Reizen Albanië
Shqipëria noemen de Albanezen hun land: ‘Land van de adelaars’. Nou leven adelaars niet op de meest toegankelijke plaatsen van de wereld en wat dat betreft doet Albanië zijn naam dan ook zeker eer aan: bijna tweederde van de wegen is onverhard en het land staat niet bepaald bekend als de veiligste plek op aarde. Kortom, een ideale bestemming voor wie op zoek is naar een beetje avontuur.
Na weer een forse dagetappe van kom ik ’s avonds aan in Foča, een stadje op de grens van Bosnië en Montenegro. Met wat geluk vind ik in het donker een camping aan de oever van de rivier de Drina.
De volgende dag zie ik pas hoe mooi het hier is. Omringd door de meer dan tweeduizend hoge scherpe pieken van het Durmitormassief, rij ik door weelderig begroeide valleien en de bijna grotachtige tunnels bij Pazar naar Trsa. Daar ontmoet ik op de camping twee Tsjechische motorrijders, die hiernaartoe zijn gereden met een busje waarin ze hun BMW R1150GS en Honda Transalp hebben geladen.
Klinkt aanlokkelijk
Ze zijn van plan een offroadtocht van tien dagen te maken en nodigen me uit een stuk met ze mee te rijden. Dat klinkt aanlokkelijk. En zo vertrekken we de volgende ochtend met z’n drieën naar de Tara-kloof. Deze langste kloof van Europa, en op de Grand Canyon na grootste ter wereld, is op zijn diepste punt 1.300 meter diep en ik kijk m’n ogen uit. Hier kan dat nog straffeloos, maar als we eenmaal de grens met Albanië zijn gepasseerd, blijkt het verstandiger gewoon goed op de weg te letten. Want na nog geen twee kilometer houdt het asfalt plotseling op. Het is slechts een voorbode van wat me te wachten staat.
Na afscheid te hebben genomen van mijn Tsjechische maten, rij ik alleen verder de Albanese bergen in. De weg is hier weer bestraat, maar zo te zien is dat nog door de Romeinen gedaan: grote gaten en diepe kuilen wisselen elkaar in een onvoorspelbaar ritme af en ik ben blij dat er een goed stel schokdempers onder mijn Yamaha XT600 zit. Anders was mijn avontuur waarschijnlijk hier al ten einde gekomen.
Als een would-be Dakar-rijder ploeter ik door naar Koman, waar ik de boot naar Fierzë wil nemen. De tocht van zo’n drie uur over het smalle, door steile rotswanden omringde stuwmeer schijnt schitterend te zijn. Maar dan moet die boot wel varen, en dat doet ‘ie niet. Stuk.
Cah-piesj?
Op de kade raak ik aan de praat met Monica en Pierre, een Frans stel dat al twee dagen met hun camper wacht totdat de ferry is gerepareerd. Zolang wil ik niet wachten en in een café probeer ik of er wat te regelen valt. Eigenaar Mario is wel in voor een bijverdienste en wil me met de ouwe sloep van z’n vader wel naar Fierzë brengen. Kosten? Zeventig euro. Pardon? Ja, 70 euro. Nee, niet 50. Se-ven-ty. Cah-piesj? Je zou bijna denken dat ‘ie de pont eigenhandig heeft gesaboteerd.
Gelukkig willen Monica en Pierre ook mee, zodat we de kosten kunnen delen. Aangekomen in Fierzë blijkt het niet eenvoudig de Yamaha te ontschepen. Met vier man proberen we hem over een plank aan land te rijden. Maar de plank schiet weg en het scheelt maar weinig of mijn motorfiets had in de plomp gelegen. Nu klettert ‘ie op de keien en kom ik er vanaf met enkel een gesneuvelde kentekenplaathouder. Of oom agent in Albanië rondrijden zonder nummerbord door de vingers ziet, betwijfel ik. Dus zit er niets anders op dan het ding bij een temperatuur van 40 graden, liggend in het stof, met wat tape en tie-wraps weer vast te zetten.
