Reizen Colorado, VS
‘Bonanza!’ Als die kreet eind negentiende eeuw door de bergen van Colorado klonk, dan had iemand ergens goud of zilver gevonden. Van de mijnhistorie in The Centennial State is sinds die tijd nog veel bewaard gebleven. Op zoek naar de sporen van de goudkoorts die ten tijde van de Pikes Peak Goldrush menig avonturier en arme sloeber het hoofd op hol deed slaan!
Op een koude januaridag in 1859 zoekt George Jackson, een goudzoeker uit Missouri, zijn weg door de diepe sneeuw van de Rocky Mountains. Hij heeft zich afgezonderd van zijn compagnons, die in de buurt van Denver neergestreken zijn en net als hij op zoek zijn naar goud. Jackson is naar het noordwesten getrokken in de hoop op meer geluk. Wanneer hij even uitrust van het moeizame ploeteren door de sneeuw, ziet hij verderop rook boven de rotsen uitstijgen. Het bloed stolt in zijn aderen. Indianen! Hij wil snel omkeren, maar bedenkt zich dan. Een vreemde kracht weerhoudt hem. Voorzichtig sluipt hij door de sneeuw dichterbij. Als hij over de rand van de rotsen naar beneden gluurt, ziet hij niet het verwachte indianenkamp, maar een hotspring, een warmwaterbron van waaruit de stoom in de koude winterlucht wit omhoog kronkelt.
Jackson onderzoekt de omgeving en niet ver van de bron, in de Clear Creek, vindt hij de jackpot: goud! Maandenlang weet hij zijn vondst geheim te houden, maar als hij gedwongen is zijn voorraden te betalen in goud, is het al snel gedaan met de rust. Iedereen rukt uit naar ‘Jacksons Diggins’ en de Pikes Peak Gold Rush, of de Colorado Gold Rush, is een feit.
Het goud in Jacksons Diggins, of Idaho Springs zoals het vandaag de dag heet, is inmiddels wel gedolven. Toch hoop ik op deze reis nog wel wat te vinden, alleen dan in de vorm van de prachtig gekleurde bladeren van de espen. Mijn zoektocht naar het ‘goud’ van Colorado begint in het toepasselijk genaamde stadje Golden. Helaas, op deze hoogte, relatief laag op ruim 1.700 meter, is de herfst nog niet doorgedrongen. Het enige goud dat er te vinden is, is vloeibaar en wordt gemaakt in het enorme complex van de Coors brouwerij, midden in de stad.
Een beetje teleurgesteld stuur ik de XT de Golden Gate Canyon Road op, iets ten noordwesten van Golden. Als een lijn getrokken door een bibberende oude man, klimt de weg langzaam omhoog naar de Peak to Peak Highway op zo’n tweeëneenhalve kilometer hoogte. Op de motor voelt het als één grote kermisattractie, deze weg. En terwijl ik bocht na bocht na bocht over het asfalt slinger, zie ik hoe de kleuren van de espen langs de weg langzaam verkleuren van donkergroen naar geel en oranje. Bonanza!
Een stukje Peak to Peak Highway brengt me in de historische mijnstadjes Blackhawk en Central City, beiden gesticht in 1859. Ze liggen zo vlak tegen elkaar, dat je eigenlijk niet in de gaten hebt wanneer je nu het éne stadje uit- en het andere weer inrijdt. Om de historische huizen uit de tijd van de goudkoorts te kunnen restaureren, heeft het bestuur van beide plaatsen gekozen voor een vrij onorthodoxe aanpak. Via een referendum heeft de bevolking zich in 1990 uitgesproken vóór de bouw van een aantal casino’s. De opbrengst hiervan wordt (deels) gebruikt voor het opknappen en onderhouden van de historische panden en de typische ‘cornisch walls’, metershoge muren die de bergwand hier en daar op z’n plek moet houden. Niet iedereen is blij met de komst van het goktoerisme, best begrijpelijk na een blik op het megalomane, ruim dertig verdiepingen hoge Ameristar Hotel en Casino in Blackhawk, dat direct naast de historische gebouwen staat. Tegelijkertijd kan niemand ontkennen dat juist door deze opvallende oplossing veel huizen er inmiddels weer piekfijn uitzien.
