Reizen Aostadal, Italië
Doodlopende weg. Dat klinkt al onvriendelijk, onherroepelijk ook en daardoor niet bepaald verleidelijk. Er steeds maar weer in, om vervolgens dezelfde weg weer terug af te leggen. Daar raak je toch gauw op uitgekeken? Of toch niet? Probeer dan maar eens de vijftien doodlopende wegen die zich verschuilen in het Aostadal in de Italiaanse Alpen. Daarna zal je helemaal gek zijn op doodlopende wegen!
Het Aostadal behoort toeristisch gezien tot een van de hoogtepunten van de Alpen. De meeste reizigers rijden vlug door het tussen Genève en Milaan ingeklemde dal heen, op weg naar de beroemde bergpassen van Frankrijk, de meer dan 4.000 meter hoge bergtoppen van het kanton Wallis of de stranden van de Rivièra. Wat een grote fout. Een fout die we zelf vaak genoeg hebben gemaakt met het excuus geen tijd te hebben voor de vele dwarsdalen van de Valle d’Aosta, die tot op drie na allemaal doodlopend eindigen. Maar nu is de tijd eindelijk rijp voor onze ‘doodlopende wegen-tocht’. We zullen ons geen enkele minuut vervelen, is de verwachting vooraf. En toch slaat deze noordelijk van Turijn toe. Er zijn daar geen bergen en dientengevolge ook geen dalen te bekennen. Alleen maar de saaie en eindeloos lijkende Povlakte met weinig op architectonisch gebied waardevolle steden. Bovendien doet de zomerse hitte in de Alpen de olie borrelen in onze motoren met maar één cilinder. Onze benen beginnen te plakken in de pijpen van de Goretex-motorpakken en het extreem drukke verkeer werkt behoorlijk op de zenuwen. Maar we hebben een doel voor ogen, een mooi doel dat de moeite van deze lichte lijdensweg waard is, als het goed is tenminste.
De Colle del Nivolet, een curiosum onder alle Alpenbergpassen, is de eerste doodlopende weg tijdens onze tachtig kilometer lange tocht. Kort na het hoogste punt van de bergpas, aan de voet van de Gran Paradiso, eindigt deze gewoon doodsaai in een bergweide. De Nivolet zou een complete omloop zijn als hij tien kilometer langer was. Maar door de aanwezigheid van het nationale park is de aanleg is een soort van impasse beland en lijkt het er op dat het missende stuk tot in het Valsavarenche nooit zal worden gebouwd.
Is het langere uitstapje naar de Nivolet wel de moeite waard? Kom op nou, natúúrlijk! De laatste twintig kilometer vanaf Ceresole zijn fantastisch. Het is een gewaagde en unieke bergpas, misschien wel de mooiste van de Alpen. Vooral het sensationele uitzicht vlak voor pashoogte, op een hoogte van 2.612 meter, is adembenemende mooi. Het wijdse zicht over het gekrioel van de bochten in de diepte, het diepblauwe Lago Serrú en het groene Lago Agnel tot aan de besneeuwde rotsenkam van de 3.619 meter hoge Levanna, kent wat dat betreft geen gelijke. Met zo’n uitzicht staan zelfs de vermaarde Iseran, Stilfser Joch of Bonette in hun hemdje. Het panorama van de Nivolet overtreft ze allemaal.
