Kunstenaar Hans van Hilst
De in België wonende Nederlander Hans van Hilst is niet alleen beeldend ‘kunstenmaker’, maar ook motorliefhebber. Die twee passies heeft hij samengevoegd, met enkele zeer opvallende creaties als opvallend voortvloeisels. Zijn specialiteit: nepklassiekers.
De kleine expositieruimte van Hans van Hilst (58) in Lochristie, ten oosten van het Belgische Gent, is gevuld met prachtige creaties. Aan de muur hangen enkele opvallende schilderijen: acrylwerken met daarop motoronderdelen, die levendiger zijn gemaakt door hun strakke vormen te ‘verzachten’. “Ze zijn wat ronder en flexibeler op het doek gebracht”, aldus de ‘kunstenmaker’, een term die Hans van Hilst prefereert boven kunstenaar. Centraal in overzichtelijke ruimte echter, staan twee creaties die Van Hilst zelf betitelt als installaties. Driedimensionale kunstwerken zeg maar. Het zijn twee motoren, klassiekers zo op het heerste gezicht: een boardtrack racer uit het begin van de vorige eeuw en een Britse éénpitter racer à la Norton Manx. De V-twin board track racer is een ‘Hanes’, de Britse eencilinder een ‘Notron’. Op de bordjes bij de motoren staan wat technische gegevens, net als in een regulier motormuseum. De gegevens bij deze machines zijn echter nogal verwarrend, of om in artistieke termen te spreken: vervreemdend. ‘Capacity: 4 tins of peas. Bore: Oh, yes! Magneto: Washing machine. Transmission: No need for. Brakes: deadly absent….’ Op het bordje staat ook ‘The non existing 1915 Hanes Board-Track Racer’.
Het realistische beeld van de kunstwerken zet je even op het verkeerde been, het ziet er allemaal heel echt uit, maar is het niet. “Het is allemaal nep”, verheldert Van Hilst uiteindelijk. Over de boardtrack racer zegt hij: “Ik vind die mechaniek waarmee ze vroeger over die houten banen vlogen gewoon domweg fascinerend. Het frame was toentertijd niet meer dan een veredeld fietsframe. Ik heb daar veel documenten van vroeger over.” Aan de hand van die documenten creëerde hij een eigen, losse interpretatie van zo’n oude boardtracker, die de naam Hanes kreeg. Klinkt Engels/Amerikaans en refereert naar zijn voornaam. Ondanks dat het wellicht niet zo oogt, zijn er geen motoronderdelen gebruikt om de Hanes in elkaar te zetten. “Het carter is van hout, de cilinders zijn conservenblikken met daarop koelribben gelast. De stoterstangen zijn vijf duims spijkers, de velgen zijn gemaakt van de randen van olievaten en de spaken zijn laselektroden. Het frame is samenraapsel van drie fietsframes, dat was even slijpen, passen en meten. Dan de tank, die is van hout en de uitlaten heb ik gemaakt van papier-maché. In totaal heb ik een maandje of drie aan het project gewerkt. De ‘motor’ is weliswaar geïnspireerd door Indian, maar bewust geen replica.”
In tegenstelling tot de Hanes, is het bij de Notron een stuk duidelijker dat het een kunstwerk betreft, al is de link met het roemruchte Engelse merk onmiskenbaar aanwezig in het ontwerp. “Bewust”, aldus Van Hilst, “hier heb ik meer mijn fantasie laten werken, zodat de motor bijna menselijk wordt. Alles is wat gebogen of krom, om de illusie van beweging te creëren. De voorvork bijvoorbeeld, is doelbewust verbogen. Daardoor lijkt de motor over de limiet te gaan. In mijn schilderijen probeer ik op eenzelfde manier beweging in anders starre vormen te krijgen.” De pop op de motor maakt het effect alleen maar sterker. Het gezicht is wat verwrongen, heeft een grimas. Van Hilst: “Ik heb een mannetje gemaakt, dat ook zijn limieten heeft bereikt.”
De Notron heeft hij gedurende de afgelopen twee jaar in fases gemaakt. De banden zijn gemaakt van repen binnenbanden van een vrachtwagen, de wielnaven zijn eigenlijk luidsprekerboxen en de basis van de koningsas is een halve chromen haardroger uit de jaren vijftig, terwijl het carter van een oude pan is gemaakt. Verder zitten er ook nog onderdelen in van een oud kopieerapparaat, evenals verweerde stukken metaal die Van Hilst in zijn tuin vond. En ook bij de Notron greep de Belgisch-Nederlandse ‘schepper’ terug op oude olievaten. “De meeste metalen delen, zijn daarvan gemaakt. Die vaten zijn namelijk gemakkelijk te zagen, knippen en plooien.” Zoals gezegd, je moet bij sommige onderdelen goed kijken of ze echt zijn of niet en dat kwartje valt niet altijd even snel bij iedereen. Wanneer Hans van Hilst bezoekende motorliefhebbers vertelt dat zijn installaties volledig nep zijn, krijgt hij toch nog vaak vragen als: “Maar waar heb je dat motorblok dan opgehaald?”. Van Hilst: “Ik kan mensen er echt meer verwarren. Dat is leuk. Hier lopen realiteit en fictie door elkaar.”
