Interview verzamelaars Paul & Bas Kuiphuis
Direct nadat ze de deur van de keuken achter zich hebben gesloten, grijpen vader en zoon Kuiphuis naar hun rookspullen. Pa naar de pijp, zoon naar de sigaar. Als dan de deur van hun domein open gaat, valt een spreuk aan de muur op: ‘Niet Roken’. Even verderop hangt ook ‘My Garage, My Rules’. Een beetje streng in de leer zijn Paul en Bas Kuiphuis wel. Als het zo uitkomt.
Menig filmregisseur werd weggehoond wanneer hij, als gedreven en van zichzelf overtuigde cineast, betoogde dat geen enkel boek onverfilmbaar zou zijn. Hoe vaak niet beoordeelden venijnige recensenten het eindproduct anders. Het boek was toch beter dan de film. De regisseur bleef getergd en gebroken achter. Ze hadden hem niet begrepen. Paul en Bas Kuiphuis vreesden niet voor het toevoegen van een derde dimensie aan het platte beeld dat een boek hen had geboden. Eerst was er het boek, nu is er het museum. Als verdieping van het inspirerende boek, als een soort tweede laag en met ruim twintig hoofdrolspelers. Zonder een woord te spreken, vertellen zij allemaal een verhaal. Als sturende regisseurs maakten vader en zoon Kuiphuis de hoofdrolspelers op deze set zichtbaar beter, waardoor de glans van de Overijsselse productie afspat. “Ik lees best veel”, zegt Paul. Het boek dat als inspiratie diende voor deze productie was eigenlijk niet meer dan een boekje, een handzame pocket uit de destijds zo bekende Alken-reeks, met daarin alle motoren. De literatuur van het leven van Paul Kuiphuis. Geen romans, zegt hij, wel ‘Alle Motoren’ uit de Alken-reeks en technische boeken. “Ik was een jaar of veertien en ik dacht ‘als ik achttien ben, dan wil ik die en die…’.” Nu, dik 45 jaar verder, staan niet alle motoren uit het Alken-boekje in het privé-museum, maar niet getreurd. Een rijtje Yamaha’s, een reeks Honda’s, een Van Veen Kreidler op een verhoginkje, een Jarno Saarinen-Yamaha 350, een paar Kawasaki’s, een Laverda 750S zelfs. “Het liefst rij ik met die Laverda”, zegt de 60-jarige Paul. “Die heb ik gekocht uit een faillissement. Daar ben je echt mee aan het motorrijden, hoor. Als ie stationair draait, kun je het kenteken niet eens lezen! Da’s een echte mannenmotor.”
Dit is het theater waar Paul en Bas zich thuis voelen. Samen zitten ze er op een zaterdagavond wel eens aan de bar, met Johnny Cash ‘knetterhard’ uit de speakers – als soundtrack bij de derde dimensie van het boek. De ogen glijden dan langs de pakweg twintig motoren die ze samen minutieus restaureerden, alsof de tijd heeft stil gestaan. En over tijd gesproken, aan de muren hangen – naast oude raceposters, foto’s van Theo Bult, Mike Hailwood en Jarno Saarinen en reclameborden van Hengelosch Pilsener – ook klokken, echt veel klokken. Paul houdt namelijk van alles waar tandwielen in zit. En van radio’s, die staan er ook bij tientallen. Als er maar muziek in zit. Net als in de motoren. “Wij rijden er ook gewoon mee, hè. Tenminste, als het weer mooi is. Alles wat hier staat, rijdt ook”, bezweert Bas. “Behalve die Kawasaki Avenger. “Als die loopt…. Dat wordt nog wat!” Op de vloer prijken logo’s van Ducati, Laverda, Honda, Yamaha, Suzuki en Kawasaki.
