Norton op Moto Retro Wieze
De oldtimerbeurs Moto Retro Wieze (bij het Belgische Aalst) stond jongstleden februari in het teken van vijftig jaar Norton Commando. Met op de showstand een reeks Norton weg- en racemotoren, de nieuwe replica van de 1973 monocoque racer én met als speciale gast Peter Williams. Williams was de bouwer én rijder van de oorspronkelijke 1973-motor. Wij spraken met hem.
We schrijven 1967, Norton lanceert in Groot-Brittannië de Commando, een 745 cc tweecilinder (vanaf 1973 kreeg ‘ie trouwens 78 cc méér cilinderinhoud) met bovenliggende nokkenas en 58 pk, die terugging naar een motorblokconcept uit jaren veertig. Ondanks de verouderde krachtbron viel de machine in de smaak van de Britse motorrijder: vijf jaar achter elkaar (van 1968 tot en met 1972) was de Commando in het Verenigd Koninkrijk Motor van het Jaar. Het meest opvallende aan de motorfiets was de Isolastic motorophanging, die de motortrillingen voor de rijder moesten elimineren. De Britse twins stonden immers bekend om hun vibraties, ‘bad vibrations’ in dit geval. De krachtbron, de versnellingsbak en de achtervork maakte men voor de Commando tot één geheel, dat vervolgens in rubber gemonteerd werd in het frame.
Een jaar later, in 1968, kwam Honda met de CB750, de 736 cc viercilinder. Sneller dan de Norton, minder trillingen dan de Norton en betrouwbaarder dan de Norton. De CB750 vormde de grote doorbraak van de Japanse motorindustrie in de zwaardere categorieën. De Britse industrie zag de Japanners met hun lichte motorfietsjes aanvankelijk niet als een bedreiging. De kopers ervan zouden na verloop van tijd toch wel overstappen op de zwaardere Britse motoren, maar met de CB750 mengden de Japanners zich in de strijd voor hegemonie op de motormarkt. Met succes, in 1977 was het over en uit voor Norton…
Toch spreekt vijftig jaar later de Norton Commando nog altijd tot de verbeelding. Genoeg zelfs om er tijdens de Belgische oldtimerbeurs Moto Retro Wieze in februari een showstand mee te vullen. Niet alleen met productiemotoren, maar ook met eigenbouwsels, racereplica’s en originele fabrieksracers. En als hoogtepunt de aanwezigheid van Peter Williams, de man die de Norton F750 fabrieksracers uit het begin van de jaren zeventig niet alleen reed, maar ook ontwikkelde.
Wat is er dan zo speciaal aan de Norton Commando? De Britse Norton-verzamelaar Michael Braid, met onder meer twee John Player Norton-racers uit 1973 en 1974 in zijn verzameling, zegt dat de herinneringen zoet zijn. Tegenwoordig kijk je er met een flinke brok nostalgie naar. “Je moet de juiste kleur brillenglazen hebben, rose…”, aldus Braid. “In die tijd waren de Norton’s net zo goed als elke andere Britse motor. Net zo goed als Triumph, misschien op een bepaalde manier zelfs beter, zeker als je hem goed onderhield. Het jammerlijke is dat de fabriek een nog betere motor had kunnen bouwen, als men maar goede lagers had gebruikt. Men had een grote partij slechte lagers gekocht en in plaats van deze weg te gooien ebn het verlies op de koop toe te nemen, gebruikte men ze toch. Dat heeft de fabriek haar reputatie gekost, want de rijders hadden veel last van.”
