Reizen Bourgondië
Roep Bourgondië als bestemming en iedereen denkt direct aan overvloedig eten en drinken. Gezien de culinaire achtergrond van het gebied natuurlijk niet onterecht, maar dat is slechts een deel van het verhaal. Je kan er namelijk ook lekker toeren door een meer dan gemoedelijk landschap waar de geuren en kleuren al een zuidelijke flair genieten. Dat ondervonden we, geheel tot ons genoegen onder een uitbundig lentezonnetje, tijdens een toer door het zuidelijke deel van deze regio!
Gaat het over Bourgondiërs, dan duiden we daarmee doorgaans op de inwoners van onze zuidelijke provincies of onze Vlaamse zuiderburen. Chlichébeeld van overvloedig drank en eten, waarbij de naam is afgeleid van het Koninkrijk Bourgondië, dat vanaf de vijfde eeuw onder meer een zeer groot gebied in Centraal-Frankrijk besloeg. Niet geheel toevallig grofweg daar waar zich tegenwoordig de gelijknamige Franse regio Bourgogne bevindt. Het is een geliefde vakantiebestemming onder Nederlanders. Wat heet, het grootste deel van de Bourgondische toeristen komt uit Nederland. Echt verwonderlijk is dat niet, gezien de eeuwenoude band van de Lage Landen met het vroegere hertogdom. Aan het eind van de Middeleeuwen reikte de macht dan ook van het midden van Frankrijk tot de Waddenzee.
“Vergeet Dijon en Beaune en laat je eens verrassen door het zuiden!”, weet de sympathieke Catherine Fasseur van het regionaal verkeersbureau ons te melden. Ze heeft ons een lijstje met verschillende dorpen en stadjes tussen Chalon-sur-Saône en Mâcon gegeven, die we allemaal in het navigatiesysteem hebben geprogrammeerd. Ter hoogte van Dijon, de Bourgondische hoofdstad, geven we nog wat gas bij op de Autoroute du Soleil en nog geen half uur later staan we aan de grens van ‘Bourgogne du sud’, het meest zuidelijke deel van Bourgondië.
Saône-et-Loire, zo heet dit 71e departement van Frankrijk. Er zijn hier beduidend minder toeristen dan in de populaire noorderbuur Côte d’Or, het leven gaat hier ook veel meer zijn eigen slakkengang. Kleine stadjes en dromerige dorpjes vleien zich behaaglijk tussen de heuvelplooien langs de Saône, terwijl ontelbare wijnranken van de Côte Chalonnaise en de iets zuidelijker Mâconnais de gouden zonnestralen net zo gulzig opvangen als hun beroemde soortgenoten langs de Route des Grands Crus. ‘Wining and dining’ aan een Bourgondisch gedekte tafel is ook hier geen loos begrip. Wie er trouwens mocht aan twijfelen: escargots à la bourguignonne, wijngaardslakken met peterselie en knoflookboter, zijn echt een overheerlijke delicatesse!
De route die Catherine voor ons heeft uitgezet, van het bescheiden wijndorp Givry tot de indrukwekkende rots van Solutré in het uiterste zuiden van het departement, gaat er in als gesneden koek. Na de uitzonderlijk zachte winter dient de lente zich dit jaar uitzonderlijk vroeg aan. Na een paar motorloze maanden is zelfs een urenlange rit over de snelweg welkom, maar toch hoor ik achterop een diepe zucht van verluchting wanneer we in Chalon-sur-Saône eindelijk de A6 achter ons laten. In Moulin Madame, in een vorig leven nog een statig bejaardenhuis omgeven door een tuin, genieten we van de rust. Én van de lekkere maaltijd die Madame ons voorzet. Haar puree smaakt naar meer en zo dicht bij Givry, maken we gelijk een gekoelde fles van de gelijknamige ‘appellation’ soldaat. Even voel ik me zelfs een beetje koning, wanneer ik verneem dat Givry de lievelingswijn bleek van de Franse koning Henri IV!
