Reizen – Alpiene hoogtepunten
Zeker 82 toppen in de Alpen steken hun neus boven de vierduizend meter uit, vierduizenders worden ze dan ook wel genoemd. Mensen die ze beklommen hebben, voelen zich de koning van de wereld, die daar overigens voornamelijk bestaat uit rotsen en ijs. Maar er is een makkelijkere manier om hetzelfde gevoel te krijgen: met de motor langs de mooiste uitkijkpunten.
We beginnen met een enigszins valse start. Het plan is zoveel mogelijk van de hoogste Alpen te zien. Van de meest oostelijke, de Berina, tot de meest westelijke, de Barre des Écrins. Allereerst echter begroet ons momenteel de knoestige Ortler, die ‘slechts’ 3.905 meter hoog is. Zijn we verkeerd gereden? Hebben we de kaart niet goed gelezen? Nee hoor! Dit is zeker een berg die we moeten hebben. De uitdaging zit hem hier niet in de hoogte, maar in de steile wegen, het asfalt en de 44 haarspeldbochten. De Stelvio pas, of zoals de Italianen hem noemen, de Passo dello Stelvio. Het zou natuurlijk raar zijn om tijdens onze rit langs alle Alpiene hoogtepunten juist deze legendarische pas, met zijn oostelijke oprit, links te laten liggen. Dus beginnen we hier. Een beter aperitief kunnen we ons niet wensen.
Het is vanaf hier ook niet zo ver naar het hooggelegen Oberengadin dal, dat ons naar de Bernina brengt. Volgens de campingeigenaar in Morteratsch vinden we het mooiste uitzicht bovenaan. “Neem de kabelbaan omhoog naar Diavolezza. Je zult verbaasd staan.” Mooie tip, en als we ’s ochtends met de eerste gondel omhoog gaan, blijkt dat de beste man geen woord heeft gelogen. Op drieduizend meter stappen we de ijzige lucht in. Onze adem verstokt even, niet van de koude lucht, maar van het waanzinnige uitzicht. Als een gigantisch amfitheater omsluiten de Piz Palü, de Fortalezza en de Bernina de Morteratsch- en Persgletsjer, die met een elegante curve langzaam het dal in glijden. Wat een Wat een grandioze en wilde wereld.
Goed begin van de dag, zullen we maar zeggen. De volgende toppen op het lijstje zijn een stukje rijden. Zo’n drieghonderd kilometer om precies te zijn, tot het Berner Oberland. Let wel, dit zijn 300 Alpenkilometers, en die zijn gelukkig net even anders dan onze Hollandse. Waarin het verschilt? Zoek Albula, Klausen, Oberalp, Furka en Grimsel maar op. Heb je al een nerveuze glimlach op je gezicht, dan weet je er bedoeld wordt. Kort samengevat, unaniem leden van de Zwitserse Alpenpassen-elite. Bijzonder prettig om te rijden. Tenminste, als het niet regent. En je raadt het al, aan het begin van de Furkapas vallen de druppels uit de lucht. Optimaal is het zich daarom niet, toch gaat nabij Grindelwald het hoofd in de nek voor een blik op de onbegrijpelijk steile noordwand van de Eiger. Hoe kan iemand in godsnaam de 1.800 hoogtemeters naar de top in slechts 2 uur en 23 minuten afleggen? Want geloof het of niet, het kan. De Zwitser Ueli Steck deed namelijk precies dat, hij zette het record twee jaar geleden neer. Niets minder dan een wereldprestatie!
De volgende ochtend heeft de regen zich naar het zuiden verplaatst. De laatste wolkjes klampen zich nog hardnekkig vast aan de berg, die willen blijkbaar niet naar Italië. Misschien willen ze nog even genieten van het prachtige uitzicht op het beroemde driemanschap van het Berner Oberland: de Eiger, Mönch en Jungfrau. Volgens de kaart hebben we het beste uitzicht op de reuzen als we de weg naar Beatenberg nemen. Vanaf daar is ook goed te zien hoe hoog de toppen zijn. Dat heb je met bergen, die zijn het mooist wanneer je ze van een afstandje bewonderd, van dichtbij laten de dimensies en verhevenheid van de reuzen zich lang zo goed niet ervaren. Tijd om verder te gaan, verder met de rit over de vierduizenders. Op naar Wallis, één van de 26 kantons van Zwitserland en tevens thuisbasis van het grootste ‘vierduizendertreffen’ van de Alpen. Onwetenden kiezen voor de snelste weg, alle anderen pakken de misschien wel meest magische passendriehoek van de Alpen mee: Furka-, Grimsel- en Sustenpas. Toegegeven, het is een onwijs drukke weg met veel snelheidsbeperkingen, maar ó zo mooi. Een vroege doordeweekse ochtend is het beste moment om de passen te pakken, de temperatuur is dan weliswaar nog niet bijzonder hoog, maar dat wordt beloond met een weg die je bijna alleen voor jezelf hebt.
