhanger en neem deze KTM en BETA maar mee. Jullie moeten rijden!” Het is tien uur wanneer we met een deel van Q’s wagenpark zijn garage verlaten. Hoe lang we weg blijven? Waar we heen gaan? Het maakt Q niet uit, hoofdzaak is we iets van zijn land zien!
De bleekrode zon strekt zich uit tussen de takken van dorre acacia’s. Op de nieuwe ochtend laden we de leenmotoren een fikse 350 kilometer verder uit. We kunnen ons geluk nauwelijks op: een onvoorstelbaar fantasieland van bergen en zwart zand spreidt zich voor onze ogen uit. Een paar minuten later gooien de achterbanden donkere stofpluimen de lucht in. Makkelijker dan dit wordt rijden niet, zo zonder bagage en zonder al teveel brandstof aan boord. Niet ideaal, maar wel heel fijn om eindelijk vanuit het zadel Saudi-Arabië te mogen ervaren. En we krijgen nog een eerste voorproefje van het echte avontuur ook.
Langs de Wahba-krater, met een diameter van twee kilometer, leidt een eenzaam pad naar een uitzichtpunt. Niet eentje van de beste soort, het is hobbelig en ik bevind me akelig dicht bij afgrond. Stoppen? Daarvoor is het inmiddels te laat, het is hier te steil! Met het zweet lopend langs de ruggengraat bereik ik het uitzichtpunt. Jürgen is slimmer en is iets eerder gestopt. Terwijl ik bedenk hoe ik vanaf deze ongelooflijk mooie plek weer naar beneden moet, dringt ook een andere gedachte zich op: wat zou het toch mooi zijn geweest om hier met de Ténérés te staan!
Droom en werkelijkheid worden één: weliswaar elf dagen te laat, maar eindelijk kunnen we onze motoren in ontvangst nemen. Met een volkomen legale snelheid 140 km/uur rijden we over de zesbaanssnelweg nummer 15 naar Medina, dat na Mekka de tweede heilige stad van het land is. Langs de weg zijn talloze pleisterplaatsen zo groot als dorpen. Vier koffieshops met een overvloedig aanbod tellen we, een supermarkt, restaurants, kapper, garage en natuurlijk tankstation. Hier zouden we in Europa wel een voorbeeld aan kunnen nemen, al was het alleen al vanwege de rust en met name reinheid hier. Medina zelf laten we links liggen. Een beetje oneerbiedig misschien, maar we zijn gewoon té nieuwsgierig naar het vulkaanveld van Harrat Khaybar én het weerzien met een goede vriend uit Frankrijk.
Alex is op zijn stokoude Transalp over land naar Saudi-Arabië gereisd. En zo zijn we nu met z’n drieën klaar voor de tocht naar de witte vulkaan, die wordt omringd door ontelbare zwarte broeders. Het mooiste: je kunt langs de witte kraterrand rijden, als dat geen uitnodiging is! De kilometers die volgen staan voor de eeuwigheid diep in mijn geheugen gegrift: we rijden midden door vulkaankraters, frezen door gitzwart lava-as en zijn de enige mensen op deze fantastische, bizarre plek. De perfect symmetrische witte vulkaan glinstert in de verte. Helemaal naar boven? Ik probeer het drie keer, maar elke keer komt de Ténéré vast te zitten in de losse ondergrond. Het lukt simpelweg niet. Jürgen en Alex zijn weer slimmer en beklimmen de kraterrand gewoon te voet. Ook mij rest uiteindelijk een tripje met de benenwagen. Ik mag dan niet slim zijn, aan nieuwsgierigheid geen gebrek. Een fascinerend uitzicht gevolgd door een fascinerende tocht brengen ons uiteindelijk naar de oasestad Al Ula en een ander fantastisch hoogtepunt.