Die wijn heeft Givry en de 43 andere dorpen van de Côte Chalonnaise in de loop der eeuwen geen windeieren gelegd. Romeinse keizers, vrome monniken, afvallige pausen, allemaal waren ze liefhebbers van een goed glas. De schepen die zwaarbeladen de haven van Chalon-sur-Saône uitvoeren moeten ontelbaar zijn geweest. Nog altijd is de stad als tweede grootste van de Bourgogne een belangrijk wijn- en handelscentrum, al is het tegenwoordig vooral de moderne industrie die de economische hartslag bepaalt. Wat niet wil zeggen dat de stad, die als ‘ville d’Art et d’Histoire’ te boek staat, geen fotogenieke plekjes zou hebben. Dat laatste is niet meer dan logisch, want met Nicéphore Niépce als beroemdste inwoner bevindt zich in deze stad de wieg van de fotografie. Hoe de beroemde foto vanuit het raam werd genomen en hoe Nicéphore’s vennoot Daguerre uiteindelijk meer succes oogstte, wordt uit de doeken gedaan in het gratis toegankelijke museum aan de met platanen omzoomde Quai des Messageries. Een belichtingstijd van 8 uur met niet meer dan een schimmige afdruk op een tinnen plaat in een houten doos als resultaat. Fotografische prehistorie beseffen we niet veel later wanneer we even verder het ene na het andere plaatje schieten op de Place Saint-Vincent. Luide marktkoopmannen en overvolle terrasjes drijven ons al gauw de kathedraal binnen. Een hapje eten doen we wel in het kleinere Givry.
Een wijnfeest annex antiekmarkt trekt ook hier heel wat volk, de honger wordt door de enorme drukte in het restaurant dan ook extra aangescherpt. Toch is ook zonder deze plaatselijke middenstandsactiviteiten het wijndorpje met zijn ronde stadshal, kleurrijke stadspoort en sierlijke fonteinen de moeite van een bezoekje waard. Net als het château de Germolles, waar we ons haast ongemerkt bij een rondleiding over het domein voegen.
Matthieu Pinette, wiens familie al 150 jaar het kasteel bezit, weet duidelijk waarover hij spreekt. De man vertelt onder meer dat Filips de Stoute in 1381 het feodale domein cadeau deed aan zijn gemalin Margaretha van Vlaanderen. Deze laat het prompt tot paleis verbouwen en doet hiervoor onder meer een beroep op enkele van de grootste kunstenaars van die tijd, de beroemde Nederlandse beeldhouwer Claus Sluter is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de enorme schoorsteen in de wapenzaal. Hoewel de tand des tijds duidelijk zichtbaar is, de vermaarde rozentuin van de hertogin heeft bijvoorbeeld plaats moeten maken voor een Engelse tuin, wordt het kasteel door velen beschouwd als het best bewaarde buitenverblijf van de Bourgondische hertogen.
De route des Grands Vins die we hier en daar voor een stukje volgen, is één van de vijf toeristische routes door evenzoveel Bourgondische wijngebieden. Gelegen tussen de koninklijke route van de Grands Crus en de zuidelijke route van de Vins Mâconnais-Beaujolais rijden we langs kleine dorpen met grote wijnen. Geen bekende namen, maar excellente wijnen voor een betaalbare prijs!
Eindpunt van de wijnroute, en meteen ook het einde van onze dag, is het bekoorlijke Saint-Gengoux-le-National. Het middeleeuwse dorp dankt zijn naam aan Saint Gengoul, de patroonheilige van de ongelukkige huwelijken (!) voor wie de Benedictijner monniken van het naburige Cluny een nieuwe kerk lieten optrekken in 1120. Het dorp heette daarna heel lang Saint-Gengoux-le-Royal, als dank voor de stadsrechten die het in 1200 kreeg van Lodewijk VIII. Na de Franse Revolutie kreeg het dorp definitief zijn huidige naam.
