Interview Leen Rehorst
Leen Rehorst (86) is een gepassioneerd motorcoureur. Maar hem louter als leeftijdsattractie zien, doet deze ijzervreter puur sang ernstig tekort. Racen, speedway, van alles op twee wielen heeft hij gereden. “Dan kom ik ergens, begint het weer te jeuken en moet ik rijden.” Blessures en financiële tegenslagen konden hem in het verleden al niet stoppen dus ook zijn hoge leeftijd is voor Leen geen beletsel.
“Hier passeert de oudste deelnemer. Hij is 86 jaar.“ galmt de omroeper tijdens een classic race in Gemert over het stratencircuit. Na afloop van de wedstrijd drommen toeschouwers om Leen heen. Die willen wel eens zien wat er op die leeftijd onder de helm vandaan komt. “Ik krijg dan een zere kont zoveel veren douwen ze erin.” In 1954 tijdens de zogeheten Sterrendagen op Zandvoort komt Leen voor het eerst op een circuit. Dokter Kees Fokke Bosch, fanatiek motorcoureur en keuringsarts van de KNMV, is dusdanig onder de indruk van de jonge Hagenaar dat hij hem meteen een startbewijs verstrekt. Lo Simons, zelf twaalf keer Nederlands kampioen, ziet ook potentie en zegt Leen zijn racemotor voor de eerste wedstrijd toe. Het blijkt een juiste keuze, want Leen wisselt dat vertrouwen meteen in met een zege in de 350cc junioren. Daarbij laat hij zien uit welk hout hij gesneden is. “In de training hadden kleppen de zuiger geraakt. Dat is ‘s nachts nog gepareerd. Maar de gereviseerde kop had een hogere compressie. Tot twee keer sloeg de motor terug bij de duwstart. Toen alles al in de Tarzanbocht reed, kwam ik op gang met een verzopen motor. En ik reed voor het eerst in de regen.” Het temt zijn dadendrang niet. In tegendeel: Leen werkt zich door het hele veld heen én wint. Dankzij zijn talent stroomt Leen al snel door naar de internationale klasse. Daar rijdt hij in 1956 zijn magnum opus en komt tijdens de TT van Assen als snelste Nederlander over de streep op zijn op zijn 350cc AJS Boyracer.
Helaas wisselen euforie en malaise elkaar soms met snelgas af in de motorsport. “Ik was net voor mezelf een zaak in tweedehands motorfietsen begonnen toen er tijdens de laatste race voor het kampioenschap van 1957 op Zandvoort enkele rijders voor me onderuit gingen. Ik kon niet meer uitwijken, dook op een motorfiets en werd er af gegooid. Mijn been lag in een hoek. Je hebt op dat moment geen pijn, dus ik heb hem maar goed gelegd. Komen er twee baancommissarissen die me aan armen en benen naar de kant willen trekken. Dus heb ik ze maar gewaarschuwd dat ik mijn been had gebroken. Toen ze vroegen hoe of ik dat wist, zei ik dat ik hem net weer goed had gelegd. Wijzend naar het voorhoofd hebben ze me vervolgens maar laten liggen.” In het ziekenhuis krijgt Leen toch een beetje goed nieuws, want ook zijn directe concurrenten weten in de laatste race niet genoeg punten te pakken. Leen is dus Nederlands kampioen. Het herstel van de beenbreuk gaat echter tergend langzaam. Vooral als na twee maanden blijkt dat de breuk niet goed geneest. Uiteindelijk zit Leen acht maanden in het gips, met als zwaard van Damocles de net gestarte eenmanszaak zonder verzekering tegen inkomstenderving of ziektekosten. “We hadden op een gegeven moment helemaal niks meer. Alleen van de KNMV kreeg ik iedere maand vijftig gulden. Maar die waren niet zo vlot met betalen. Ik weet nog dat mijn vrouw er met de baby op haar arm naar toe is geweest om er vaart achter te zetten.” Een neef werkt in die tijd zo goed en kwaad het ging op de zaak. Rekeningen bij melkboer en kruidenier lopen gestaag op.
Juist in die barre tijd krijgt Leen bezoek van een vertegenwoordiger van het bromfietsmerk Simplex. Die is op zoek naar een dealer in Den Haag. De belangstelling is wederzijds. De centen voor de brommers ontbreken, maar een deal op rekening brengt uitkomst: bestellen in juli, levering in september en betaling het jaar erop in maart.