Norton ging in 1977 ten onder aan de concurrentie met de Japanners, wat deels hun eigen schuld was. “De Britten keken niet verder dan hun neus lang was,” oordeelt Braid bijna veertig jaar later hard. “De Japanse filosofie om een motor te bouwen was eindeloos beter dan van ons.” Toch is er Braid alles aan gelegen om het Britse race-verleden levend te houden. Naast de John Player Norton-racers is hij ook eigenaar van de 500 cc Arter-Matchless, waarmee Norton-fabrieksrijder en -ontwikkelingsman Peter Williams eind jaren zestig en begin jaren zeventig de sterren van de hemel reed. De Arter-Matchless, die Williams door de jaren heen steeds verder ontwikkelde, heeft model gestaan voor de John Player Norton-racers op basis van de Norton Commando. Williams was daarbij één van de eerste designers, die schrijfremmen monteerde en de motor van 5-spaaks magnesium wielen (vaak respectloos ‘wagon wheels’ genoemd) te voorzien. Er zijn meerdere exemplaren van de Arter-Matchless en degene die Braid heeft, betreft de machine die Williams in 1973 reed en deze was ook te bewonderen in Wieze. “Deze ’73’er heeft een John Player Norton-voorvork. Peter wilde toen ook nog een tank en zit zoals van de Norton monteren, maar had daar geen tijd meer voor. Hij realiseerde zich ook wel dat de motor overklast werd door machines als de Suzuki TR500. Hij heeft ooit al eens opgebiecht dat hij tijdens de TT van Man over de grens reed om maar tweede te blijven. Daardoor besefte hij wel dat als hij nog een jaar zo zou doorgaan met de motor, het rampzalig zou eindigen.”
Peter Williams, inmiddels 72 jaar oud, reed in het midden van jaren zestig aanvankelijk als echte Norton-man zijnde met een Manx. In 1967 echter kwam hij in contact met teameigenaar Tom Arter, die hem een Matchless G50 aanbood. Een periode waar Peter Williams ook vandaag de dag nog met plezier op terugkijkt: “Mijn vader was destijds verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het G50-blok (vader Jack Williams leidde de race-afdeling van Associated Motor Cycles waarvan Matchless één van de merken was red.), dus daar ging wel een enorme aantrekkingskracht van uit.” Williams nam het aanbod aan en zette de ontwikkeling van de Arter-Matchless voort, ook toen hij in 1969 voor Norton ging werken, zowel als rijder en als medewerker op de race-afdeling. In 1972 zette Norton met steun van tabaksmerk John Player een fabrieksteam op voor de F750-races, met Williams als één van de fabriekscoureurs. Die Arter-Matchless-ervaring bleek van grote waarde in zijn Norton-periode. Williams: “Alles wat ik met succes heb ontwikkeld voor de Matchless, is uiteindelijk ook op de John Player Norton terecht gekomen: de schijfremmen, de magnesium wielen, de koeling van de motor, de tanks aan de zijkant van de motor, alles.” Voor 1973 ging hij nog een stap verder en bouwde hij een monocoque-frame geïnspireerd op de Lotus-F1-wagens van Colin Chapman. Zo’n frame was toen, en nu nog, redelijk uniek. De meeste framebouwers maakten buizenframes. Williams beschouwt de motorwereld op dat punt dan ook als conservatief, nu nog. “De wielen, frames, opbouw van een motorfiets, er is weinig vernieuwing. Ik ben blij dat ik kon bewijzen dat de 1973 John Player Norton een goed totaalpakket was. De motor was een compromis, maar deed het ondanks zijn ronduit ouderwetse krachtbron heel goed. Dankzij de nieuwe en heel effectieve remmen en wielen, het prima chassis en de goede aerodynamica. Het was niet zo dat de monocoque hét antwoord was, het was de mix die het tot een succes maakte.”
In principe was de Commando-racer voorbij gestreefd door de concurrentie, om nog een beetje competitief voor de dag te komen moest Williams daarom wel onorthodox uit de hoek komen. “Klopt”, aldus Williams, “ondanks dat we op bepaalde circuits ook wel in het voordeel waren. Eén van mijn grootste teleurstellingen was de race op Silverstone in 1973. Dat was destijds een heel snel circuit, ondanks het relatief lage vermogen sneed onze machine gewoon ‘through the air’. Hij stuurde heel mooi en ik was er sneller mee dan rijders op motoren met duidelijk meer pk’s. In die race liet ik zien dat het ging om de balans tussen alle componenten van de motor. Het pijnlijke is alleen dat ik het nooit heb kunnen bewijzen met een zege, want in de laatste ronde was de benzine op….”