Aan de oever
Als alles weer is gefikst, rij ik verder naar het Meer van Mavrovo in het gelijknamige nationaal park in Macedonië. Een camping blijkt er niet te zijn, dus zet ik mijn tentje op aan de oever van het meer. Het is er prachtig, maar vergeleken met Albanië is Macedonië een soort aangeharkt Zwitserland. Daar ben ik niet voor gekomen, dus besluit ik op weg te gaan naar Pogradec, aan de Albanese kant van het Meer van Ohrid. Met een diepte van 296 meter is dit meer een stuk dieper dan Loch Ness, maar geen monster te zien. Wel veel toeristen, wat een goede reden is snel weer te vertrekken. In Vlorë kom ik aan de Adriatische Zee.
Via de kustweg ga ik verder naar het zuiden. Het asfalt is hier on-Albanees goed en rijdend boven de wolken word ik bij de gaten in het wolkendek getrakteerd op adembenemende vergezichten. Spectaculair! Halverwege richting Sarandë ontdek ik een idyllisch schiereiland, dat ideaal lijkt voor een nachtje wild kamperen: Porto Palermo. Helaas blijkt het overal vol te liggen met koeienvlaaien, dus vergeet ik mijn plannen voor een eenpersoons pop-up camping en klim ik weer in het zadel.
Streng verboden
In Ksamil vind ik een camping op een steenworp afstand van de ruïnes van Butrint, een stad uit de oudheid waarvan de restanten kennelijk nog niet door IS zijn ontdekt. In het museum is het maken van foto’s streng verboden. Maar dat bordje zie ik pas bij de uitgang. Nu begrijp ik waarom sommige bezoekers me zo scheef aankeken: de angst voor het gezag is er in meer dan veertig jaar streng communistische dictatuur kennelijk diep ingesleten.
Dwars door de ruige bergen in het binnenland trek ik weer naar het noorden. Aan de hand van tips van andere Albanië-gangers die ik onderweg ontmoet, kom ik op plekken die, in Michelin-termen, ‘beslist een omweg waard’ zijn. Zoals Gjirokastër met zijn hooggelegen burcht waarop zo te zien later een lieflijk klokkentorentje is gezet. In het fort eromheen is een wapenmuseum met tal van kanonnen en mortieren uit de Eerste Wereldoorlog en op de binnenplaats ligt nog een wrak van een Amerikaanse bommenwerper uit de Tweede Wereldoorlog.
Vuil van de stoffige wegen, ben ik toe aan een frisse duik. Bij gebrek aan zee of bergmeren in de buurt, zal ik het echter moeten doen met een warm bad: het schijnt dat er hier in de buurt ergens thermale bronnen zijn. Volgens een paar Duitsers met een Jeep moet het makkelijk te vinden te zijn. “Ja ja, immer gerade aus und nach 20 Kilometer links.” Ik zet de dagteller op nul en sla braaf na 20 kilometer linksaf.
Uitdagend
Ja, ja. … Ze hadden er wel even bij mogen zeggen dat de onverharde weg die voor me lag zelfs voor Albanese begrippen een tikje ‘uitdagend’ is. Nu had ik in Noord-Albanië al geconstateerd dat de plaatselijke tegenhanger van Rijkswaterstaat niet ruim in zijn budget zit, maar dit stuk van het land lijken ze gewoon helemaal vergeten te zijn. De weg is zo slecht dat zelfs de koeien nauwelijks vooruit komen.
En om het feest compleet te maken, heb ik eigenlijk geen idee meer waar ik ben. Honger en twijfel over de brandstofvoorraad slaan toe, maar ik gok erop wel ergens een plek met water te vinden, waar ik m’n tentje op kan zetten en een potje kan koken. Maar dat valt tegen. Denkend aan de Tarzan-boeken uit mijn kindertijd en de tips van Discovery Channel-avonturier Bear Grylls besluit ik over te schakelen op de survival-modus. Ik fantaseer over het mezelf in leven houden met vleermuisbloed, maar uiteindelijk blijkt het hardop zingen van hoempapa-liedjes toch de beste remedie om de moed erin te houden. Dat blijkt nodig, want de verraderlijke harde rotsgrond met hier en daar wat losse aarde erop maakt plaats voor modder waarin diepe sporen zijn uitgesleten. Bijna kets ik mezelf de afgrond in doordat mijn zijkoffer de rotswand aan de andere kant raakt. Vloekend verlang ik terug naar de keien die daarnet nog onder mijn banden wegschoten.
