Reizen Eolische Eilanden, Italië
Het is slechts een handjevol eilanden vastgeklemd tussen Napels en Sicilië. Geboren dankzij een onrustige aardkorst vullen de vulkanen van de Eolische Eilanden het gat tussen de Vesuvius en Etna, maar is het ook een geschikt gebied om met de motor te ontdekken? Zonder grootse verwachtingen trekken we erheen, om een paradijs te ontdekken waarvan niemand van ons het bestaan had kunnen vermoeden!
“Wat, maar vijfentwintig kilometer?” Andy’s voorhoofd rimpelt als een croissant, Susanne is ronduit geïrriteerd. “En hoeveel kilometer asfalt is er op de andere eilanden?” Ik hoor mezelf zachtjes fluisteren: “Eenentwintig op Salina en zes-en-een-half op Vulcano.” Iets meer dan vijftig kilometer verdeeld over drie eilanden. Dat houdt bepaald niet over, misschien was het toch niet zo’n goed idee om de Eolische Eilanden als bestemming voor onze komende vakantie te opperen. Ik kan me niet een plek herinneren met zulke beperkte mogelijkheden voor een motorvakantie als deze. Vijftig kilometer spoelen we thuis in minder dan een uurtje rijden weg, bovendien besparen we ons dan de centen van de reis en veerovertochten. Echt heel hoog zijn deze paar molshopen in zee ook niet bepaald, dus hoe exotisch de woorden ‘archipel in de Middellandse Zee’ ook klinken, op papier belooft de hele onderneming niet echt heel veel goeds. Hoewel de nodige scepsis, ben ik ook wel door de eilandengroep geïntrigeerd. Soms moet je gewoon eens wat proberen, zo poog ik ook Andy en Susanne te overtuigen. “Een eilandengroep net ten noorden van Sicilië, dat moet toch wel mooi zijn? Met allemaal vulkanen bovendien, sommige zijn nog steeds actief trouwens. Vulcano bijvoorbeeld, of de Stromboli.” Stromboli? Dat woord schijnt iedereen ineens klaarwakker te schudden. “Spuwt die niet altijd lava?” Ja, dat doet ‘ie inderdaad, en daarmee is het pleit beslecht!
Twee weken later: de pompeuze steward met een veel te dikke bril had ons al zien sjorren aan de motoren. “Dus u gaat onze eilanden met de motor ontdekken? Dat gebeurt niet heel vaak.” Zijn schip, de ‘Isola di Stromboli’, is op weg naar Lipari, het grootste van de Eolische eilanden, en passeert net het eerste eiland, Vulcano. “En, hoe ziet het eruit?”, vraag ik Andy, omdat een paal mijn zicht blokkeert. “Als een eiland, wat had je anders verwacht? Mordor met rokende vulkanen?” Ja, daar heeft hij natuurlijk wel een punt. Dan opeens schuift het schip voorbij aan de noordelijke punt van het eiland. Een enorme krater, misschien drie- tot vierhonderd meter hoog, rijst omhoog vanuit het wateroppervlak. Rookwolken stromen als in slow motion over de kraterrand.
Voorzichtig rollen we de glibberige stalen helling van de veerboot af de haven van Lipari in. Lage huizen, helder witgekalkt en niet meer dan twee verdiepingen hoog, omzomen de haven. Kleurrijke vlaggen wapperen her en der vanaf de kleine balkons. “Heb je een kamer nodig?” Dominik’s sluwe ogen kijken uit zijn baardloze gezicht. Een pet bedekt zijn zilverkleurige, dunne haardos. “Ik heb een hele flat in de aanbieding, met twee slaapkamers, een keuken en een terras.” We aarzelen. Willen we überhaupt wel blijven slapen? “Het is hier aan de haven en kost maar zestig euro”, voegt hij er nog aan toe. Er ligt hier maar vijfentwintig kilometer asfalt en we kunnen vandaag nog makkelijk de veerboot naar het volgende eiland nemen. “En ik doe er een fles rode wijn bovenop.” Deal!
De dag ligt nog voor ons, net als de schamele vijfentwintig eilandkilometers die op de kaart worden beloofd. “Laten we hopen dat we genoeg brandstof hebben”, grijnst Andy. We laveren over de havenpromenade en laten het stralende Lipari met een klein heuveltje achter ons. Eens kijken hoe lang we erover doen om het eiland te ronden. Mijn gok: een half uur. Totale misvatting zo blijkt!
Daarnet had ik nog het gevoel dat ik in één of andere Italiaanse stad was. En nu? Totaal niet, het is niet het typische eilandgevoel dat je krijgt bij Sicilië, Corsica of Kreta. We zijn hier niet op een eiland, we zijn op een stuk aarde midden in de zee! Het kleine stukje land onder de banden is bijna het vermelden niet waard. De ogen zoeken houvast in het blauw van de zee, en in het blauw van de lucht. Waar de beide kleuren blauw in elkaar overvloeien, rijst een piramide iets omhoog. Dat moet Stromboli zijn. Wat een gigant!