Vader en zoon delen naast pretogen die enige ondeugd verraden ook een diepe hartstocht voor motoren en een sterke hang naar perfectie. Waar dat toe leidt, is hier te zien. Paul zegt dat hij waarschijnlijk in de jaren 60 is blijven hangen, Bas denkt eigenlijk dat hij zelf te laat is geboren. Sinds 2011 staan hier hun motoren verzameld, tot die tijd stonden ze her en der verspreid. Een paar stonden er thuis, anderen bij bevriende boeren of motorzaken. “We stonden eens ergens om onze motoren op te halen en ik moest aan Bas vragen of die Kawasaki Avenger wel van ons was”, grijnst Paul. Nu staat het dus hier. En niets is te koop. “Als mensen daar over door blijven zeuren, word ik nog boos ook”, blaast Paul kringen uit zijn pijp. “De motoren die hier staan, wilde ik heel graag. Ze stonden in die boekjes van de Alken-reeks. En dan loop ik er soms zo maar tegenaan.”
Het is een soort levenswerk, dit ‘rijdende museum’. Zo’n 35 jaar werkte Paul aan de voltooiing, onverwacht plotseling bijgestaan door zoon Bas. Toen Paul tijdens een moeizaam project een zestal jaren geleden van plan was om gefrustreerd de boel aan de kant te gooien, greep Bas in. “Pa zei ‘zet het allemaal maar op Marktplaats’. Ik was eigenlijk alleen maar aan het voetballen, maar ik wilde niet dat hij de boel verkocht”, vertelt de 33-jarige Bas. Wetend dat pa Paul geen idee had hoe hij de handel op de verkoopsite moest zetten, meldde Bas dat hij het niet zou doen. Helpen wilde hij wel. Voor senior begon het meer dan drie decennia geleden met een BMW R50S, daarna een Honda Black Bomber, toen ‘op de zolder’ een Suzuki T20. “De eerste productiemotor met zes versnellingen”, zegt Paul. “Een exoot.” Kuiphuis houdt van exoten.
Restaureren schrijven Paul en Bas Kuiphuis met een kapitale R, net zoals zij perfectie met een hoofdletter P schoonschrijven. “We hebben een vaste spuiter, een vaste poedercoater, een vaste chromerij, een vaste verzinkerij en als er iets bekleed moet worden, gaan we ook altijd naar hetzelfde adres”, aldus Bas. De lak op hun machines is uit zeven lagen opgebouwd, vertellen de mannen. “Krijg je daar een krasje op, dan ben je doodongelukkig. Dat kun je niet bijwerken.”
Paul restaureerde een paar jaar geleden zelfs een Suzuki T20 voor Wil Hartog, zegt hij met gepaste trots. De foto’s met de Witte Reus hangen in een hoekje aan de muur. Dat minieme details soms slechts voor hun eigen ogen zichtbaar zijn, lijkt ze niet te interesseren. Het gaat toch vooral om de kick die het bij henzelf teweegbrengt. De Yamaha YR1 moet dus een origineel bandenpompje hebben, met daarop ‘Made in Japan’, ook al kost dat op eBay tussen de 600 en 800 dollar. Daarom moet op de kabels ook Yamaha staan. Want zo was het destijds ook. Kruiskop-boutjes worden vervangen, die zijn immers niet origineel. In de handvatrubbers van de Suzuki T500 Cobra moet het Suzuki-S-je staan. “Spaar dan even door, doe er dan een jaar langer over”, vinden de twee eensgezind. De geschiedenis duldt geen dichterlijke vrijheden. “Nul concessies”, zegt Bas stellig. Een rolverdeling tussen de twee is er niet, zegt Paul. “Maar Bas is meer purist dan ik ben. Ik wil ergens onder een tank er nog wel eens een rvs-boutje indraaien. Het kopje een beetje afvlakken, niemand die het merkt. Maar dan roept Bas meteen ‘potverdomme pa, dan doen we niet’. Dan zoekt hij meteen op eBay naar het goede spul.”
Slechts één keer in zijn leven kocht Paul een nieuwe motor. In 1997 viel hij voor een Triumph Daytona T595. De Laverda die hij er op in ruilde, was een ‘maandagmorgenmotor’, zegt hij. “Barsten in het frame, en dat soort ellende. Maar achteraf had ik ‘m nooit weg moeten doen. Ik had er donders veel spijt van.” Alle andere motoren die hij ooit kocht, hadden al een eerder leven geleefd. “Vijftig procent van wat hier staat, heb ik gekocht voor schrootprijzen”, aldus Paul. Zijn eerste motor, in 1971, was een Yamaha AS1 125 cc tweetakt, vertelt Paul. “Maar nu heb ik er weer een. Gered van de ondergang bij een boer. Het blok was gebruikt voor een skelter, het frame ging in de oud ijzer-bak. Zo ging het vaak met die straatmotoren. Er zijn meer racers overgebleven uit het begin van de jaren zeventig dan straatmotoren. De 350 cc-blokken van een YR1, bijvoorbeeld… Die gingen de racerij in en de voorvork, de tank, de zijschilden, de buddy, de uitlaten…. Alles ging bij het oud ijzer. Daarom zijn veel originele spullen ook zo zeldzaam.”