Tussen de casino’s van Central City door rijd ik naar het westen. Aan de rand van het stadje verandert de weg in gravel. Mijn plan is hier een kleine omweg te maken, de zogenaamde Nevadaville Loop, die me langs verschillende overbleven sporen van de mijnbouw én het spookstadje Nevadaville zal brengen. Vlak na de begraafplaats van Central City geeft de GPS me zelfverzekerd te kennen dat ik linksaf moet. Omsloten door gele espen stuur ik in het najaarszonnetje de motor het kleine paadje op omhoog. Het is op sommige plekken best uitdagend, met hier en daar flinke stenen en een geulen van regen- en smeltwater waar ik af en toe om- of doorheen moet. De kleine Yamaha is echter allesbehalve onder de indruk. Als een oud paard dat al honderd keer groentjes over een bergpad heeft gedragen, navigeert hij me zonder problemen naar boven. “Verder nog iets?’”, lijkt hij boven wat blasé te vragen, als ik even stop om op adem te komen. Het is wel duidelijk wie hier de beperkende factor is.
Hoewel het pad nog wel uitdagingen in petto heeft, ligt het moeilijkste gedeelte achter me. Vanaf nu kan ik ook wat meer om me heen te kijken en genieten van het uitzicht op de besneeuwde toppen van de Continental Divide, die in het westen geduldig de winter opwachten. “You see all those old walls there, up the hill ? Those were all houses once!”
Ik praat met Wes, een van de weinige overgebleven inwoners in Nevadaville, een ghosttown (spookstad), terwijl we uitkijken over de gele rotsen. Ik zie inderdaad nog overal de stenen fundamenten van huizen, overblijfselen van wat ooit een florerend mijnstadje was. Eind negentiende eeuw woonden hier nog vierduizend mensen, nu is het zo goed als verlaten. Wes, een vriendelijke man van een jaar of 55, met een bruin, verweerd gezicht en grijze stoppelbaard, heeft pas geleden de ‘general store’ gekocht en is nu in de warme najaarszon bezig de trap naar de ingang op te knappen. “’I’m thinkin’ about buyin’ that”, zegt hij wijzend op het stenen schuurtje aan de overkant van de straat. “That’s mine too’, vertelt hij trots over het derde nog staande stenen gebouw verderop in de straat, de oude saloon. Blijkbaar heeft hij grootse plannen met Nevadaville.
Via de Nevadaville Road kom ik weer terug op het asfalt in Central City. Niet voor lang, want als ik het stadje uitrij, de slingerende bergweg op, verandert de ondergrond al snel weer in gravel. Deze weg, de Oh My God Road, brengt me door Russel Gulch, een ander spookstadje. Veel meer dan een paar houten woningen, een verlaten school en wat restanten van ingestorte huizen is het niet. Overal hangen bordjes ‘Posted’ en ‘No trespassing’. En ondanks het meer dan desolate karakter, kun je je maar beter aan deze geboden houden. Ooit heb ik de fout gemaakt foto’s te willen maken op iemands land. Het duurde slechts een paar minuten voordat de eigenaar, een soort Rip van Winkle met lange witte baard, uit het niets tevoorschijn sprong en me stante pede terug naar de weg bonjourde. Mensen wonen hier niet voor niets zo afgelegen en zijn erg gesteld op hun privacy.
De Oh My God Road, aangelegd als bevoorradingsweg vanuit Idaho Springs naar de talloze mijnstadjes in de bergen, ligt bezaaid met herinneringen aan de tijd van de goudkoorts. Ik zie verlaten mijnen, verweerde houten torens en uit elkaar gevallen constructies om het erts te verwerken. Hier en daar wordt de bergwand ontsiert door enorme bergen geel zand, tailings genaamd, afval uit de mijnen dat in een waaiervorm van de steile rotsenwand af komt glijden.
In Idaho Springs heb ik afgesproken met een reisgenoot, die een dagje meerijdt. Net buiten het sfeervolle westernstadje vol statige houten huizen, sturen we de beide Yamaha’s in de laatste zon van de dag de US 130 op. Dit is de weg naar Mount Evans, de hoogste geasfalteerde berg van Noord-Amerika. Een fijne rit over slingerend asfalt volgt, met een aantal schitterende uitzichtpunten over de Continental Divide, de ruggengraat van het Noord-Amerikaanse continent. Op de top, op bijna vier kilometer hoogte, houdt de weg op. We moeten dezelfde route weer terug rijden, maar dat is, zeker vanwege het prachtige avondlicht, alles behalve een straf.
