Reizen In drie jaar de wereld rond (3) – Bolivia
Op 30 november 2013 laten we Nederland achter ons. Drie jaar, 110.000 kilometer, 56 landen en vijf continenten later keren we op vrijdag 30 september 2016 weer terug na een groots avontuur vol bijzondere ontmoetingen, indrukwekkende landschappen en spectaculaire routes. Reis mee in vijf delen die je voeren van Amsterdam to Anywhere!
Het stormde flink vannacht, maar vandaag treffen we het met het weer. De wind is gaan liggen en de zon schijnt. De hoogvlakte waar we rijden is nog bedekt met de vannacht gevallen sneeuw en steekt fel af tegen de strakblauwe lucht. Terwijl we rustig over de witte vlakte rijden, houd ik met een schuin oog de GPS in de gaten. De hoogtemeters lopen op tot we het hoogste punt bereiken: 4.898 meter, zo hoog waren we nog nooit! We zijn in Nationaal Park Fauna Andina Eduardo Avarua, een prachtig natuurpark in het zuidwesten van Bolivia. Het ligt hoog in de Andes, op de grens met Chili, te midden van oeroude vulkanen. Je vindt hier warme bronnen, meren die van kleur veranderen en dieren die nergens anders op de wereld voorkomen. Wij rijden hier de ‘Lagunas Route’, een meerdaagse rit die ons via een netwerk van gravelwegen en zandpaden langs de mooiste meren brengt. De route ligt voor een groot deel boven de 4.000 meter met uitschieters naar bijna 5.000 meter, zoals de pas waarvan we net de top hebben bereikt. Het is goed te merken dat de lucht ijl is op deze hoogte, want als ik afstap en om foto’s te maken ben ik al snel buiten adem. Mijn benen voelen zwaar en alles kost meer energie. En niet alleen voor ons, want ook de motoren missen op deze hoogte wat van hun toch al schaarse pk’s. Nadat we de foto’s van het prachtige uitzicht hebben gemaakt, zetten we snel de daling in om te voorkomen dat we worden gegrepen door hoogteziekte. Met iedere honderd meter die we zakken voel ik me beter, en de motor ook.
Aan de andere kant van de pas ziet de wereld er heel anders uit. De sneeuw is hier al gesmolten. We kijken uit over een goudgele vlakte met in de verte Laguna Colorada, een meer met een dieprode kleur. In het water staat een grote groep flamingo’s, die zich tegoed doet aan de algen die het water zijn bijzondere kleur geven. Het uitzicht over het rode water met de flamingo’s en de spitse vulkaantoppen daaromheen is onwerkelijk mooi. We zijn er stil van. Vanaf het meer rijden we verder naar het noorden. Tot nu toe was steeds heel duidelijk waar we heen moesten, want er was maar één gravelweg. Nu niet meer, in de vallei voor ons lopen tientallen sporen kris kras door elkaar. De track op de GPS geeft grofweg aan in welke richting we moeten rijden. We vinden ieder een goed spoor en scheuren zij aan zij met een grote glimlach door het dal. Halverwege de middag is het tijd om een plek te zoeken voor de tent. Het is nog vroeg, maar we hebben allebei last van de hoogte. Een medicijn tegen hoogteziekte hebben we niet. Lokale toergidsen zweren bij coca-blaadjes, waarvan ze allemaal een prop in hun wang hebben. Wij houden het bij coca-thee, veel water en genoeg rust. De tent zetten we op tussen een paar grote rotsblokken, beschut tegen de koude wind. En zo kan het gebeuren dat we op vier uur ’s middags al op bed liggen. We komen nog even buiten om eten te koken, maar liggen daarna snel weer in onze slaapzakken. Ook omdat het inmiddels bijzonder koud is. Pas nadat ik mijn muts ver over de oren heb getrokken, krijg ik het warm genoeg om in een diepe slaap te vallen.