Door het Loccanodal rollen we weer naar beneden tot in het laagland en slaan dan linksaf het Aostadal in. Mooi is het niet. De autosnelweg SS 26, het spoor en de rivier Dora Baltea zorgen voor lawaai in het dal. Maar daar zijn immers wel de vele dwarsdalen. Zoals de Val d’Aya, dat direct eindigt voor de met een gletsjer bedekte zuidwand van de meer dan vierduizend meter hoge Breithorn en Castor. Over de Col de Joux, de leukste bergpas wijd en zijd, rijden we lekker schuin hangend in de bochten het volgende dal in, de Valtournenche. Dat eindigt in de niet zo mooie wintersportplaats Breuil Cervina, aan de voet van de wellicht beroemdste berg van deze regio en misschien wel de hele Alpen, de Monte Cervino. Nooit van gehoord? Geen probleem hoor, want niet-Italianen noemen deze berg gewoon de Matterhorn. De 4.478 meter hoge legende voelt zich vandaag alleen niet zo lekker en verstopt zich in een dik en grijs wolkendek. Goed, dan niet! Is ook geen issue, de Denzel’s ‘Großer Alpenstraßenführer’, de Bijbel van alle motorrijders die vaak naar de Alpen gaan, raadt toch een veel betere uitkijkplaats aan. Namelijk de Colle de St. Pantaléon. Over de smalle en bijna verkeersvrije weg knallen we ieder met onze eenpitter richting de bergpas. En voilà, vanaf daarboven zien we de Matterhorn weliswaar niet in zijn volle glorie, maar de absurd steile zuidwand maakt ook zonder bergtop erg veel indruk. Gelukkig hebben we de tijd voor dit soort extra uitstapjes, waardoor we in staat zijn al de kleine weggetjes hoog boven het dal in alle rust te verkennen. En dat zijn er een boel. Het plaatsje Verrayes is bij een bepaald kruispunt zelfs op drie verschillende verkeersborden aangegeven. Leiden alle wegen naar Verrayes? Hier wel. Maar welke weg zullen we nemen? Het doet er niet toe. We proberen ze gewoon allemaal, één voor één, en draaien pirouettes aan de zuidkant van de berg hoog boven het zonnige Aostadal. Hoger dan in de vierde versnelling komen we niet op deze smalle en bochtige wegen en we eindigen heel ergens anders dan we hadden gedacht. In ieder geval niet in Verrayes. Terrein voor ontdekkers.
Uiteindelijk eindigen klaarblijkelijk alle wegen toch weer in de Valle d’Aosta. Wellicht bij de burchtruïne van St. Denis of het kleine kasteel van Fénis. Wat doet het ertoe, er zijn hier zo veel geweldige wegen. Een verkeersbord geeft de weg naar Pila aan, uiteraard weer een doodlopende weg, maar wel 1.400 meter hoog boven het dal. Verleidelijk. Een overweldigende bergweg met haarspeldbochten, oneindig veel gewone bochten en bovendien een veelbelovend einde met uitkijkplaats. Gelukkig niet op de lelijke wintersportplaats Pila, maar met een adembenemend uitzicht op de meer dan vierduizend meter hoge Mont Blanc-bergketen, het Gran Combin- en Monte Rosa-massief. Iedere doodlopende weg die je het Aostadal doet verlaten, beloont je aan het einde met een hoogtepunt. Iedere keer weer anders, iedere keer weer grandioos, iedere keer weer de moeite waard.
De meest nabijgelegen vier dalen liggen zuidwestelijk van Aosta en zijn vanzelfsprekend doodlopend. De Val di Cogne is het mooiste. Dit dal biedt namelijk de enige mogelijkheid om naar een uitkijk over de wederom meer dan vierduizend meter hoge Gran Paradiso. Hoog boven het oude plaatsje Cogne ligt het gehuchtje Gimillan. Nog een aantal haarspeldbochten en we zijn al boven, aan het einde van de weg. Ver weg in het westen, aan het einde van het Valtontey, klimt een overweldigende rots- en gletsjerwand omhoog naar de top van de Gran Paradiso. Weer een verbazingwekkend panorama.
Het dal in, het dal weer uit. Dat is het motto van deze reis. Parallel aan de bruisende rivier Grand Eyvia met zijn vele watervallen rollen we terug, dit keer niet het Aostadal in. Want kort daarvoor worden we door een verkeersbord, met de vriendelijke naam Ozein er op, naar rechts en steil omhoog gelokt. Voor de afwisseling een keer geen dal, maar in ieder geval wel een doodlopende weg. Ozein blijkt een mooi oud bergdorpje met landelijke, zwarte houten huizen. De met geraniums bezaaide balkons liggen vanwege het uitzicht bijna allemaal op het westen. Achter het dorp klimt de scherpgekante La Grivola steil de glasheldere blauwe hemel in. En ver in het noordwesten verheft zich de Mont Blanc, omringd door enkele wolken, met alle macht 4.810 meter de lucht in. Een enorme witte reus.