Op een van de verlaten campings langs de 103 zetten we de tent op. Eigenlijk illegaal, want deze camping gaat, zoals de meeste US National Forest Campgrounds, al in september dicht. We besluiten het erop te wagen en een boete te riskeren van een ranger. De volgende kampeeroptie ligt namelijk op een halve dag rijden van hier. De volgende ochtend begrijpen we waarom de campings hier al zo vroeg in het jaar sluiten, de eerste motsneeuw komt al tussen de dennen naar beneden dwarrelen. We pakken de spullen op en rijden de weg naar beneden, terug naar Idaho Springs, waar het hopelijk wat warmer is. Het is nog vroeg en over het dal hangt een dikke mist, achtergelaten door de koude nacht. In de ochtendzon ligt het gele en oranje bladerdek van de verkleurende espen verscholen tussen het groen van de dennen, bijna als het patroon van een enorme, golvende quiltdeken op de bergen.
Vlak voordat we Idaho Springs weer inrijden, slaan we linksaf de Ute Creek Road in. Op de kaart een uiterst dun rood lijntje, een offroad weg die ons over de bergen naar Georgetown moet brengen. Het begint als een prima onderhouden grintweg, die echter al snel overgaat in een rivierbedding. Grote, puntige rotsen maken het extreem moeilijk rijden. Voor zover ik er tijd voor heb, moet ik jaloers toezien hoe mijn reisgenoot op zijn motor als een blij hertje schijnbaar moeiteloos over de stenen huppelt. Dat wat moet doorgaan voor weg, loopt steil omhoog, met rechts een rotswand en links een bijna loodrecht naar beneden het bos in. Ik hamer er bij mezelf voortdurend op vooruit te kijken en te proberen de volgende uitdaging steeds één stap voor te blijven. Dat gaat goed tot ik bij een grote steen midden op het pad enigszins geïntimideerd gas terug neem. De motor verliest onmiddellijk snelheid en het is te laat om gecontroleerd het gas weer open te draaien. Ik heb geen keus, moet stoppen, anders val ik met motor en al om. Moe van alle inspanningen zet ik de Yamaha op de jiffy, tijd voor een meer dan welverdiende pauze.
Als een stel veredelde verkenners lopen we de route verder naar boven. Het lijkt erop dat de conditie van het pad alleen maar slechter wordt en we besluiten daarom om te draaien. Misschien zou het me lukken om boven te komen, maar dan waarschijnlijk wel met een enigszins gehavende motor. Of erger. We draaien om en voorzichtig stuiteren we weer terug naar beneden.
Via de oude Highway 6 komen we een uurtje later alsnog in Georgetown aan. Het is makkelijk voor te stellen dat dit oude stadje, gesticht in 1858, nog dezelfde sfeer uitstraalt als 150 jaar geleden. Natuurlijk zijn de koetsen inmiddels vervangen door auto’s en bussen, en de paarden door motoren. Het oorspronkelijke, historische deel bestaat echter voornamelijk uit statige, werkelijk prachtige Victoriaanse huizen, die nu gebruikt worden als winkel of als gezellige coffeeshop. In Georgetown begint ook de Guanella Pass. Op weg naar die pas worden we nog getrakteerd op een uurtje motorrijden van de betere soort. Bocht na bocht brengt ons hoger richting de top en na het hoogste punt, op ruim 3,5 kilometer, gaat het bergafwaarts weer precies hetzelfde. Ik begin haast te geloven dat de weg speciaal voor motorrijders aangelegd is.
In Grant, niet meer dan twee huizen en een oude caravan van waaruit beef jerky (gedroogd vlees) wordt verkocht, neem ik afscheid van mijn reisgenoot en volg de US 285 terug naar het oosten. Hier is de weg nog van de smalle tweebaans soort, maar niet veel later verbreedt deze zich naar vier banen. Het aantal modderige pick-ups, af en toe met bijbehorende hond achterin de laadbak, wordt snel minder en steeds vaker wordt ik ingehaald door glimmende stadsauto’s. Het is duidelijk dat ik weer in de buurt van een grote stad kom, Denver om precies te zijn.
Bij Conifer verlaat ik de inmiddels drukke 285 en rijd naar het noorden over de US 73 naar Evergreen. In dit stadje, een plek uitstekend geschikt om te raften of te vissen in de Bear Creek, zoek ik de bochtige US 74 op. Die vind ik uiteindelijk in Idledale, waarna het kleine zijstraatje me over de Grapevine Road brengt, een schattig smal slingerweggetje dwars door de bergen. Het lijkt net of ik hier door een verlaten Zuid-Frankrijk rijd en het voelt alsof ik een van Colorado’s best bewaarde geheimen heb ontdekt.