Oei, linksaf! Door de aanblik van de vulkaan laat ik me bijna verrassen, ik moet op de weg letten. Het asfalt slingert naar beneden naar Acquacalda. Een pier die ver in zee uitsteekt huisvest de enige industrie van betekenis op de eilanden. De grootste puimsteenafzetting op aarde bevindt zich hier. Maar niemand die dat interesseert buiten wat steenfreaks. Of jeansadepten, want de steensoort waaraan de stonewashed jeans zijn naam dankt, is niets anders dan deze vulkanische puimsteen.
Met de immense Stromboli nog steeds in zicht slingert de weg twee haarspeldbochten door en zigzagt dan verder over de bergkam. Krijgen de bandjes dus toch nog wat uitdagend asfalt voor de kiezen. Een blik naar rechts: drie eilanden, elk als een kleinere kopie van het vorige, drijven op het kalme water. Tweede versnelling, scherpe bocht naar links, een klein bos in. De zon breekt door de bladeren. ‘Quattropani’ staat er op het volgende plaatsnaambord. Andy slaat linksaf en rijdt recht een doolhof van steegjes in. Waar gaat hij heen?
De mensen kijken ons verbaasd na, alsof geen enkele andere bezoeker van het eiland er ooit aan zou denken om hun dorp binnen te wippen. Echt breed is de weg ook niet, een oude Fiat Bambino of een Piaggio Ape past er net door. Met de breed bouwende koffers op zowel de GS als de RT is het al behoorlijk krap, totdat het smalle pad tussen de huizen zich verbreedt tot een groot plein. Aan het eind daarvan staat een kleine, witte kerk. Uit de open deur valt warm licht en klinkt het zachte gezang van kinderen. Achter de kerk neemt de zon haar avondduik in de zee. Is het al zo laat? Tijd om te eten, daarna wacht het bed!
We moeten er vroeg uit de volgende ochtend voor de eerste veerboot naar Salina. Het is nog maar net na zessen, maar de eerste espresso’s worden al geserveerd in de barretjes in de haven. Ik kan er wel een gebruiken. De rode wijn van Dominik voelt ik nog lichtjes in mijn ledematen. De tijd tussen het aanmeren van de Pietro Novelli en het inschepen van de motoren gaat zo snel voorbij, dat er geen tijd is voor een verse kop koffie. Het miezert wanneer het schip uit Lipari vertrekt. We zitten in het passagiersvertrek, dat enigszins de charme geniet van een tandartswachtkamer uit de late jaren 70. Gelukkig is de overtocht maar kort.
Een haven mag je het eigenlijk niet noemen. De Pietro Novelli meert aan in het centrum van het dorp. Het lijkt bijna alsof de veerboot als een grote auto op het plein voor de kerk geparkeerd staat. De stoep is nog nat, maar de zon schijnt al door de pluizige wolken. Waar Lipari nog een rondweg te bieden heeft, zijn alle wegen op Salina met zijn twee vulkanen doodlopend. Maar dan wel de beste doodlopende wegen ooit gebouwd!
Voerend langs terrasvormige velden schudt het asfalt de herinnering aan Lipari en de rest van Italië snel van zich af. De noordkust van Salina verbergt het zicht op de rest van de archipel. Het weelderige groen doet denken aan Madeira, de palmbomen bij Malfa aan de tropen en de hoge rietstruiken aan Nieuw-Zeeland. Uit gewoonte stop ik bij de afslag naar Pollara en Rinella. “Links of rechts?” “Maakt niet uit, we gaan toch overal naartoe?” Oh ja…
Op een heuveltop draait de weg negentig graden naar links. De contouren van Alicudi en Filicudi, de verste eilandjes, zijn zichtbaar. Links beklimt een pad een heuvel waarop een klein verlaten kasteel boven alles uittorent. Diep onder ons ligt het bescheiden Pollara, als op het podium van een amfitheater. Dat podium is een enorme klif die het dorp beschermt tegen de zee. Langs de wanden van het amfitheater loopt een route die geroutineerde Alpenpasrijders kippenvel zou bezorgen.
Haarspeldbochten en wild meanderende slingers tot de banden gloeien en je hoofd rookt. En het mooiste is: we kunnen de magie van de piste twee keer beleven zonder een slecht geweten. Op Salina is het motorleven een aangename doodlopende weg.Op weg naar Rinella zijn we niet langer alleen. De lokale brommerhelden knetteren op hun opgevoerde scooters heen en weer tussen Rinella en de haven. Waar moeten ze ook anders heen als er alleen deze weg is? In Lena bereiken we de top van de pas die het noordelijke deel van Salina van het zuiden scheidt. Hoewel ik denk dat het een pas is, is het meer een kam of zadel. Een zadel dat precies tussen twee uitgedoofde vulkanen ligt. Andy is onder de indruk: “Ik ga hier niet meer weg. Geen auto’s, geen drukte, en dan dit uitzicht. Dit is het paradijs!”
