Reizen Cotentin, Frankrijk
La Manche, Frans voor Het Kanaal, is een departement in het noordwesten van Normandië. Meer specifiek een schiereiland, dat gekenmerkt wordt door zijn woeste landschap gevormd door wind en water. Niet bepaald één van de meest bekende vakantieregio’s van Frankrijk, maar van horen zeggen absoluut de moeite van een bezoekje waard. Een een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg!
Cap Cotentin, zo heet het ruige noorden met zijn verlaten strandjes en ongenaakbare kapen uit het oudste Europese graniet, kun je als het hoogtepunt van het westen van Normandië beschouwen. Als een vinger in zee wijst de landtong van La Hague naar de Britse eilanden, waarmee het niet alleen landschappelijk heel wat overeenkomsten heeft. De Cotentin, een ronduit historische provincie in het noorden van La Manche. Groene weilanden en met gele brem begroeide heuvels reiken er tot aan het blauw van de zee, waar waakzame vuurtorens in kleine vissershaventjes met natuurstenen huizen de elementen trotseren. Rijd je wat dieper landinwaarts, dan toont het landschap je zijn prachtige holle wegen, stenen muurtjes en groene heggen, dat zoals gezegd behoorlijk wat gelijkenis vertoont met het Engelse achterland.
Voor we er echter lijfelijk mee kennis mogen maken, hebben we nog wat kilometertjes voor de boeg. De oude Nomandische provincie steekt een flink eind de zee in en we zijn geen monniken of Noormannen die destijds de Cotentin vanaf zee benaderden. Gelukkig zweeft de Multistrada bijna over het asfalt. De dag telt dan ook nog een aantal uur wanneer we de N13 verlaten en in sportieve pas richting Sainte-Marie-du-Mont draven. Een West-Vlaams koppel, dat vijftien jaar geleden in de buurt van Utah Beach een vervallen hoeve met 53 hectare grond kocht, heeft zo te zien knap werk geleverd. De motor krijgt een fijn onderkomen in de schuur, nog even de benen strekken om vervolgens direct aan tafel te schuiven.
De volgende ochtend leidt onze gastheer ons niet zonder enige trots rond op zijn domein. De man is zelf motorrijder en organiseert dagjestochten op het schiereiland. Daar maken we geen gebruik van overigens, aangezien de VVV van de Manche ons al op weg heeft geholpen gisteren.
Normandië zou Normandië niet zijn zonder de invasiestranden. Vrijheid smaakt nergens beter dan hier, waar de langste dag uit de militaire geschiedenis elk jaar met veel trom wordt herdacht. In de vroege ochtend van 6 juni 1944 vormde het strand van Utah Beach het begin van de Europese bevrijding, die drie maand later en 1.150 kilometer verder in het Belgische Bastogne eindigde. Het Duitse Ardennenoffensief kon het tij niet meer keren en een half jaar later was de Duitse capitulatie een feit.
Niet ver van een Blockhaus-bunker zet ik de motor aan de kant en ploeter ik door het mulle zand naar zee. Rimpelloos en onschuldig glinstert le Grand Bleu in het zonlicht. Hoe anders was het in 1944, toen Amerikaanse infanteriesoldaten hier uit hun Higgins-vaartuigen sprongen, tot hun middel in het water en met een condoom over de geweerloop. Een tafereel dat zich keer op keer herhaalde, tot er op het eind van de dag 23.000 man en 1.700 voertuigen over het brede strand van Utah Beach waren getrokken.
Het landingsmuseum op Utah Beach, precies op de plek waar de eerste Duitse batterijen onder de voet werden gelopen, brengt de beslissende uren van D-Day knap tot leven. Amfibievoertuigen waarmee het geallieerde invasieleger werd aangevoerd, een gevechtswagentje met afstandsbesturing (!) om vijandige tanks te onderscheppen, een B-26 bommenwerper, het maakt behoorlijk indruk op ons.
Nog pakkender echter zijn de foto’s en getuigenissen die ‘Jour J’, zoals ze D-Day hier noemen, pas echt een gezicht geven. Bijvoorbeeld het verhaal van een zekere Jacques Joubert des Ouches, een 24-jarige Franse luitenant in Engelse dienst, wiens vliegtuigje op enkele kilometers van Saint-Vaast-la-Hougue in zee stortte. Enkele uren voor zijn laatste vlucht had de jongeman nog aan zijn ouders geschreven dat de grote dag was aangebroken en dat ze hem en zijn kameraden na de overwinning niet mochten vergeten. Profetische woorden, het lichaam van de moedige piloot werd nooit teruggevonden.