Aan de martelgang lijkt geen einde te komen, maar goddank doemt na een bocht een dorpje op. Omringd door een zwerm kinderen tuf ik tussen de huizen door naar een veldje dat als centraal plein fungeert. Een van de kinderen wordt weggestuurd om water te halen en mensen bieden me fruit aan. Ze willen weten wie ik ben en vooral wat ik kom doen op deze van plek waar, zo maken me ze lachend met handen en voeten duidelijk, de kippen alleen blijven omdat ze niet weg kunnen vliegen.
Uitgezwaaid door de horde vrolijke kinderen rij ik het gastvrije dorpje weer uit. Zelf ben ik weer van brandstof voorzien, nu moet de tank van mijn Yamaha nog vol. Het is al donker als ik op de weg een groepje mannen tegenkom. Het blijken wegwerkers te zijn. Die zijn hier dus wel! Ik kan achter ze aan rijden naar hun verblijfplaats in Petran. Dat blijkt een motel te zijn waar ze ook voor mij nog een kamer vrij hebben. Tot mijn opluchting is er zelfs een tankstation in de buurt.
Çorovodë
De volgende ochtend zet ik mijn speurtocht naar de warmwaterbron voort. Gewapend met nieuwe informatie, waaronder het best wel handige weetje dat zoiets in het Albanees een ‘banja’ heet, ga ik op weg. Even later lig ik prinsheerlijk in een poeltje in een rivier van warm water dat rechtstreeks afkomstig is uit de bergen. Zo’n bad schijnt ontspannend te zijn en inderdaad, ik kom er de hele ochtend niet meer uit. In de namiddag rij ik door naar Çorovodë. Slechts 55 kilometer noordelijker, maar in Albanië betekent dat al gauw dik twee uur in het zadel. Mijn volgende reisdoel is Elbasan.
Ik ben van plan via Berat te rijden, maar hoor dat er ook een kortere ‘weg’ is door een rivierbedding die door de plaatselijke bevolking wordt gebruikt als verbinding tussen Gramsh en Gostimë. Een nieuwe offroad-exercitie zie ik inmiddels wel weer zitten, dus kies ik voor deze route. Met het puntje van m’n tong tegen m’n voortanden probeer ik de bestaande sporen te volgen, maar dat blijkt tamelijk zinloos: mijn voorgangers hebben hun pad ook maar spontaan gekozen en daarbij, zo ondervind ik, af en toe flink misgegokt. De bodem van de bedding bestaat voor het merendeel uit dikke kiezels en keien, maar ook soms uit stoffig zand of modder. Daardoorheen kronkelt de snelstromende rivier, die ik regelmatig over moet steken. Op de gladde stenen glij ik verschillende keren onderuit en op sommige plekken is het water zo diep, dat ik niet zo een-twee-drie een uitweg zie. Toch lukt het uiteindelijk altijd en ik krijg steeds meer handigheid in het laveren door het water.
Van Elbasan ga ik verder naar de Tirana. Omdat het nu eenmaal de hoofdstad is, moet je er geweest zijn, maar het is geen plek om op je ’terugkeerlijstje’ te zetten. Via de noordelijke stad Skhodër rij ik terug naar Montenegro, waar de weg aan zee komt, bij het plaatsje Bar.
Horecatechnisch gezien een slim gekozen naam, maar ik laat me niet verleiden tot een tussenstop en rij langs de fraaie kustweg door naar Kotor. Een camping is hier niet en wild kamperen durf ik op deze toeristische toplocatie niet aan. Bij een bewaakt strand mag ik mijn tentje opzetten tegen een kleine vergoeding. Ze wijzen me een plek aan pal naast een bord waarop duidelijk een tent met een rode streep erdoor staat, maar ik vertrouw erop dat ze de plaatselijke wet en handhaving ervan beter kennen dan ik.