De Furkapas werkt zich een weg omlaag richting Gletsch en passeert onderweg de Rhônegletsjer. Of beter gezegd, passeerde. De blauwwitte ijsrivier direct achter het authentieke Hotel Belvédère – één van de meest bekende historische plaatjes van Zwitserland – is niet meer te zien. Door de klimaatverandering is de ijsstroom grotendeels gesmolten. Dat doet pijn… Vooral de snelheid waarmee het gebeurd is. Zo’n 30 jaar geleden, toen ik met mijn XT500 over de Furkapas naar beneden reed met gloeiende en haperende remmen, kon je het ijs nog bijna beet pakken. Veel tijd om te treuren is er echter niet, want in plaats van de gletsjer ontdekken we op 80 kilometer afstand een berg die uit een plaatjesboek lijkt te zijn gestapt. Het is de 4.505 meter hoge Weisshorn. En een klein stukje verder zien we de top van de Matterhorn zelfs al afsteken tegen de helder blauwe hemel. Dit is waarom je in de Alpen bent.
We volgen de Rhône langs haar eerste kilometers en zijn getuige van haar jeugdige enthousiasme. Als een klein kind springt de rivier wild en vrij door het landschap, maakt daarbij veel kabaal. Erg lang duurt dit helaas niet, ten westen van Brig is de rivier volwassen, aangepast, rechtgetrokken en emotieloos.
Op naar het volgende gebied: de Walliser Alpen. Vanuit Saasdal, dat ingeklemd ligt tussen het Mischabel massief en de Weissmies, rijden we omhoog. Tien jaar geleden stonden we daar boven op de top, apetrots omdat we onze eerste vierduizender bedwongen hadden. Ademloos genietend van de wondere bergwereld. Vanuit de diepte van het dal is het uitzicht heel anders, de hemelhoge flanken van de Dom, Täschhorn en Alphubel domineren het blikveld. Die laatste hebben we destijds overigens omgedoopt tot Shit-hubel. Man, man, man…wat hebben we moeten zweten en werken om boven te komen. Een haast onmenselijke uitdaging. Maar goed, dat is oude koeien uit de sloot halen.
We verruilen het Saasdal voor het Matterdal, swingen over smalle bergwegen niet veel breder dan een handdoek naar de Täschhütte. Op meer dan tweeduizend meter hoogte word je hier getrakteerd op het mooiste uitzicht op de berg der bergen, misschien wel de meest beroemde van de Alpen: de Matterhorn. 4.478 meter fraai gevormd gesteente, de droom van iedere zichzelf respecterende bergbeklimmer en voor het eerst bedwongen in 1865. De berg ook, die door de lokale bevolking liefkozend ZHore wordt genoemd. Nu, een uur voor zonsondergang, oogt de berg bijzonder dramatisch. De wind jaagt een haast onophoudelijke stroom aan wolken rond de witte piramide, om heel af en toe een tipje van de sluier op te lichten en ons vrij zicht te geven op de grillige bergkam. Op momenten als deze kun je niet anders dan gefascineerd raken. Je voelt je haast nietig in het aangezicht van deze eeuwenoude reus.
Snel terug het dal in, terug naar het Matterdal, om vanuit het gehuchtje Stalden de kleine straatjes richting de Moosalp te vinden. Weer zo´n topper. Vanaf de zonnige zuidkant rijden we over de bochtige weg richting de berg. Onze krachtige eencilinders maken korte metten met de weg. Ze zijn echt in hun element. Langs de weg in Törbel, een typisch Zwitsers bergdorpje, zien we oeroude bruinhouten huizen, die duidelijk gebouwd zijn voor de eeuwigheid. Daaromheen een zee van rode geraniums. Een plaatje dat zo in iedere reisbrochure voor Zwitserland kan staan. Eenmaal boven op de Moosberg krijgen we een brok in onze keel. Zo. Veel. Vierduizenders. Echt overal. Behalve in het noorden dan, de Bietschhorn die daar zijn top richting hemel strekt, komt net 66 meter te kort om zich bij de bergelite te mogen voegen.