Van Utah Beach is het door een polderlandschap van weilanden en grachten heerlijk rijden naar Carentan. In de dagen na de landing werd er fel om het stadje gevochten vanwege de strategische ligging tussen Utah Beach en het iets oostelijker gelegen Omaha Beach. Vandaag profileert het kleine stadje zich als de hoofdstad van het Parc Régional des Marais du Cotentin et du Bessin, een uitgestrekt overstromingsgebied in het zuiden van de Cotentin, dat ons in een zompig weidegroen welkom heet.
Hoofdstad of niet, als we arriveren in het oude centrum van Carentan lijken alle zesduizend inwoners elders te vertoeven. Dat elders is niet eens zo ver. De jachthaven, dat middels een kanaaltje in verbinding staat met zee, trekt nu eenmaal meer volk als het zonnetje schijnt. We houden het terrasbezoek kort en brengen een ‘blitzbesuch’ aan het Normandy Tank Museum in het naburige Catz. Dat ligt naast het historische A10 Airfield, één van de eerste vliegvelden dat door de Amerikanen werd aangelegd. Uniek aan het museum is dat al het rollend oorlogsmaterieel, inclusief de Harley-Davidson motoren, nog altijd rijdt. Een ritje met een tank of een vlucht met een dubbeldekker boven de landingsstranden is geen probleem.
Het beste bewaren we evenwel tot het laatst. Wie ook maar een tikkeltje in de oorlog is geïnteresseerd, moet naar Sainte-Mère-Eglise. Het eerste dorp dat werd bevrijd, omdat het op de weg lag van de Duitsers die naar Utah Beach zouden oprukken. In de nacht van 5 op 6 juni hadden de Amerikanen massaal troepen gedropt achter de Atlantikwall om zo de weg vrij te maken voor hun invasieleger. Een hachelijke onderneming in het holst van de nacht, die in het Airborne Museum treffend in scène wordt gezet. Zo verdronken er heel wat parachutisten in de moerassen van de Cotentin. Meest beroemd is de parachutist die aan de kerktoren bleef hangen, hij werd in de voet geschoten door een Duitser, maar was slim genoeg om niet meer te bewegen. John Steele kon zijn hachelijke avontuur navertellen en werd zelfs wereldwijd bekend dankzij de oorlogsklassieker ‘The Longest Day’.
Sainte-Mère-Eglise maakt je warm van binnen. En dan heb ik het niet over de wafel, die we met zicht op de kerktoren en haar pop, naar binnen werken. Oneindige dankbaarheid is hier in de loop der jaren uitgegroeid tot een hechte vriendschap, dat voel je gewoon. Met veel respect verlaten we twee uur later het museum, één van de beste in zijn soort. De zon draait nog steeds op volle toeren, net als de plaatselijke middenstand. We nemen er geen aanstoot aan, zelfs niet aan John Steele die eigenlijk aan de andere kant van de kerktoren – en dus buiten het zicht van de terrasjes – zou moeten hangen. Dát was trouwens de redding van de man, want aan de kant van het dorpsplein vochten de Duitsers die nacht een bloedige strijd!
De volgende dag maakt mist zo dik als erwtensoep het rijden er niet bepaald makkelijk op. En dat terwijl we al om half tien worden verwacht in Saint-Vaast-la-Hougue. Een amfibievoertuig brengt ons naar het getijdeneilandje Tatihou op anderhalve kilometer voor de kust. Het is vloed en dus wordt er gevaren, terugkeren doen we bij eb en dan krijgt de boot opeens wielen. Een leuke ervaring, al was het maar omdat je tussen een groene zee van oesterbanken rijdt. Op Tatihou zijn we snel twee uur kwijt. Het kusteilandje is nog geen 30 hectare groot, maar herbergt een schat aan bezienswaardigheden. Deze zijn voor een groot deel te danken aan een dramatische gebeurtenis op zee. Op 1 juni 1692, Frankrijk is dan nog in oorlog met Engeland, zijn de wateren van Saint-Vaast getuige van hoe Engelse matrozen na de slag bij Barfleur vanuit sloepen, in het donker en in de mist, een dozijn schepen van de achtergebleven Franse oorlogsvloot in brand steken. Driehonderd jaar na de bewuste zeeslag hebben de gezonken scheepsresten een plekje in het maritiem museum gekregen.
Ook het fort van Vauban, dat samen met zijn tweelingtoren op het vasteland tot het Werelderfgoed behoort, is een gevolg van het inferno op zee. Meteen na het debacle gaf Lodewijk XIV zijn vestingbouwer de opdracht om de baai van Saint-Vaast te versterken. Tevergeefs, want de Britse suprematie op zee was inmiddels een feit. Gehuld in een gordijn van mist proberen we op de twintig meter hoge toren van de stilte te genieten. Helaas wordt onze aanwezigheid niet op prijs gesteld door enkele witgevederde eilandbewoners.