Biertje in de hand
Gezeten voor mijn al dan niet illegaal opgezette tentje, overpeins ik met een biertje in de hand mijn Albanië-avontuur. Terwijl de ondergaande zon de bergen rond de baai rood kleurt, besluit ik dat het ‘Land van de adelaars’ beslist een plek bij mijn favorieten verdient: er zijn ruige offroad-routes in overvloed, de mensen zijn aardig en behulpzaam en, niet onbelangrijk, bijna alles is er spotgoedkoop. En nee, ik ben niet beroofd, ik ben niet voor losgeld gegijzeld door halve wilden die benzine drinken en vuur pissen, en ik ben ook niet levend gevild door struikrovers die mijn huid wilden gebruiken voor het bespannen van balkantrommels. Het is kortom een ideale bestemming voor iedereen die zich uit de sleur van z’n dagelijkse survival in de asfaltjungle wil onttrekken en zich klaar voelt voor een next level adventure!
Info Albanië
Ligging: Zuid-Europa (Balkan)
Hoofdstad: Tirana
Afstand vanaf Utrecht: 2.150 km (Tirana)
Buurlanden: Montenegro (noorden), Kosovo en Macedonië (oosten), Griekenland (oosten en zuiden) en de Adriatische Zee in het westen
Regeringsvorm:republiek
Oppervlakte: 28.748km² (3/4 Nederland)
Aantal inwoners: 3,1 miljoen (2017)
Hoogste punt: Korab (2.763 meter)
Toeristische trekpleister: meer van Ohrid, amfitheater/ruïnes in Butrint, kasteel van Gjirokastër, kathedraal van Korçë, Nationaal Park Llogara, In de buurt van Butrint ligt het wonderlijke natuurverschijnsel ‘The Blue Eye (bijzonder natuurverschijnsel in de buurt van Butrint), diverse bijzondere kloosters en kastelen, en natuurlijk tal van oude steden zoals Tirana, Dürres, Vlora, Berat en Gjirokastra
Taal: Albanees
Schrift: Latijn
Munteenheid: Albanese Lek (ALL)
Tijdsverschil: +1 uur
Klimaat: direct gelegen aan de Adriatische Zee heeft Albanië een mediterraan klimaat met warme zomers en relatief zachte winter, vooral langs de kust zachte winters. De gemiddelde temperatuur in de zomer ligt rond de 30 graden, uitschieters naar de 40 graden zijn echter zeker geen zeldzaamheid. In het hogere, bergachtige noorden zijn de winters een stuk strenger en laat de lente uiteraard ook wat langer op zich wachten.
Geografie: in het algemeen heeft Albanië, de kuststreek uitgezonderd, een lekker grillig en ruig karakter, met de hoogste bergen in het noorden. Een groot deel van het land bestaat bovendien uit moeras en bos. Slechts een klein deel van het land is gecultiveerd, het gros van de inwoners woont dan ook in de grote steden.
Wetenswaardigheden: hoewel het Balkanland in behoorlijk rap tempo moderniseert, beperkt zich dat voornamelijk tot de grote steden. In het binnenland lijkt de tijd vaak stil te hebben gestaan, ook op het gebied van infrastructuur. Verwacht dus geen lakenstrak asfalt, een allroad is dan ook aan te raden wanneer je ook het binnenland in gaat.
Overnachtingsmogelijkheden: toeristisch gezien is Albanië een land in opkomst en zeker aan de kust (de Albanese Rivièra) zijn er overnachtingsmogelijkheden te over. In het binnenland zul je wat meer moeite moeten doen, enkel in de middelgrote plaatsen vind je hotels, campings zijn er ook redelijk schaars. Een beetje voorbereiding vooraf is daarom wel raadzaam.
Wanneer: van april tot en met oktober, met de aantekening dat het hartje zomer behoorlijk warm kan worden.
Info: www.albania.al