Interview raceverzamelaar Michel du Maine
Hoe groot kan een contrast zijn? Links een steriele tandartsenpraktijk en rechts een woning annex garage annex sleutelruimte waar de geur van tweetakt raceolie overheerst. Verbindende factor tussen beide uitersten is Michel du Maine, praktiserend tandarts en verwoed verzamelaar van race tweetakten uit met name de jaren zeventig. Vrije hoeken zijn er amper te vinden in de woning van Du Maine. Een tweepersoonsbank, een salontafel, een stoel en een televisie. Het past allemaal net in de krappe woonkamer, maar daar geeft Du Maine niet veel om. Het leven van de Asser tandarts speelt zich eigenlijk grotendeels af in de achterzijde van het huis. Daar leunen twee nog redelijke moderne 250 cc racertjes zij aan zij tegen de boekenkast, onder de trap staat een draaibank, op de grond liggen de meest uiteenlopende onderdelen en complete motorblokken en tegen de rechtermuur staat een met gereedschap bezaaide werkbank. Aan de wand een bonte collage foto’s uit de oude doos en actiefoto’s van Du Maine op machines uit zijn uitgebreide collectie. Op twee Yamaha TZ750’s in de huiskamer na staan de tientallen oude racers in rijen naast elkaar opgesteld in dat wat eens de tuin was. “Ruimte moet benut worden. De zolder staat ook helemaal vol met onderdelen en op de logeerkamer slaap je gezellig tussen de racekuipen en de wielen”, lacht Du Maine, terwijl de hij de beide TZ’s uit elkaar schuift om ruimte te maken om te staan. “Dat heb ik altijd al gehad. Vroeger had ik hier een enorm aquarium staan en een flipperkast en een biljarttafel. En ach, ze hebben hier een goed pensioen. Maar ik snap dat het even wennen is als je hier voor het eerst binnenkomt. Een tijdje terug was hier een vrouw van de regionale omroep om een reportage te maken en die keek al net zo verbaasd rond als jullie. Of dit uniek was, vroeg ze. Ik zeg: ‘Nee, het komt wel vaker voor. Maar meestal moeten die mannen eerst wat obstakels uit de weg ruimen.’ Ik heb er maar niet bij gezegd dat ik daarmee vrouwen bedoelde”, grinnikt Du Maine. Zelf is de Assenaar al lang vrijgezel. “Ik ben nooit zo’n vrouwenheld geweest, maar ik heb natuurlijk wel eens samen gewoond. Best leuk, maar het moet niet je leven gaan bepalen. Da’s een formule, daar geloof ik niet zo in.” Du Maine’s fascinatie voor racemotoren begint al op jonge leeftijd, als hij met zijn ouders in Duitsland woont en regelmatig met het hele gezin een lang weekend richting de Nürburgring trekt. “Kamperen, races kijken. Fenomenaal”, herinnert hij zich. In die tijd groeide ook de ambitie om ooit zelf te gaan racen. “Dat zou mooi geweest zijn, maar daar heb ik nooit de mogelijkheden toe gehad. De circuits waren te ver weg en, belangrijker nog, ik had geen kruiwagen. Toen ben ik maar gaan studeren en heb ik als hobby een beetje gecrost en enduro’s gereden.” Maar de racemotoren uit zijn jeugd lieten Du Maine nooit meer los: “Ik vond dat de mooiste tijd van het racen, de tijd van de privateers. Met een beperkt budget en een gekochte fiets kon je begin jaren zeventig op hoog niveau racen.” De eerste fiets die Du Maine kocht was een Yamaha TZ750, begin jaren negentig, en daarna begon het balletje snel te rollen. “Die TZ was een wrak van een ding, die ik over kon nemen van iemand hier uit Assen. Die bouw je dan op en bij het zoeken naar onderdelen loop je dan tegen een tweede, derde, vierde en vijfde motor aan. Nou ja, en zo groeit zo verzameling tot in het oneindige”, vat Du Maine het even kort en bondig samen. Du Maine schat dat zijn uitgebreide collectie voor driekwart uit Yamaha’s bestaat. “Dat waren eind jaren zestig, begin jaren zeventig heel betaalbare racertjes en ze waren succesvol. En er zijn nog veel onderdelen voor te krijgen, ook niet onbelangrijk.” Tussen alle Yamaha’s, waarvan een aantal – laten we zeggen – niet helemaal meer het originele jasje draagt, ook een aantal zeer bijzondere, waaronder een TD-3 uit ‘71-’72 waarmee Rodney Gould nog gereden heeft. “Met dat ding heb ik ontzettend veel gereden. Een hele fijne machine, maar zo langzamerhand is ‘ie wel aan het bejaardenhuis toe. En die RTM daar rijdt ook heel mooi. Maar daar zijn er maar twee van gemaakt en dan zit je al snel met de onderdelen. Daaraan merk je dat het een echte Grand Prix-machine is”, verduidelijkt Du Maine. Er staat zoveel in het ‘tuintje’ van de racende tandarts dat we haast achteloos voorbij lopen aan een prachtig stukje Hollands/Japans fabrikaat uit het begin van de jaren zeventig: een Riemanoc Yamaha, een Yamaha TR3-blok in een Nederlands aluminium monocoque frame. “En af en toe pak ik ook nog wel eens een 50 cc’tje”, gaat Du Maine verder, wijzend op een Jawa Gimo racertje. Dat rijden doet hij met name tijdens klassieker evenementen en een heel enkele keer op de weg met een BSA A10 RGS viertakt. Ook al doorkruiste Du Maine grote delen van Afrika en ook Australië op de motor, zijn hobby is het niet, rijden op de weg. Hij heeft zijn hart verpand aan het circuit en vooral aan de klassieke tweetakt. “De tweetakt