De volgende ochtend zijn de motoren wit van de bevroren rijp en ligt op de tent een laagje ijs. We zetten de motoren in de zon om te ontdooien en warmen zelf op met een bak koffie, om daarna vol energie weer op de motor te stappen. Het landschap blijft continu veranderen, met bijzondere rotsformaties, prachtige meren en nog meer flamingo’s. De route biedt steeds nieuwe uitdagingen, met af en toe pittige stukken door het zand, smalle paden over de rotsen en steile hellingen met grote keien. Zo veranderlijk als de omgeving is ook het weer. Het ene moment schijnt de zon en het volgende moment rijden we ineens in een hagelbui. De indrukwekkende omgeving en de geweldige, maar ook uitdagende route, maken dit zonder twijfel tot het mooiste dat we tot nu toe in Zuid-Amerika zagen en beleefden. En we zijn er nog niet, want na de Lagunas Route wacht ons nog een prachtige bestemming: de ‘Salar de Uyuni’, ’s werelds grootste zoutvlakte gelegen bij de stad Uyuni. Halverwege de middag verlaten we het natuurpark en zetten we over de doorgaande weg koers naar Uyuni. De zoutvlakte trekt toeristen vanuit de hele wereld, waardoor het stadje is uitgegroeid tot een toeristisch kruispunt met een flink aantal hotels en restaurants. Het is dan ook niet moeilijk om een hostel te vinden met een kamer voor ons en een veilige parkeerplaats voor de motoren. We zijn niet de enige motorreizigers. Op de binnenplaats staat een kleine motor met Chileens kenteken. De eigenaar, Jono, komt uit Engeland en kocht de gloednieuwe Honda CGL125 een paar maanden eerder in Chili voor omgerekend € 800,00. Hij gooide zijtassen over het zadel, zette een topkoffer achterop en ging op pad, zonder aangepaste vering, offroad banden of GPS. De enige toevoegingen waren een turquoise badmat op zijn zadel voor meer comfort, een extra jerrycan en luidsprekers op zijn stuur voor muziek. We raken niet uitgepraat over de motoren en onze wederzijdse avonturen. Het is zelfs zo gezellig dat we afspreken om de volgende dag samen over de Salar te rijden om op één van de eilanden te overnachten.
De zoutvlakte is met 10.582 km2 bijna zo groot als Friesland, Groningen en Drenthe samen. In zekere zin is de vlakte te vergelijken met een woestijn, want je kunt er gemakkelijk verdwalen omdat je totaal geen referentiepunten hebt. En, net als in de woestijn, is het overdag in de zon heel warm, terwijl het ’s nachts afkoelt tot onder het vriespunt en is er nergens drinkwater te vinden. Het is geen fijne plek om te stranden en toch blijkt dat regelmatig te gebeuren. Door motorpech of een lekke band, maar ook doordat auto’s vast komen te zitten in de slurry op stukken waar veel water op de zoutkorst staat. Vervelende situaties, die door de barre omstandigheden zelfs levensbedreigend kunnen worden. Met water voor een paar dagen en de GPS om ons de weg te wijzen, komt het vast goed.
De volgende ochtend staan we met z’n drieën bepakt en bezakt klaar voor vertrek. We hebben nog één stop voordat we de zoutvlakte oprijden. Om de motoren te beschermen tegen het zout van de Salar, laten we ze inspuiten met een laagje diesel, een service die wordt aangeboden door de lokale wasstraat. Twee uur later staan de motoren te glimmen van de diesel en kunnen we op pad. De zoutkorst is aan de randen heel zacht, dus om op de vlakte te kunnen komen is een paar kilometer buiten Uyuni op een dijk een zoutweg aangelegd die je voorbij de zachte rand leidt. Aan weerszijden van de dijkweg staat een laag water en bij de oprit moeten wij uiteindelijk ook een stukje door het water rijden. Peter gaat voorop, direct gevolgd door Jono. We zoeken een weg door de plassen en rijden zo langzaam mogelijk door het grijswitte slijk om te voorkomen dat het zout te hoog opspat. Het lijkt op smeltende sneeuw en klinkt ook hetzelfde. Na een paar honderd meter zijn de plassen verdwenen en rijden we op de keiharde, droge zoutkorst. Op Peters gezicht komt een ondeugende glimlach tevoorschijn. Zoals een paard op het strand ineens heel hard wil rennen, zo nodigt de zoutvlakte uit om het gas open te draaien en even flink los te gaan. Lange stukken rechtuit of even zwieren van links naar rechts alsof we schaatsen, geweldig! Na iedere regenbui droogt het zoute water op waarbij bijzondere structuren achterblijven. We zien verschillende ’ojos’, deze zogenaamde ’ogen’ in de Salar zijn kleine gaten in de zoutkorst waar water in staat. Als je erin kijkt, die je dat de korst wel een paar meter dik is.