Hoewel Barfleur geen Honfleur (één van Frankrijks mooiste dorpen en liggend in Normandië) is, is het historische havenstandje met zijn getijdehaventje absoluut fraai. Met de massieve burchtkerk van Sint-Niklaas op de achtergrond, schijnt het zelfs één van de meest gefotografeerde plekjes van de Cotentin te zijn. Bijzonder schilderachtig, zeker als de zon haar warme licht uitstrooit! Dat heeft de Franse impressionist Paul Signac waarschijnlijk ook gedacht, toen hij het tafereel in ontelbare stipjes op het doek penseelde. Het vissershuis waar de schilder in zijn oude dagen enkele zomers verbleef, bevindt zich naast de kerk.
De hardnekkige mist houdt helaas aan, wat maakt dat we de ‘belles blondes’ voor een andere keer bewaren. Het gaat hier overigens niet over langbenige schoonheden met Vikingbloed in de aderen, maar over de kleine mosselen waar Barfleur zo bekend om staat. In de hoop alsnog wat kleur te vangen, sturen we de Duc iets meer landinwaarts naar het westen. Het blijkt de juiste beslissing: nog geen vijf minuten later glijdt de mist als een zware mantel van onze schouders. In Cap Lévi hebben we opnieuw de zee aan onze kant. Die zullen we de volgende dagen niet meer uit het oog verliezen…
Cherbourg baadt van top tot teen in de zon. Mooi weer en daar biedt zich weerom een museum aan. Deze keer gaan we niet terug in de tijd, maar wel diep in de zee. Heel diep zelfs. We trekken naar de Cité de la Mer, de belangrijkste attractie van de havenstad. Het maritiem museum is gevestigd in het voormalige Trans-Atlantisch station, waar in het begin van de vorige eeuw duizenden emigranten op goed geluk inscheepten voor hun reis naar het land van de onbegrensde mogelijkheden. Hier maakte de Titanic op 10 april 1912 zijn enige en laatste tussenstop. Sluit je ogen in de gigantische Art Nouveau bagagezaal en je stapt zo mee aan boord van ’s werelds beroemdste boot.
Blikvanger is echter de eerste Franse atoomduikboot, in 1967 te water gelaten in Cherbourg en sinds het begin van deze eeuw hier van zijn pensioen geniet. Aan superlatieven geen gebrek, het schijnt de enige nucleaire onderzeeër die opengesteld is voor publiek. De jongste bezoekers komen echter vooral voor het Aquarium Abyssal, Europa’s diepste aquarium met een verzameling vissen die zo uit Finding Nemo lijken te komen.
Tijd om Cherbourg achter ons te laten, vindt ook onze Italiaanse vriend. Nog een korte blik op de oude versterkte havenmond en dan is het echt welletjes. Het mooiste stukje van de Cotentin kondigt zich al gauw aan middels een bordje van de toeristische Route des Caps. Waar wandelaars met de GR223 een ‘Tour du Cotentin’ voorgeschoteld krijgen, krijgen motorrijders dat met de Route des Caps. Tip: verlaat af en toe eens de weg en volg gewoon het weggetje dat naar zee leidt!
Na Cherbourg krijgt de kust al gauw een grilliger lijn. Het plaatsje Urville-Nocqueville speelt zich vervolgens in de kijker met de kliffen van Landemer. Een verplichte stop verderop is de Manoir du Tourpe, een landhuis uit de 16e eeuw met bijbehorende duiventoren. In 1978 draaide Roman Polanski hier enkele scènes van zijn film ‘Tess’, een Victoriaans drama met de jonge Nastassja Kinski in een glansrol.
De weg blijft klein en de zee is altijd binnen handbereik laverend over de D45. Port Racine, het kleinste vissershaventje van Frankrijk, ligt te soezen in de zon als we het met onze aanwezigheid verrassen. Het haventje, genoemd naar één van de laatste piraten die zich hier kwam verstoppen, is zo klein dat de bootjes aan een touw zijn vastgemaakt dat van de ene kade naar de andere is gesjord. Piraten, smokkelaars, Noormannen, allemaal hebben ze al lang hun biezen gepakt. Iets wat ook wij uiteindelijk doen, want we worden verwacht in Hotel du Cap, aan de andere kant van het schiereiland. Ook de eigenaar hiervan blijkt motorrijder, en dus mogen we ons kostbaar kleinood in zijn garage stallen. Niet dat we iets hoeven te vrezen aan deze rand van de bewoonde wereld, want zo voelt het toch een beetje. Wie het zo ver komt zoeken, heeft genoeg aan de natuur. Het is hier puur genieten van een eersteklas uitzicht op de granieten vuurtoren van Goury en de omliggende weilanden die reiken tot aan de zee.
Die zee ligt er opvallend kalm bij. Toch kijken we uit over één van de gevaarlijkste vaarroutes van Europa, de Raz Blanchard. Witschuimende golven gaan er regelmatig als een razende gek tekeer, ontelbaar scheepswrakken liggen er op de zeebodem. Net als aan de Bretonse kust bedraagt het getijdeverschil hier al gauw enkele meters. Speciale golfturbines die hun groene energie uit het water halen vind je hier dan ook veel.