Na een korte ochtendwandeling die ons over geplaveide straatjes langs oude huizen met kleine gotische vensters voert, stappen we weer in het zadel. Het kwik stijgt bijna tot zomerse hoogte, dit wordt een prima dag denk ik bij mezelf, terwijl de GS enthousiast in de toeren klimt. De boxer grolt al snel dat het een lieve lust is, en ook wij hebben er duidelijk zin in. In diepe verbondenheid met de motor is het met volle genieten geblazen van het open heuvellandschap dat een bont kleurentapijt voor ons uitrolt. Natuurlijk rijden we niet in één ruk door. Ten eerste is het onmogelijk om het 17e eeuwse kasteel in het dorpje Cormatin te negeren. Het bouwwerk ligt in een schitterende Franse renaissancetuin, compleet met buxuslabyrint en schildpaddenfontein, maar het zijn vooral de weelderig ingerichte vertrekken uit de tijd van Lodewijk XIII en de monumentale wenteltrap die een onuitwisbare indruk maken. Staaltje noblesse oblige (adel verplicht) van de bovenste plank dit, er is duidelijk een fortuin gespendeerd om de adelijke status te etaleren. Gelukkig voor ons bleef overleefde het in de jaren tachtig gerestaureerde kasteel de algemene volkswoede in 1789. Naar verluidt omdat de markies de verhitte gemoederen wist te blussen met enkele wijnvaten uit zijn kelder. Kunnen we ons iets bij voorstellen!
Kleine restauratiewerken zijn er ook nog steeds aan de gang in Brancion. Meer precies aan een juweel van een burchtdorp hoog op een rots in de Hoge Mâconnais. De werklui zijn deels gevangenen die zo hun steentje aan de maatschappij bijdragen. Een Middeleeuwse burcht, Romaanse kerk, overdekte markthal, ik kom ogen tekort. Veel toeristen zijn er nog niet zo vroeg in het seizoen. Geniet het dorp nog een wat krampachtige museumlook, heel natuurlijk is het uitzicht over de zee van groen, waarin het Romaans kerkje van La Chapelle-sous-Brancion behoorlijk nietig oogt. Aan kerken en kloosters geen gebrek in deze streek.
De L’art Roman kunststijl is misschien nog het best vertegenwoordigd bij onze volgende stop. Met de abdij van Saint-Philibert bezit Tournus namelijk één van de best bewaarde Romaanse kloostergebouwen van Europa. Prachtig, maar zelf zijn we meer onder de indruk van het Hôtel-Dieu, een ziekenhuis uit de 17e eeuw dat met drie gescheiden ziekenzalen (één voor de mannen, één voor de vrouwen en één voor de militairen) nog tot 1982 in bedrijf was. Dit oude stadje aan de Saône doet recht aan haar titel ‘poort tot het zuiden’. Zo blijven de typisch Franse vensterluiken en winkels achter de pastelkleurige gevels onverbiddelijk dicht, wanneer we door de smalle straatjes slenteren. Hier, op de grens tussen de langue d’oc en de langue d’oïl is de traditionele siësta diep in het dagelijkse leven geworteld!
In dat zalige zuiderse ritme tuffen we nonchalant over piepkleine wegen richting Blanot. Het landschap is van een eenvoudige schoonheid, kort maar krachtig neergezet in typische penseelstreken van geel, bruin en groen. Wuivende koolzaadvelden en braakliggende akkers, afgewisseld met malse weidegrond en wijvende wijnranken. In het dorpje Chardonnay dat, hoe kan het ook anders, zijn naam heeft gegeven aan de populaire druivensoort, draai ik likkebaardend enkele rondjes voor de versterkte poort van de lokale wijnkelder. Een proeverij is helaas niet mogelijk vandaag, bovendien is het steenoude Blanot, waar we overnachten, veel te interessant om niet aan een grondige verkenning te onderwerpen.
Het ingetogen karakter van de streek laat niet alleen op ons een diepe indruk na. Ook de monniken die zich hier in de 10e eeuw vestigden, wisten heel goed waar de hemel op aarde zich bevond. Cluny I, Cluny II, Cluny III, in de loop der eeuwen werd de oorspronkelijke kapel van de abt Bernon telkens weer uitgebreid. Eeuwenlang gold de kerk van Cluny als de grootste in haar soort, totdat ze door de St. Pietersbasiliek in Rome van de troon werd gestoten. Op het toppunt van haar macht telde dit benedictijnerorde van Cluny meer dan 10.000 monniken en waren er honderden kloosters in Europa bij aangesloten.