We zijn al een tijdje onderweg als we ons hardop afvragen waar dat eiland blijft. Op de teller staat al meer dan tachtig kilometer, dus we zouden in de buurt moeten zijn. We hadden verwacht hier auto’s met toeristen te zien, maar daarvan ontbreekt nog ieder spoor. In de verte zien we wel vaag de contouren van een berg, misschien is dat het eiland. Terwijl we in die richting verder rijden, verandert de structuur van de Salar. Op de harde korst ligt een dun laagje water waar de blauwe lucht en de wolken in reflecteren. Door het perfecte spiegelbeeld lijkt het alsof we zelf in de wolken rijden, onwerkelijk mooi! We zijn zo druk met het uitzicht, dat we niet meteen in de gaten hebben dat het water steeds dieper wordt. Van een dun laagje is het nu zeker een paar centimeter zout water. We beginnen nu echt te twijfelen of we wel de goede kant op rijden, vooral omdat we hadden gehoord dat de route naar het eiland droog zou zijn. Peter werpt nog een blik op de waypoints in de GPS en is ervan overtuigd dat de berg aan de horizon het eiland moet zijn. We besluiten door te rijden in de hoop snel droog te kunnen parkeren, maar het water wordt alsmaar dieper. Met pijn in de buik zie ik hoe het zoute water als twee waaiers naast het voorwiel opspat en de hele motor bedekt. Ik hoop dat we hier geen spijt van krijgen, want we zijn de wereld nog lang niet rond en hebben ze nog even nodig. Via de intercom telt Peter de kilometers af en als we bijna bij het waypoint zijn, zien we eindelijk verandering aan de horizon. Het lijkt op een auto. We rijden iets verder en zien twee auto’s, en een vrachtwagen. Dan zien we ook mensen. Geen toeristen, zoals we hadden verwacht, maar werklui in rode overalls met een witte helm. Ze staan op een hoger geleden weg en zijn gestopt met werken om te kijken wat daar nu aan komt rijden. “Waar willen jullie naar toe?”, vragen ze. “Naar Isla Pescado!”. Ze beginnen te lachen en wijzen naar rechts: ”Isla Pescado is tachtig kilometer ten noorden van hier!” Dan blijkt dat we de coördinaten voor het eiland niet goed in de GPS hadden gezet, waardoor we al de hele dag in de verkeerde richting zijn gereden. Volgens de mannen is het niet mogelijk om vanaf hier rechtstreeks naar het eiland te rijden, omdat op die route nog veel meer water ligt. We zouden zeker vast komen te zitten in de slurry. We kunnen alleen naar het eiland als we eerst een flink stuk terug rijden, maar daar is het nu te laat voor, er komt onweer aan. Wij willen niet met onweer op de zoutvlakte zijn, dus er zit niets anders op dan de zoutvlakte te verlaten en terug te gaan naar de doorgaande weg. De mannen helpen om de motoren vanuit het water op de weg te duwen.