Het wordt allemaal nog indrukwekkender wanneer we in Auderville de kustweg volgen naar de Nez de Jobourg, één van de hoogste en oudste rotskliffen van Europa. Zo liggen we een klein uur in complete stilte te genieten tussen het groen en geel boven de baai van Ecalgrain. De ruige klippen maken in de buurt van Vauville plaats voor uitgestrekte zandstranden en zoetwatermoerassen, beschermd door de wandelende duinen van Biville, die tot de mooiste van het land behoren. Het opmerkelijke landschap van La Hague eindigt behoorlijk confronterend bij de kerncentrale van Flamanville. Kernenergie heeft in deze uithoek van Frankrijk meer dan één gezicht, want ook de nucleaire opwerkingsfabriek in Beaumont-Hague, de grootste van de wereld, nestelt zich als een nare vlek in een verder ongerept natuurlandschap. Met de blik op zee merk je gelukkig niets van deze smet op het blazoen van La Hague. De bewoners lijken zich er niet echt druk over te maken, de sector zorgt immers voor brood op de plank.
Tot groot plezier van het ongeduldige Testastretta-blok kan er eindelijk een keer flink worden doorgereden. Een halfuurtje later verlaten we de hoofdweg alweer. Cap Carteret staat bekend om zijn kilometerslange gele stranden en die willen we niet missen. Dat wordt dus pootje baden in zee. Aan de horizon tekenen zich de contouren van het eiland Jersey af, het grootste van de ‘les îles Anglo-Normandes’, beter bekend als de Kanaaleilanden.
Dertig kilometer verder toont het spiegelbeeld van de forse burcht van Pirou zich in het wateroppervlak van de aanpalende vijver. Knap gerestaureerd dateert de waterburcht grotendeels uit de 12e eeuw. In de 9e eeuw vonden de snelle drakkars van de Vikingen hier al een versterking op hun weg. Volgens de legende troffen de Noormannen er na een lang beleg enkel nog een bejaarde man aan. Die vertelde ze dat de heer van Pirou met zijn gevolg de benen, of beter gezegd vleugels, had genomen door zich in een ganzen om te toveren. Een vlucht wilde ganzen was inderdaad boven de burcht gespot die nacht, dus restte er de woeste belegeraars niets anders dan de burcht in de as te leggen. Helaas ging ook het toverboek in de vlammen op en daarmee de kans voor Pirou en de zijnen om de betovering te verbreken. En zo komt het dat elk jaar in de lente een troep ganzen neerstrijkt op deze plaats, om na een vergeefse zoektocht in de herfst weer te vertrekken!
Een verhaal met een hoog Disney-gehalte denk ik wanneer de D650 op draai. Afstappen doen we niet meer, zelfs niet voor de gotische kathedraal in de oude hoofdstad Coutances. De Cotentin dankt haar naam aan deze stad, die zelf werd vernoemd naar de Romeinse nederzetting Constantia. Dat ze in Normandië trots zijn op hun afkomst, merken we ook later op de avond wanneer we in La Percevalerie onze kamer in middeleeuws Bayeux-decor betrekken. Een Fransman kent zijn geschiedenis, maar dat wisten we al!
Met Granville stevenen we recht op de finish af van onze Tour de Cotentin. De levendige badstad, ooit een nest van zeerovers in koninklijke dienst, omsluit op een vooruitgeschoven rotspunt de brede baai van de Mont-Saint-Michel. De stad is nog altijd een belangrijke vissershaven, ook al wordt er al lang niet meer op kabeljauw gevist. Nu worden er vooral toeristen aan de haak geslagen. Deze vinden al vanaf de 19e eeuw hun weg naar het versterkte kuststadje. Een casino, prachtige villa’s (de ouderlijke woning van Christian Dior is een juweeltje), een breed strand, het zorgde allemaal voor een mondaine badsfeer in het Monaco van het noorden aan het begin van de vorige eeuw. De stad is trouwens nauw verbonden met de Monegaskische Grimaldi’s, die al 300 jaar de dienst uitmaken als gouverneur van Granville.
Ons bezoek aan de Cotentin ronden we af met de Route de la Baie: een toeristische route die start in het Normandische Granville en eindigt aan de andere kant van de baai in het Bretonse Cancale. Het zicht op de Mont-Saint-Michel, Normandië’s heilige berg in zee, verandert haast na elke bocht. Hoe dichter we bij La Merveille komen, hoe drukker het wordt op de weg. Wat rest is nog een laatste blik op de beroemde rots met abdij in haar natuurlijke omgeving. En helemaal ‘content’ verlaten we de Cotentin…