Verder maar weer, het Rhônedal in, waar de zwoele zomerhitte ons welkom heet. Bij de stad Sion schrikken we ons helemaal wezenloos wanneer een opstijgende bommenwerper gevoelsmatig vlak over onze helmen scheert. In dit gebied oefent de Zwitserse luchtmacht altijd. Waarop? Geen idee, misschien een aanval op Oostenrijk? Het oorverdovende geluid van de 11.000 vliegtuigen die hier jaarlijks opstijgen, terroriseert de bewoners. Een petitie van de plaatselijke bevolking om het aantal starts te verminderen, werd in 2008 nog verworpen. Onbegrijpelijk…
We ontvluchten het dal via Martigny, en laten ons over Grote Sint-Bernhardpas Italië in leiden, zo het Aostadal in. Eigenlijk vind je hier niets om over naar huis te schrijven. Het is er te vol, te rumoerig en er is te veel verkeer. Ware het niet dat er vijftien doodlopende wegen vanuit het dal de omringende bergen omhoog kronkelen richting prachtige uitzichtpunten (zie MotoPlus 13-2016), die bij helder weer uitzicht bieden op tientallen vierduizenders. De Mont Blanc, Gran Combin, Matterhorn en Monte Rosa bijvoorbeeld, om meteen maar even de prominenten onder de witte reuzen te noemen.
Hier zijn genoeg wegen en bochten te vinden om je een week lang te vermaken. Gegarandeerd. Zonder je ook maar een moment te vervelen. Een waar motor- en landschapsspektakel waarvoor superlatieven ontbreken. Jammer alleen, dat Italië naast een prachtig land, ook het land van snelheidslimieten is. Extreem lange stukken, ook kaarsrechte: 50 km/uur. Voor bochten: 30 km/uur. En wordt er aan de weg gewerkt, dan mag je soms niet eens harder dan 5 kilometer per uur. Of iemand zich hier ook maar aan houdt? Nee, maar toch, wat als de Caribinieri zich achter die geparkeerde Piaggio Ape hebben verstopt? Dat spookt onbewust toch steeds door je hoofd. Dan liever het ontspannen rijden van de Zwitserse Alpen. Best vreemd, daar betekent tachtig kilometer per uur ook echt tachtig, niet negentig. Waar je je trouw aan houdt trouwens, in de wetenschap dat er rigide Zwitserse straffen boven je hoofd hangen voor zelfs de kleinste overtreding. Alleen is tachtig in de Alpen prima, dertig in bochten niet!
Maar afijn, er resten ons nog twee vierduizenders. De Mont Blanc heeft zich momenteel in een dik wolkendek gehuld en onttrekt zichzelf volledig aan het zicht. Dan maar verder, naar de meest westelijke aller vierduizenders: de Barre des Écrins. Wat een geweldige rit is het toch daarheen. Bewijs? Wat te denken van de kleine St. Bernard, Col de l’Iseran, Col du Télégraphe en Col du Galibier. En als toetje wacht dan nog de beklimming van de legendarische Tour-mastodont Alpe d’Huez met zijn 21 genummerde haarspeldbochten, waarna het rechtsaf gaat de Col de Sarenne op. En voilà, daar is hij. Weldadig, de flanken gehuld in eeuwige sneeuw en speels gevormd steekt de Barre des Écrins zijn 4.102 meter hoge top de wolkenloze hemel in.
Er rest ons nog een extra dessert, de koning van de Alpen: de Mont Blanc, de absolute topper van de vierduizenders. We wervelen over de Col du Glandon de Vallée d’Arc in. In de miezerende motregen zoeken en vinden uiteindelijk het ongelooflijke bochtenensemble de Montvernier op. Achttien zeer krappe eerste versnellingsbochten, die menig chopperrijder het klamme zweet zouden doen uitbreken, stapelen zich tegen de rots opgestapeld de hoogte in. Een waar kunstwerk dat zonder twijfel in de Alpen top toen thuis hoort. We doen ‘m daarom direct maar twee keer. Nog zo’n onbekende, maar zeker zo mooie pas? Graag! Wat te denken van de Col de l’Arpettaz, een grandioze panoramaweg, eerst nog bekleed met een smal, handdoek breed asfaltlint, later over gaand in een gravel pad dat zich een weg langs de kalkwand van de Chaîne des Aravis baant. En dan onthult zich in de heldere ochtendlucht in het oosten een monster van een berg, het hoogste punt van de Alpen. De Mont Blanc, met zijn 4.810 meter rijkt hij bijna tot in de hemel. Adembenemend!