Net als we aanstalten maken om verder te rijden, komt met hoge snelheid een pick-up aanrijden die de weg voor ons blokkeert. Uit de bak springen twee militairen en nog drie werklui die ons driftig manen te stoppen. Dan blijkt dat we op een lithium-mijn van de Boliviaanse staat zijn, verboden terrein. Lithium wordt gewonnen uit de slurry onder de zoutkorst en onder andere gebruikt in batterijen. De mannen vuren direct allerlei vragen op ons af. Pas nadat ze hebben vastgesteld dat we toeristen zijn verandert hun toon. We moeten meekomen naar het hoofd van de bewaking om onze papieren te laten zien. In het kantoor volgt opnieuw een spervuur van vragen. Eerst op een hele dringende toon, maar gaandeweg het gesprek maakt de strenge blik van de bewakers plaats voor een nieuwsgierige blik en beginnen ze vragen te stellen over onze reis en de motoren. Hij wil weten wat we van Bolivia vinden, waar we overnachten en hoe we het Boliviaanse eten vinden. De militairen halen hun telefoons tevoorschijn en poseren naast de motoren voor een foto. Ze vertellen dat ze regelmatig toeristen redden die zijn verdwaald op de zoutvlakte en met hun voertuig terecht zijn gekomen in de modder. Per jaar rukken ze zeker 20 keer uit, waarbij toeristen in sommige gevallen al vijf dagen op hulp hadden gewacht. Volgens de militairen mogen we van geluk spreken, want als we maar iets van onze route waren afgeweken zouden ook wij in de diepe slurry terecht zijn gekomen. Als we beloven dat we het terrein direct verlaten en verder rijden via de openbare weg, krijgen we onze papieren terug en mogen we vertrekken.
Opgelucht rijden we het terrein af om pas te stoppen als we uit het zicht van de bewakers zijn. Nu we zijn afgestapt, zien we voor het eerst hoe de motoren eraan toe zijn. Het zoute water is opgedroogd en heeft op de onderkant een dikke korst zout achtergelaten. De ketting knispert en de remschijven lopen aan. De tanktas, gps, werkelijk alles is bedekt met een laagje zoutkristallen. Onze motorpakken staan zo stijf van het zout dat ze vanzelf rechtop blijven staan, Jono’s van origine zwarte pak is nu grijs. De luidsprekers op zijn stuur lijken door het zoute water de geest te hebben gegeven. Het liefst zou ik doorrijden naar Uyuni om de boel schoon te spuiten, maar dat halen we niet meer voor het donker wordt. We moeten kamperen en vinden al snel een plek voor de tent in de luwte van wat rotsblokken. Veel tijd om stil te staan bij de zoute ellende hebben we niet, want er is storm op komst! Het onweer dat ons op de hielen zat, heeft ons bijna ingehaald en geeft de lucht een onheilspellende gele kleur. In de stromende regen zetten de tent op om daarna snel naar binnen te kruipen om te schuilen. Dan barst het pas echt los. Een paar uur lang dondert en knalt het, de ene blikseminslag nog harder dan de andere. We zijn maar wat blij dat we van de Salar af zijn, want op de zoutvlakte zouden we een levende schietschijf zijn geweest voor de bliksem. Terwijl de storm raast vallen we uitgeput in slaap. De volgende ochtend worden we wakker in een andere wereld. Het is gestopt met regenen, de wind is gaan liggen en het enige dat we horen is: Jerry Lee Lewis! Jono heeft zijn luidsprekers weer tot leven gewekt. Vanaf zijn stuur klinken rock ’n roll-hits, terwijl hij al twistend zijn tent inpakt. Na een snelle kop koffie rijden we in één ruk naar de wasstraat in Uyuni. We hoeven de mannen niet uit te leggen wat er moet gebeuren, één blik op de motoren is genoeg. Ze gaan aan de slag en twee uur later staan de motoren weer te glimmen in de zon. Niet van de diesel dit keer, maar gewoon omdat ze schoon zijn. Zo op het eerste gezicht zien ze er goed uit en kunnen we nergens schade ontdekken. Om het zekere voor het onzekere te nemen, spuiten we ze toch maar in met kruipolie. Twee bussen per motor.
Dit was het derde van vijf delen van de wereldreis die Peter Scheltens en Leonie Sinnige tussen 2013 en 2016 maakten, deel vier genaamd ’Verborgen valleien’ zal worden gepubliceerd in Motoplus 15-2017. Info: www.amsterdamtoanywhere.nl