Van de oorspronkelijke abdijgebouwen blijkt niet veel meer over, hoewel de ruïnes nog altijd een diepe indruk achterlaten. Cluny is echter meer dan alleen een abdij, zo ondervinden we wanneer we de kloostertuin uitwandelen. In de smalle straatjes gonst het van de bedrijvigheid, stukken van de oorspronkelijke muur en enkele unieke Romaanse gevels voeren je daarbij deels terug in de tijd. Bovenop de middeleeuwse Tour des Fromages, vol met gaten zoals het een echte kaas betaamt, genieten we van een 360° zicht op het stadje dat zich rond de beroemde abdij ontwikkelde. Vind je Cluny iets te toeristisch en wil je als moderne pelgrim toch aan je spirituele trekken komen, dan benm je wellicht beter af in het naburige Taizé. Elk jaar vinden duizenden jongeren uit Europa elkaar hier in bezinning en gebed. Niets voor ons, maar wij vallen dan ook niet bepaald in de beoogde doelgroep.
Het navigatiesysteem laat ons vervolgens nog een rondje draaien in de Clunisois, het groene achterland van Cluny. De D152 voert ons in de goede richting en lang duurt het niet of we staan op de top van de Butte de Suin, net geen 600 meter hoog. Een Romaans kerkje en reusachtig Mariabeeld mogen natuurlijk niet ontbreken op dit wonderlijk uitzichtspunt. De plek vormt tevens de scheidslijn tussen het water dat aan de ene kant naar de Atlantische Oceaan stroomt en aan de andere kant de Middellandse Zee in. In Mazille pikken we nog een zoveelste, in dit geval ommuurd, Romaans kerkje mee en dan is het welletjes geweest voor de dag.
Hebben hertogen en abten in de middeleeuwen hun stempel gedrukt op de streek, in de 19e en 20e eeuw waren het vooral dichters en politici die tastbare sporen achterlieten. Nog meer dan de Chalonnais en Clunisois inspireerde de zonovergoten Mâconnais in het uiterste zuiden beroemde schrijvers als Alphonse de Lamartine en, een dikke eeuw later, de Franse president François Mitterand. Zo was de eerste kind aan huis in het glooiend landschap nabij Mâcon. De toeristische Route Lamartine volgt uiteraard de verschillende gebeurtenissen in het leven van deze dichter/politicus, van zijn wieg in Mâcon en gelukkige kinderjaren in Milly-Lamartine tot het kasteel in Saint-Point waar hij met zijn dierbaren begraven ligt.
Van Cluny is het nog geen half uur naar Saint-Point, waar dikke Charolais koeien onwetend maar gelukkig grazen in de lieflijke vallei van de Valouze. Lamartine kreeg het kasteel van zijn vader als huwelijksgeschenk en zou er een knus familiedomein van maken, waar hij illustere tijdgenoten als Victor Hugo en George Sand over de vloer kreeg. De huidige eigenaren houden de herinnering aan de oorspronkelijke bewoner in leven, een eer die de man die de Franse Romantiek en afschaffing van de slavernij inluidde ook toekomt. Motorbloed kruipt echter waar het niet kan gaan. In Mâcon brengen we nog een kort bezoek aan het Musée Lamartine, waarna we het fototoestel het zwijgen opleggen. De weg van Saint-Point voert ons over de Col des Enceints, 529 meter hoog, naar Pierreclos. Het kasteel, waar Lamartine ooit de schoondochter van de heer des huizes verleidde, is niet alleen een lust voor het oog, je kan op het domein ook je tong trakteren op een glaasje Pouilly-Fuissé. ‘Mise en bouteille au château’, voor een keer doet men het etiket op de fles geen geweld aan!