Het weer in oude glorie herstellen vergt niet alleen creativiteit maar ook een hardnekkig doorzettingsvermogen. Het weerhoudt de twee er echter niet van om te speuren. Ook dat weer met een hoofdletter. De Suzuki T500 Cobra vergde veel werk, omdat het verkrijgen van onderdelen ‘een crime’ was, aldus Bas. “Die Cobra heeft een heel laag bloknummer. Dit is is een van de drie Nederlandse motoren uit 1968. Het lastige van deze is dat deze 34 mmm Mikuni’s heeft en die heeft dit model maar één jaar gehad. Voor het spatbordje betaal je op eBay zo 1500 dollar. Het zijn trouwens super slechte dingen…”
Alles is hem dierbaar, sommige motoren doen hem net even dat extra meer, geeft Paul toe. De als nieuw blinkende Yamaha YR1 heeft een speciaal, stofvrij plekje in een van zijn smaakvol gemeubileerde hartkamers. “Dat vond ik toen al een schitterende motor”, vertelt Paul over de 350 cc-tweetakttwin. Jaren lang had de YR1 buiten staan verpauperen, de vergetelheid leek hem te resten. “Het blok zat knijtervast. De zuigers heb ik er uit moeten slaan. Alles bij elkaar, inclusief het onderhandelen met de vorige eigenaar, ben ik er zeven jaar mee bezig geweest. Hij is van juni 1967, R313 staat er op het kenteken. Hij is de 112e geproduceerde motor en hij is van de eerste lichting die hier naar toe kwam. Er zijn er nu nog maar drie in Nederland. En hij heeft een origineel GP-blok en hij origineel Nederlands, hè. Dat wil ik graag bij alle motoren die hier staan.” De YR1 is een perfect voorbeeldje van het vakwerk dat vader en zoon voorstaan. “Dus met dat originele bandenpompje”, lacht Bas.
Het lot speelt soms ook een onvoorspelbare rol. Paul verbaast zich nog over de Kawasaki H1 Mach1 die zijn pad kruiste. “Met een handstoffer geverfd”, zegt hij geërgerd. “En met verf van de Action! Ik kocht ‘m omdat ik zelf een H1 uit 1969 had gehad en op zolder vond ik nog de oude ‘Owners Manual’. Daar had ik het framenummer van mijn motor ingeschreven. De motor die ik tegen kwam, had een kenteken uit 1971. Maar toen ik het framenummer checkte, bleek het mijn oude motor te zijn! Had ik dus mijn eigen motor terug gekocht.” “Vanwege de verhalen van pa was ik helemaal gek van dat ding”, zegt Bas. “Er zijn nu nog maar zeven Nederlandse machines in Nederland.” De Japanse Bridgestone 175 cc Dual Twin met roterende inlaat uit 1968 is een exotische verschijning in de collectie. “Hij lag in onderdelen in bananendozen.” De puzzeldozen bevatten voor vader en zoon weinig geheimen. Passen en meten, stralen, spuiten, verchromen en ‘een winter later’ blonk de Bridgestone als nooit tevoren.