Net ten noorden van de oase rijzen rotseilanden op uit een zee van zand. Elk eiland is een tombe. De tweeduizend jaar oude necropolis Hegra werd gebouwd door de Nabateeërs, die een fortuin vergaarden middels de handel in wierook. De legendarische rotsstad Petra in Jordanië wordt ook aan hen toegeschreven. Over rotsen gesproken: vanaf hier wemelt het op onze route van de unieke rotsen. We rijden bijvoorbeeld over een stevig pad naar de indrukwekkende Rainbow Rock. Daarna is het echter afgelopen met een degelijke ondergrond en begint het zweten. In het diepe zand liggen de motoren meer dan eens op één oor. Onze Dakar-vaardigheden laten duidelijk te wensen over. Maakt niet uit, want niemand die ons gestuntel hier ziet. Het gaat dus niet helemaal vanzelf, maar uiteindelijk bereiken we toch de Al Naslaa rotsformatie. Deze is kaarsrecht gespleten als met een laserzwaard bewerkt. Ongelooflijk! En er is nog meer te zien, maar helaas ontbreekt het ons aan tijd. De elf dagen lanterflanten omdat de motoren er niet waren, breken ons nu op. We moeten alweer naar huis. Niet voor lang gelukkig!
“Jongens, ik heb nog een motor over in Saudi-Arabië, wil iemand van jullie misschien mee?” Drie vrienden kijken me uiterst verheugd aan, ja dat willen ze wel. Allemaal. En dat is dan weer een probleempje, want ik heb maar één motor over. “Dan huren we er toch een terreinwagen bij!”, oppert Thierry, die altijd al van de pragmatische aanpak is geweest. Zo gezegd, zo gedaan, en zo staan we gevieren, Thierry, Raoul, zijn zoon Philippe en ik, een maand later in Jeddah. De beide Yamaha’s heb ik na de laatste keer laten staan bij Q, die pikken we eerst op. Een goede vriend van Q, Hamza, leent ons tegen betaling zijn volledig uitgeruste Landcruiser. Eén dag hier en we kunnen al op weg, het gaat voorspoedig. Nog wel…
Door de woestijnachtige valleien van het Hejaz-gebergte loopt een oude spoorlijn. Heinrich August Meissner, een ingenieur uit het Duitse Leipzig, bouwde in 1900 de 1.300 km lange smalspoorlijn, die van Syrië door de talrijke valleien naar Medina loopt. Degene die de spoorlijn verwoestte is nog bekender dan degene die hem bouwde: Lawrence of Arabia. Sindsdien zijn er alleen nog maar delen van de spoorlijn overgebleven. Navigatie? Een fluitje van een cent. Het risico: vastlopen. De spoorlijn is op sommige plekken gewoon opgedoekt, bruggen zijn ingestort en zandduinen zijn over het spoor zijn gewaaid.
We rijden langs verschillende verlaten treinstations en treinwrakken, door ravijnen en over smetteloze oranje duinen. Vandaag ben ik veroordeeld tot de passagiersstoel van de Landcruiser. Ik zie hoe Raoul en Philippe behendig de motoren door de woestijn laveren. Na een tijdje meldt Thierry zich: “Wacht even, ik zie Philippe niet meer.” Gebeurt wel vaker, want Philippe mag graag foto’s maken. Wanneer hij na een paar minuten nog niet is aangesloten bij de groep, wordt er besloten toch maar even terug te rijden. We meanderen langzaam over smalle sporen en passeren een gat dat zo diep dat we de bodem niet kunnen zien. Dan ineens zien we het spoor van Philippe, dat kaarsrecht op het enorme gat afgaat. We snellen uit de auto en kijken meteen de diepte in. Helemaal beneden ligt de motor, op kop. En Philippe ernaast, schreeuwend: “Ik ben oké, ik ben oké. Maar kunnen jullie me hier alsjeblieft uithalen?”
Het had zoveel erger kunnen aflopen, maar godzijdank heeft Philippe alleen zijn voet gebroken. We brengen hem naar een ziekenhuis tachtig kilometer verderop, waar hij de best mogelijke zorg krijgt. De motorfietsen gaan terug naar Q, waar ze wachtten op hun terugreis. Als het transportbedrijf net zo goed zijn werk doet als op de heenreis, staan ze er nog steeds wanneer ik terugkom. Want dat ik wederom terug kom, staat vast!