De ene na de andere wijngaard vergezelt ons even later langs de D177. Gaandeweg krijgt het vriendelijk karakter van de streek een scherper kantje. Daar zorgen de steile kalkrotswanden van de Roche de Vergisson en zijn beroemde buur Solutré voor. Deze verheffen zich op een dergelijk indrukwekkende manier in het landschap, dat de oermensen tienduizenden jaren geleden deze Grand Site de France al met de nodige eerbied en ontzag benaderden.
De Rots van Solutré is een mythische plek waar je niet omheen kan. Motor aan de kant en klimmen maar! Geheel in het spoor van Mitterand trouwens, die hier elk jaar met Pinksteren de rots opwandelde. Een traditie die hij kort na de tweede wereldoorlog met enkele kameraden begon, uit eerbetoon aan het verzet dat zich hier had schuilgehouden. Een grandioos uitzicht, inclusief de witte contouren van de Mont Blanc, is de beloning na een niet eens heel vermoeiende wandeling omhoog. Een knapperig stukje stokbrood met wat verse geitenkaas maakt het beeld compleet.
En over geitenkaas komen we alles te weten bij boer Guy. De man heeft een rustieke chambre d’hôte met het mooiste panorama van de streek. Zijn 70 geiten leveren gemiddeld 40 liter melk per dag, goed voor 130 ronde kaasjes, boutons de culotte genaamd. Vers van de geit of gerijpt in de wind, ze vliegen de deur uit. De vraag groter dan het aanbod, onze bioboer houdt dan ook van kleinschalig en eenvoudig. Alles hier smaakt uitstekend, wat ook te maken kan hebben met het glaasje Mâcon dat erbij geserveerd wordt.
De weerboer tapt de volgende dag gelukkig weer standvast uit het zonnige vaatje. In Mâcon hebben we opnieuw afspraak met onze dichter uit de Romantiek. We parkeren de motor aan de voet van de kathedraal. Of beter gezegd bij de resten ervan, en wandelen naar het Musée Lamartine, dat is gevestigd in een 18e eeuws herenhuis. Portretten en bustes, maar ook schilderijen van zijn vrouw en diverse objecten uit zijn artistieke en politieke carrière vertellen zijn levensverhaal. Een bewogen leven, zoet maar ook bitter, zeker toen zijn politieke en literaire successen vervlogen. Verlamd, geruïneerd en vergeten stierf hij in de armen van zijn nicht in Parijs op 28 februari 1869. Enkele dagen later werd hij, zoals hij het wou, begraven in Saint-Point. Een triest einde van een leven dat hij zelf als volgt verwoordde: “Het leven is kort: een beetje liefde, een beetje droom en dan: vaarwel.”
Veel meer dan een terrasje in Mâcon zit er vandaag niet meer in. We proeven er het beste van de zon in een glas en snuiven nog gauw wat mediterrane sfeer op in de buurt. Echt bekoren kan de stad me niet, daarvoor is het veel te druk. Berzé-le-Châtel en z’n robuuste burcht hoog boven de Val Lamartinien doen dat wel, net als Berzé-la-Ville met zijn karakteristieke huizen die zo kenmerkend voor deze streek zijn.
Een kleine verrassing is de opmerkelijk goed bewaard gebleven fresco’s in de Romaanse monnikenkapel. Naar het schijnt had de abt van Cluny hier een buitenverblijf om tot rust te komen en te mediteren. Ook in deze streek voert wijn weer de boventoon, keer op keer rijden we achter een huizenhoge tractor en op weg naar Saint-Amour verdrinken we bijna in de wijngaarden. Het ‘hartendorp’ in het noorden van de Beaujolais is vooral in trek bij Japanse koppeltjes, zo laten we ons vertellen in de plaatselijke Auberge du Paradis. Een prachtig ingericht hotelletje waar de kok de beste gerechten serveert. Een waardig einde voor een trip door de regio die naamgever is aan een levensstijl gekenmerkt door overvloedig eten en drinken. Eigenlijk zou daar ‘waanzinnig motorrijden’ nog aan toe moeten worden gevoegd!