Eigenlijk waren we van plan om vanmorgen wederom de eerste veerboot te nemen. Wanneer we vanaf de veranda van ons appartement in Lingua in het vroege ochtendlicht naar de verlaten vuurtoren kijken en de bergen van Lipari erachter zien opdoemen, laten we de eerste drie ferries vertrekken zonder ons. Wat een rust hier, de rest van de wereld is weg. De oorlog in Oekraïne lijkt niet te bestaan, net als alle andere internationale beslommeringen en conflicten. We staan gewoon heel even stil in het hier en nu, zonder zorgen over de dag van morgen.
De vulkanen in het zuiden van Italië rusten nooit. De Etna deed in 2021 nog van zich spreken, op bescheiden wijze weliswaar, maar toch. Ik voel dan ook lichte onrust als we aanmeren in Porto Levante. Hier rookt de krater van Vulcano, die we op de reis hiernaartoe al hadden gezien. En dat niet alleen. De oude vulkaan ruikt als een stinkbom in een klaslokaal. Dit trek ik niet heel lang. Zodra we de mini-haven verlaten, zakt de stank weg en is de eerste heldere gedachte die bij me opkomt: hoe kan iemand zo gek zijn om zijn huis op dit monster te bouwen? De vulkaan hoeft maar één keer zijn keel te schrapen en dan is het hier gedaan met alles. De laatste keer dat de mensen hier hard werden getroffen was 110 jaar geleden. Gloeiende rotsbommen met een diameter tot vijf meter vielen neer op de stad. Ze sloegen huizen aan diggelen en staken de schepen in de haven in brand. De vulkaan is nog altijd niet in ruste, maar geloof doet hier blijkbaar leven. De vele kerken hier op het eiland bieden in ieder geval plaats aan heel wat meer gelovigen dan er mensen leven…
Een prachtige zwarte baai met een donker zandstrand is gezegend met een kleine camping. We zetten snel onze tenten op en trekken dan verder om het eiland te verkennen. Waarheen precies? Naar waar je maar wilt. Zoals Vulcanello, het noordelijke puntje van het eiland. Of naar Gelso, waar een steil pad je langs velden vol goudsbloemen leidt. Of naar het klooster op het hoogste punt van Vulcano. En uiteindelijk vinden we ook nog uitzicht van één miljoen. Bij een uitkijkpunt krijgen we alle eilanden, van Stromboli tot Alicudi ver in zee, op het netvlies geprojecteerd. Adembenemend mooi!
De sterren schitteren in het wolkeloze zwart wanneer ik mijn tent uit kruip. Tien over vier ‘s nachts. Precies op tijd om de zon vanaf de rand van de krater op te zien komen. Er loopt een pad naar boven, dat had ik gisteren al gezien. De motor pakken? Misschien wat overmoedig, en een uur later blijkt mijn voorgevoel juist. Had ik de tweewieler gepakt, dan had ‘ie nu waarschijnlijk als een hoop schroot onderaan de kraterrand gelegen.
De maan werpt zijn licht als een verre zon op een onbekende planeet. De afgrond van de krater strekt zich voor me uit. Uit de fumarolen stijgen voortdurend zwaveldampen de lucht in en de rotsen romdom zijn neongeel gekleurd. Is dit echt nog Italië? Europa? Het lijkt wel of zich hierboven een van de weinige poorten naar de elementaire kracht van onze planeet bevindt. Paradijs en hel liggen hier gevoelsmatig heel dicht bij elkaar. Destructieve kracht en de ongebreidelde vruchtbaarheid van het vulkaanlandschap zijn twee kanten van dezelfde medaille. Heel bevreemdend.
Na terugkomst pakken we onze tenten in en rijden naar de haven. Er gaat vandaag maar één veerboot naar Milazzo op Sicilië en die mogen we niet missen. Bij het veerbootkantoor maken Andy en Susanne kennis met de verwarring van de Italiaanse boekingsmachines. Niets werkt en ik bestel daarom maar drie cappuccino’s in het café op de pier. De veerboot vaart de zwavelnevel van de haven binnen. Een paar voertuigen worden ingeladen en twee mannen komen de hoek om om te kijken of er nog meer passagiers mee moeten. Ieder normaal mens zou zich naar de boot haasten, maar wij legen in alle rust onze kopjes. De laadmeester heeft ons gezien en wacht geduldig. De tijd op het eiland telt niet in minuten.
De motoren worden achteloos op het dek vastgesjord. Ik sta op het punt de contactsleutel te verwijderen wanneer mijn blik op de kilometerteller valt. “En, hoeveel?”, vraagt Andy, die over mijn schouder mee wil kijken. “Tweehonderddertig!” Da’s toch helemaal niet slecht voor slechts vijftig kilometer asfalt…