In het voorportaal van het museum bevindt zich de werkplaats waar Paul en Bas werken aan hun machines. Op de heftafel rust een zeer bijzondere Honda. Echt is hij niet, maar deze replica van de legendarische RC181 waarmee Mike Hailwood in 1967 reed, is eerder een waarheidsgetrouwe ode aan de man en zijn machine. De Kuiphuis-lookalike is oogverblindend, tot in het kleinste detail. ‘The Camel’, werd de destijds 99 pk sterke RC181 destijds weinig flatteus genoemd. Al zo’n vijftien jaar geleden begon Paul met de bouw van de machine, een jaar of vijf geleden kreeg hij de hulp van de minstens zo gedreven Bas. “Ik ben al wel vier keer weer van voor af aan begonnen. Dan beviel me niet wat ik zag”, vertelt Paul. Een CB500 uit 1971 leverde het donorhart, met intern wat Yoshimura-spullen en een close-bak. De krukas werd van 9,5 kilo tot 5 kilo afgedraaid, een Suzuki GSX-R1000 leverde drijfstangen, de kop kreeg grotere kleppen en werd geflowd. De droge koppeling ‘is uniek’. Een grotere oliepomp was noodzakelijk, omdat het vermogen steeg van zo’n bescheiden 48 pk naar ‘ongeveer 73, 74 pk’, volgens Paul. De motorische metamorfose klinkt echter nog als kinderspel bij het werk dat vader en zoon leverden om de machine ook echt als R181 te laten ogen. “De balhoofdshoek, de zithoogte en de wielbasis hadden we”, zegt Paul. “Voor de rest hadden we alleen foto’s”, glundert Bas. “Alle moeren en boutjes hebben we zelf gedraaid, soms wel 25 minuten per boutje. Het moet wel in één keer goed, hè.” Het zijn koperen bouten – de RC181 had die immers ook. Wel twintig kelken draaiden ze voor de vier carburateurs. “Niet gelijk? Dan zo de ton in!” De voorvork, met excenters voorin, maakten ze zelf. “Dit is al de derde of de vierde”, zegt Bas. De wielen tekenden ze aan hand van foto’s op ware grootte uit en planden toen de spaken. “Je weet: 18 inch, veertig spaken en dan maar rekenen…” Ook de uitlaten, met de rand bovenop – zoals de RC181 – kwamen niet bij de eerste keer voorbij de strenge Kuiphuis- kwaliteitstest. “Dit is ook het vierde setje, of zo.” De magnesium ankerplaat van de trommelrem komt uit Engeland. “Die kostten toen al 700 gulden per stuk.” De ‘sleutels’ van de remmen zijn handgemaakt. “Veel vijlen, hè…” De uit Amerika gehaalde accu, met een perfect nagemaakt Kokusan-plaatje er op, zit waar hij hoort te zitten. “Niet onder het kontje, zoals bij zo veel replica’s. Daar hoort hij niet”, is Bas streng.
De toerenteller is een min of meer eigen product dat in ieder geval een handtekening draagt. “Een vriend van mij is grafisch ontwerper en hij heeft het originele lettertype van de toerenteller nagetekend, daar toen de initialen en de geboortedatum van pa ingezet en nu is het een eigen toerenteller.” Op de tankdop zijn de twee extra trots. “Op de 250 Six, de 350 Six en de 500/4-racers zat destijds zo’n dop. Deze is door HRC gegoten in Japan. We hebben ‘m geruild tegen andere uitlaten. Een superdeal! Alsof je een Van Gogh krijgt aangeboden!”
Nog nooit reden Paul of Bas met de machine. In het weekend van 20 juni laat Paul de Honda loeien, voor het eerst, op de Duitse Sachsenring. Mike Hailwood won vanaf 1962 vier keer op rij de 500 cc-race op het oude 8,7 kilometer lange circuit – op een MV Agusta. Voor de schoonheidsprijs zijn vader en zoon Kuiphuis vast kanshebber.
“Weet je wat het is, ik deel een prachtige hobby met die jongen, er valt bijna nooit een onvertogen woord”, zegt Paul afsluitend. “En we hebben nog zat te doen.” Een Yamaha YL1 vraagt om aandacht, net als een pas aangeschafte Honda GoldWing K0. Hij aast ook nog op een Honda CB750 uit 1969, eentje uit de eerste serie. Maar dan moet eerst de portemonnee weer wat aansterken.
Johnny Cash heeft het op de achtergrond over ‘A Boy Named Sue’ en ‘Girl From The North Country’; de vader en zoon uit het oosten nestelen zich als regisseurs in hun stoelen, omringd door de driedimensionaal stralende sterrencast. Het museum is beter dan het boek.