Ondanks dat geen onderdeel van ‘zijn installaties’ echt is, maken de kunstwerken duidelijk dat hun schepper wel degelijk over een goed ontwikkeld gevoel voor techniek beschikt. “Het voordeel is, dat ik zelf ook echte motoren heb gebouwd en weet voor welke problemen je dan kunt komen te staan,” verduidelijkt Van Hilst. “Ik ben zelf een Norton-man en heb zelf ook Norton caféracers gebouwd.”
Die interesse voor motorfietsen zat er al van jongs af aan in. Geboren in Gouda, verhuisde Van Hilst al op zesjarige leeftijd met zijn ouders naar het Zeeuws-Vlaamse Axel. Daar maakte hij als kleine jongen al plakboeken over motoren in het algemeen en de motorsport in het bijzonder. “Die interesse zit kennelijk ergens in je verborgen,” blikt Van Hilst terug. Toen hij iets ouder werd, bouwden hij en zijn maten brommers om tot crossers, waarmee ze het veld in gingen. “Ik heb geen technische opleiding of achtergrond, maar we waren altijd met die brommers aan het prutsen.” Op zijn achttiende kwam de eerste motor, een tweedehands Jawa California 350cc. Deze Tsjechische tweetakt was in de jaren zeventig zo’n beetje het goedkoopste op twee gemotoriseerde wielen dat je nieuw kon kopen, als tweedehandsje was de prijs helemaal vriendelijk. In die jaren zeventig trok Van Hilst naar het Vlaamse Gent om daar aan de Academie voor Schone Kunsten te gaan studeren. Hij bleef ‘hangen’ in deze Bourgondische stad. Een tijdje verdween de motorliefde naar de achtergrond, maar in de jaren tachtig laaide deze weer op. In plaats van crossers fabriceerde Van Hilst nu goedkope choppers. “Dat was de tijdsgeest van toen hè. De jaren zeventig en tachtig, de post Easy Rider-periode.” Hij lastte daarvoor zelf een frame, “redelijk gemakkelijk want geen achtervering en dus ook geen aparte achtervork”, en zette er vervolgens een motorblok in. “Ik maakte zelf ook nog een voorvork met springer vering.”
Caféracers waren destijds nog niet echt aan Van Hilst besteed. Terwijl zijn vrienden allemaal op sportieve brommers als een Kreidler Florett rond reden, koos de misschien wel ietwat tegendraadse Van Hilst als langharige tiener voor een Puch. In het midden van de jaren negentig verschoof het zwaartepunt van Van Hilst’s interesse echter in de richting van de caféracer. Hij bouwde er zelfs eentje, op basis van een Honda 500T. Vanwaar die omslag? Was het simpelweg het type motor, een groeiende hang naar snelheid, of misschien de tijdgeest of zelfs leeftijd? Niets van dat alles. “Het is die vorm”, zegt Van Hilst nu. “De elegantie van die dingen en het feit dat je met weinig middelen toch iets moois kunt doen.”
Aan de basis van zijn eerste caféracers stonden voornamelijk Honda’s. “Ik heb zelfs nog een Mike Hailwood-replica gemaakt, met zo’n lange rode tank en racezitje. Die was licht getuned. Daarmee heb ik nog de 70’s Cycle Run op het circuit van Croix in Frankrijk gereden. Als racer schoot ik daar overigens schromelijk te kort en ook de machine zelf bleek niet helemaal uit het goede circuithout gesneden. Na twee ronden waren de uitlaten doorgeschuurd, die zaten niet goed en raakten al snel de grond. Veel rondjes heb ik toen helaas niet kunnen rijden.”
Na de eerste schreden op het caféracer pad met Japans spul, stapt de kunstenmaker later, op aanraden van vrienden, over op Engelse machines. Hij bezoekt sindsdien ook de treffens van de 70’s Cycle Run en gaat met enige regelmaat naar de oldtimerbijeenkomst ‘De Brug’ in het Vlaamse Leuven. In 2008 wint hij daar tijdens het Concours d’Elégance zelfs de prijs voor de mooiste caféracer.
“Bij die bijeenkomsten vormde de caféracer slechts een onderdeel van het evenement, met een aantal kameraden hebben we toen besloten om eens iets te organiseren waar alléén maar caféracers kwamen. Met vier vrienden, en de onmisbare steun van onze echtgenotes, zijn we toen in mijn eigen tuin de ‘Caféracer Meeting’ gestart. Op een gegeven moment kwamen daar wel honderd tot honderdvijftig man, allemaal met fraaie caféracers.” Aan het succes van het evenement komt in 2006 echter een eind. “Het werd te groot. Door omstandigheden was het ook moeilijk om het te blijven organiseren. We zijn, denk ik, op het hoogtepunt gestopt.”
Aan de Caféracer Meeting mag dan een eind zijn gekomen, dat geldt niet voor zijn onvoorwaardelijke liefde voor de caféracer zelf. Momenteel heeft hij er een op basis van een Norton Commando uit 1968, met een 1956 featherbed frame. In prachtig en bijna obligaat British Racing Green. En voor de duidelijkheid: die is tot op de laatste schroef echt!