Het volgende dal, de volgende doodlopende weg. De Valsavarenche, dat pas op bijna tweeduizend meter hoogte eindigt tussen verweerde en met mos begroeide houten huizen in het dorpje Pont. Vanaf hier zijn het nog geen tien kilometer tot aan de Colle del Nivolet, alleen lijkt er geen weg. Zonder twijfel ben je te voet sneller bij de Nivolet dan met de motorfiets. De lange, maar wel kortste weg buitenom daar naartoe is namelijk bijna tweehonderd kilometer lang. Voor de mensen in de dalen is de status quo betreffende de doodlopende wegen moeilijk, omdat de geïsoleerde ligging het leven gecompliceerd maakt. Op zoek naar werk trekken velen naar de grote steden Turijn en Aosta. Verheugend voor de geëngageerde Alpenrijders, want zo blijft de Nivolet een van de meest exclusieve pralines uit een doos gevuld met de lekkerste bergpassen.
Wij beleven de zonsopgang bij de Gran Paradiso. Hoe zou het zijn met een zonsondergang bij de Mont Blanc? Een goed idee. Rechtsomkeert maken, wat anders? Terug in de Valle d’Aosta, tussen wijnstokken en burchten aan de andere kant van het dal, zoeken naar de weg naar St. Nicolas. De wirwar aan witte en gele lijnen op de landkaart bij de berghelling tussen Sarre en Aviso heeft een magische aantrekkingskracht. Het neemt ons gewoon volledig in beslag. Urenlang meanderen we op verschillende verdiepingen langs de rand van de steile berghelling en ontdekken we korte zijweggetjes, die vervolgens gewoon zomaar in het bos eindigen. Of in dromerige bergdorpjes met erg mooie uitkijkplaatsen zoals Chatelárd, Ville sur Sarre of Verogne. Dat klinkt verdacht Frans. Hebben we de grens misschien gemist? Nee hoor, het Aostadal behoorde ooit tot het koninkrijk Savoyen. Gebleven zijn de vele Franse namen en nog steeds is het gebied tweetalig.
Waren we niet van plan om de zonsondergang bij de Mont Blanc te bewonderen? Eigenlijk wel, maar we hebben steeds verkeerd gegokt in deze wirwar van buitgewoon kleine weggetjes. De witte berg moet nog even wachten. Snel naar beneden het dal in en een plek zoeken om te kamperen. En morgen zullen we in alle vroegte onze opwachting maken bij de koning der Alpen. Maar kort daarvoor swingen we nog even over de Colle San Carlo. Nooit van gehoord? Wat een fout. De onopvallende bergpas ligt weliswaar slechts op een hoogte van 1.961 meter, maar heeft wel alles wat een bergpas nodig heeft. Splitst zich in Morgex van de SS26 af en klimt met de meest verschillende soorten bochten door een dennenbos naar het hoogste punt van de bergpas. Aan de oostelijke voet van de Kleine Sint Bernard eindigt hij in la Thuile. Maar deze boeit ons vandaag niet zo. We zijn immers op een doodlopende wegen-missie en we missen nog twee dalen. Misschien wel de twee spectaculairste van deze regio. De beide dalen liggen aan de voet van de gigantisch hoge rotswand van het Mont Blanc-massief: Val Ferret en Val Venvy.
Beide dalen splitsen zich af vlak voor de bergwand in Cormayeur, het ene naar rechts en het andere naar links. Prachtige dalen met adembenemende uitzichten op gespleten gletsjerstromen, eigenwillig gevormde rotsformaties, lichtgroene weiden met wilde bloemen en uiteraard de twee reusachtige bergen direct voor onze neus. De meeste Alpenbergen hoger dan vierduizend meter bevinden zich precies hier rond om de Mont Blanc. Zijn sneeuwwitte ronde bergtop steekt boven al de andere in Europa uit. Hij is afwijzend en toch verleidelijk, gevaarlijk en mooi, onbereikbaar ver weg en toch ook weer vlakbij. Midden in de stilte van de avond, terwijl de gletsjers op de toppen baden in oranjegekleurd licht, stelt Birgit plotseling de onvermijdelijke vraag: “Waarom hebben we deze geweldige doodlopende wegen en dalen altijd genegeerd, waarom hebben we ze telkens weer gewoon overgeslagen?” Ik weet het niet. En na deze reis zeer zeker niet!