Langzaam maar zeker sluit de cirkel, die ik aan het rijden ben, zich. Een tweede keer steek ik de Interstate 70 over, de snelweg die Colorado van oost naar west dwars doormidden snijdt, en via een slingerende bergweg bereik ik de top van Lookout Mountain, waar zich de laatste rustplaats van Buffalo Bill bevindt. Vanaf hier heb ik ook een prachtig uitzicht over de torens van downtown Denver, die zo’n 20 kilometer verderop in het oosten, hoog boven de uitgestrekte vlakten uitsteken. Na Lookout Mountain rest me niets anders dan de weg vol haarspeldbochten te volgen naar waar mijn reis begon: Golden. De cirkel is weer rond, met een gouden randje ook nog!
INFO COLORADO
Ligging: Noord-Amerika
Buurstaten: Wyoming en Nebraska in het noorden, New Mexico aan de zuidgrens, Kansas, Nebraska en Oklahoma in het oosten en Utah in het westen.
Hoofdstad: Denver
Oppervlakte: 269,837 km2 (iets meer dan zeven keer zo groot als Nederland)
Inwonertal: 5 miljoen (gemiddeld 19 inwoners per vierkante kilometer, in Nederland wonen 450 mensen per vierkante kilometer)
Hoogste punt: 4.400 meter (Mount Elbert, Lake County)
Vliegduur: Amsterdam – Denver International Airport (DIA): 10 uur
Toeristische trekpleisters: Denver, Rocky Mountain National Park, Black Canyon of the Gunnison National Park, Argo Mine and Mill in Idaho Springs (met tour), Great Sand Dunes National Park, Mesa Verde National Park.
Taal: Engels
Munteenheid: Dollar
Tijdsverschil: – 8 uur
Klimaat: Colorado heeft een landklimaat; droge, warme zomers en koude winters, met uitschieters in elk seizoen.Temperaturen hoog in de Rocky Mountains liggen vaak aanzienlijk lager, terwijl in het droge zuidwesten de temperatuur ’s zomers gemakkelijk kan oplopen tot boven de 40 graden Celsius.
Landschap: In het oosten van Colorado, aan de grens met de staat Kansas, liggen de High Plains, relatief vlak prairie grasland. Een baan van zo’n 300 kilometer breed van noord naar zuid wordt ingenomen door de Rocky Mountains. Westelijk daarvan ligt land met woestijnachtige trekken.
Beste tijd: Als je komt voor de herfstkleuren van Colorado, houd er dan rekening mee dat de loofbomen in het zuidwesten en hoger in de bergen het eerst kleuren. Daarnaast is het plaatselijke weer een belangrijke factor en erg van invloed op de timing van het verkleuren van de bladeren. Als vuistregel kun je uitgaan van eind september, begin oktober.
Wetenswaardigheden: In Colorado bevinden zich 54 bergen die hoger zijn dan 14.000 voet (ruim 4.200 meter), de zogenaamde ‘fourteeners’. Colorado is de enige staat in de VS die in z’n geheel boven de 1.000 meter hoogte ligt. Als je van plan bent de Rocky Mountains in te trekken, doe dan de eerste dagen rustig aan en geef je lichaam even de tijd om zich aan te passen aan het hoogteverschil. Drink vanwege het droge klimaat en de hoogte veel water.
De meeste kleinere campings (vooral hoger in de bergen) zullen in oktober allemaal dicht zijn. Ook komt het voor dat de grotere campings ’s winters sluiten, dus informeer indien mogelijk vooraf naar de beschikbaarheid. Het vinden van een hotel of motel zou nooit een probleem moeten zijn, al kan het vinden van een kamer nabij populaire skioorden ’s winters wat moeizamer gaan. Heb je plannen meerdere National Parks te bezoeken, dan kan het misschien uit om een Annual Park Pass te kopen. Dat kan bij de ingang van elk park. Voor 80 dollar heb je een jaar lang toegang tot alle nationale parken in de VS. Wie naar de VS gaat is verplicht een ESTA formulier in te vullen, dat kan vooraf makkelijk online op: https://esta.cbp.dhs.gov/esta
Contact: www.colorado.com