is uitermate geschikt voor de racerij, goedkoop en makkelijk te onderhouden. Meer kun je toch niet wensen? Maar door allerlei wetten en regelgeving wordt de hele industrie richting de viertakt gedreven, maar echt overtuigend vind ik die dingen niet. Kijk maar naar die nieuwe Moto2-klasse, die dingen zijn vaak langzamer dan een 250 cc tweetakt. Dat mom van kostenbesparing is natuurlijk complete kul. Ook een tweetakt kan aan emissie-eisen voldoen, alleen is de commerciële interesse er niet. Een GP-klasse hoort volledig een prototypeklasse te zijn, voor alle andere dingen is er al een Superbike- en Supersport-klasse. Het lijkt wel of ze zijn ontspoord.”Leven in de mentaliteit van ‘vroeger was alle beter’ wil Du Maine absoluut niet. “Nee, ben je gek. Tegenwoordig zijn de races veel spannender. Die 125 cc is toch net rugby, een echte contactsport? Geweldig! Vroeger waren de meeste races dodelijk saai. Als Agostini vooraan weg reed, eindigde zijn teammaat misschien nog in dezelfde ronde, maar de derde was vaak al gelapt. Maar dat merkte je niet. Je was jong, leefde het buitenleven. Wel was de variëteit aan raceklassen en techniek vele malen ruimer, met de 50 cc-klasse als basis. Daar kwam alle knowhow vandaan.” Die tijd komt voor Du Maine weer tot leven als hij in het zadel van zijn machines zit. Het typisch rinkelende geluid, de geur van tweetakt raceolie. Hij zou het voor geen geld willen missen. “Ik word wel bijna dagelijks gebeld voor onderdelen, dus wat dat betreft word ik wel een beetje geleefd. Maar aan de andere kant is het een fantastisch wereldje, heel sociaal ook. Er is een redelijk harde kern van liefhebbers die elkaar helpt en respect voor elkaar heeft. Dat zou ik niet willen missen nee.” Moeite om zijn machines rijdend te houden heeft hij nog niet. “Eigenlijk worden de motoren die je koopt steeds slechter en de prijs steeds hoger”, legt hij uit. “Ze worden gesloopt en op een gegeven moment houdt het op. Links en rechts wordt er wel veel nagemaakt, waardoor je wel een soort van onderdelenvoorziening houdt. Als het maar populair genoeg is. Maar sommige van mijn fietsen zijn eigenlijk versleten, qua frame. En die zet je dan in de hoek. Ooit zullen ze er wel weer een keer uit komen, maar in feite blijf je steeds verjongen.” En dat laatste maakt dat er een bepaalde tijd geen rem heeft gestaan op de verzamelwoede van Du Maine. “In het begin ben je echt naar iets op zoek. Dan heb je een bepaald punt bereikt waarop je tevreden bent en eigenlijk niets meer hoeft, en juist dan komen ze aan met die dingen. En dan koop je er zo af en toe één”, krabt hij zich lachend achter de oren. Rijden doet Du Maine nog met bijna al zijn machines, alleen de TZ750’s komen niet zoveel meer buiten. Dat heeft niet te maken met de mare dat het beesten van machines zouden zijn. “Dat is eigenlijk een beetje een broodje aap verhaal”, vindt Du Maine. “Vergeleken met die lichtere machines rijden ze eigenlijk heel relaxed. Je hebt er wat meer ruimte op en je hebt meer bruikbaar vermogen. Op die kleintjes moet je veel harder werken om ze in de powerband te houden. Het probleem met de 750’s zat meer in de beperkende factor van vering en banden. Maar om op zo’n ding echt hard te gaan, moet je wel van goeden huize komen hoor.”Hoewel een van beide TZ’s er zeer goed geconserveerd bijstaat in de Yamaha fabriekskleuren is ‘origineel’ geen absolute must voor Du Maine. “Niet, echt nee. Kijk, je hebt wel eens fiets die je wilt laten lijken op de machine die destijds historie maakte. Die rood/witte TZ lijkt in die zin op de productieracer zoals ‘ie in die tijd bij de fabriek van de band rolde. Maar zo goed waren die dingen toen niet. Het lakwerk was heel slecht en de hele productiekwaliteit was veel slechter dan die van de straatmotoren uit die tijd. Voor de eerste race werden ze ook altijd helemaal uit elkaar gehaald en weer gemonteerd. Vanuit het krat kon je er zeker niet mee rijden. Dan hadden ze geen lang leven. En origineel? Vaak was er al van alles aan veranderd na het eerste werkplaatsbezoek.” Het tandartswereldje is inmiddels wel gewend aan Du Maine en zijn hobby, maar dat was in het begin wel anders. “Ik deed nog aan crossen toen ik als tandarts begon en in die tijd had je nog tamelijk ouderwetse collega’s. Die keken nogal op motorrijdende tandartsen neer, motorrijden associeerden ze met rockers en tuig. Maar toen het een jaar of twintig ineens ‘bon ton’ was om motor te rijden, vroegen ze ineens of ik een toertochtje met ze wilde rijden. Kwamen ze met de meest smakeloze fietsen aan, daar heb ik dus maar voor bedankt. De meeste tandartsen hebben iets met auto’s, alhoewel er tegenwoordig ook collega’s zijn die racen met moderne motoren.” Zelf heeft Du Maine zijn hobby altijd een mooie afwisseling op zijn werk gevonden. “Dat knoeien aan die motoren is wat grover werk dan mijn fijne werk als tandarts. En als tandarts ben je altijd bezig met levende materie en een motor is heerlijk dode materie. Dat kun je gewoon in een hoek zetten als je er flauw van bent.”