Dat jaar won hij met ‘zijn’ monocoque-Norton wel de 750 cc-race tijdens de TT op het Isle of Man. “Het probleem is dat de mensen zeggen dat ik alleen maar won omdat ik zo’n goede rijder was, maar dat was het niet alleen, ik zat ook op een heel goede motor. Het één kan niet zonder het ander.” Eigenlijk heeft Williams het zichzelf moeilijk gemaakt, had veel meer succes kunnen hebben als hij zijn rij- en ontwikkeltalenten voor modernere motoren had gebruikt. Voor motoren met méér vermogen. “We wachtten in 1974 bij Norton op een nieuwe krachtbron, eentje die het merk weer aan de top van de motorwereld zou brengen. Maar toen deze eindelijk kwam, bleek het een complete flop. Maar ik was toegewijd aan Norton om historische redenen, om…hoe zal ik het zeggen…de aantrekkingskracht die legenden hebben op mensen. Norton was een legende en ik wilde dat Norton zou blijven bestaan, als bouwer van de beste motoren ter wereld ook nog. Zoals het merk was in de jaren ‘30. Men maakte gewoon productiemotoren om met de opbrengst daarvan de racemotoren te financieren. Dat trok me aan. Eigenlijk was het een heel ‘romantic’ bedrijf.”
Die gloriedagen zouden echter nooit meer terug komen, eigenlijk ging het alleen maar bergafwaarts. Zeker in 1974, toen Williams zijn monocoque racer vaarwel moest zeggen ten faveure van racer met buizenframe, de zogenaamde ‘spaceframe motor’. “Dat frame was compleet nonsense”, zegt hij nu. “Ik had niets te maken met dat spaceframe. Vanaf het begin was ik er op tegen, maar op dat moment had ik niet meer de invloed op de ontwikkelingsafdeling die ik ooit wel had. Ik had gewoon moeten zeggen ‘ik wil die ‘f…ing’ bike niet’ en mijn eigen plan moeten trekken, maar ik was er de persoon niet na om op mijn strepen te gaan staan. Het grote verschil tussen iemand die uiterst en slechts gemiddeld succesvol is hè!”
De monocoque is inmiddels aan een revival toe. Peter Williams Motorcycles maakt momenteel replica’s van de John Player Norton uit 1973 en van de 500 cc Tom Arter Matchless Mark 3. “We hebben tot nu toe vijf replica’s gebouwd van de Norton en al enkele bestellingen voor de Matchless. We zoeken nog naar een goede rijder om de motoren te promoten op de circuits. Ze daar tonen, laten zien niet alleen hoeveel potentie erin zit, maar vooral hoeveel plezier je er mee kunt hebben, is denk ik de enige manier om mensen zo ver te krijgen om ze te kopen.”
Williams wil overigens niet alleen in het verleden blijven hangen, hij heeft ook plannen voor de ontwikkeling van een nieuwe racer op basis van een nieuw monocoque frame, maar dan volledig zelfdragend, de John Player Norton is in feite een semi-monocoque. “Zo’n monocoque zou ideaal zijn voor een elektrische motorfiets, dat is ons uiteindelijke doel. Om dit te kunnen financieren, maken we nu de replica’s”, aldus Williams.
Wat de productie daarvan betreft, profiteert Williams nu volop van de CAD-CAM technologie. “In 1973 kostte het veel geld én tijd om het frame te maken. Twee mensen hadden er zes weken werk aan. Nu werken we met CAD-CAM en neemt het voor één man twee weken tijd in beslag.”
Wordt de John Player Norton-replica ooit een wegmotor? Williams: “Dat zou heel leuk zijn, maar het probleem zijn de kosten. Maar als iemand ooit zo’n ding als wegmotor wil hebben én het geld er voor over heeft, dan gaan we er gewoon mee aan de slag!”