In de financiële problemen of niet. Als de folder is doorgebladerd blijkt dat er voor dertienduizend gulden aan brommers is uitgekozen. Haagse bluf? “In een tijd dat je zeventig gulden bij een baas verdiende gokte ik er op. Er was niks meer te verliezen.” De verkoop gaat vanaf het begin goed. De winst reserveert Leen alleen niet voor Simplex. “Het ging economisch beter in Nederland. Men ruilde de motorfiets steeds vaker in voor een auto. Van het geld van de brommers kocht ik die motorfietsen voor een prikkie op bij autohandelaren en verkocht ze in mijn winkel.” De pragmatische aanpak geeft zijn zaak nog meer economische schwung. Twee jaar later verhuist hij naar een groter hoekwinkelpand met dubbele woonruimte erboven. De fel concurrerende brommermarkt van dat moment in de Hofstad geeft deze prestatie extra glans. “Het was in een tijd dat in Den Haag zo’n dertig handelaren gevestigd waren. Eén had zelfs tien filialen. Dus moest je niet meelopen, maar zelf actief zijn. Op een beurs in Engeland zag ik een stand van een bedrijf dat van Honda motorfietsen een speciale uitvoering maakte. Dat ben ik met de bromfietsen gaan doen. Ook met die van Yamaha, waar ik later veel van verkocht.”
Vanwege het bedrijf vindt Leen een comeback op het circuit lange tijd niet verantwoord. Liever offroad rijden, een beetje crossen, karten, speedway of toeren. “En op vakantie met de motor, dat heb ik altijd gedaan.” Toch kruipt het bloed waar het niet gaan kan. Zeker als het gemotiveerd wordt door megafoongeluid en de geur van Castrol. Dus stapt Leen vier jaar na zijn ernstige beenbreuk weer op een racemotor. Aanleiding is een bezoek met stadgenoot Jan Huberts aan een Belgische wedstrijd. “Tinus van Son reed daar in de 350cc en 500cc. Voor hem had ik al eens een tijd gezet in Spa-Francorchamps zodat hij toch mocht starten. Het begon meteen weer te jeuken. Nadat Tinus de 350cc had gereden vroeg ik aan hem wat ik moest betalen om op zijn 500cc Manx zijn race te rijden. Ik betaalde honderdvijftig gulden, leende een helm, pak en handschoenen. Passende racelaarzen kon ik met mijn maat 47 in het rennerskwartier niet vinden.” Dat van Son als langzaamste getraind had kwam goed uit. Helemaal achteraan, met de wandelschoenen zoveel mogelijk verdekt onder de kuip en het hoofd naar beneden was de kans om door de wedstrijdleiding op het startterrein herkend te worden het kleinst. Maar een duwstart hoor je niet. “Toen ik opkeek was het hele veld al vertrokken en bij de eerste bocht wist ik niet of het rechts- of linksom was. Ik had immers niet getraind. Na een paar ronden kreeg ik het circuit door en begon rijders in te halen. Tot ik zelfs de tweede man passeerde en wakker werd. Zo snel kon Tinus van Son namelijk nooit rijden. Dus ging ik het gas knijpen. In de laatste ronde kwam ik het rechte eind af, wilde terug schakelen maar verloor de ketting. Geen remmend vermogen van de motor meer en dus de motorfiets maar onderuit geremd. Voor de kerkdeur kwam ik tot stilstand. Terug in het rennerskwartier heb ik Jan Huberts bedankt voor de uitnodiging, maar hem ook verzekerd dat ik nooit meer een race ging kijken.”
Maar zeg nooit “nooit.” Via Ferry Brouwer neemt Leen in 2000 deel aan de Centennial in Assen. Helaas gaat bij een ter beschikking gestelde Norton Manx de bak stuk en heeft Jawa zoveel technische malheur dat er geen toegezegde fabrieksfiets meer beschikbaar is. Een weerzien met oud-coureur Lous van Rijswijk tijdens de TT van Assen attendeert Leen op de charme van het racen met klassieke motorfietsen bij het Classic Racing Team (CRT) en de Historische Motorsport Vereniging (HMV). “Dat kende ik helemaal niet. Bij een wedstrijd in Barneveld was ik meteen verkocht. Dus ging kijken of er iemand in het rennerskwartier een motorfiets te koop had. Zat er een deelnemer met de arm in een mitella. Tijdens de training gevallen. Ik bood flink geld voor zijn Norton Domiracer. Maar hij wilde niet verkopen. Toch liet ik mijn telefoonnummer achter, voor het geval hij zich bedenken zou. Dat deed hij een week later.” Ondertussen had Leen in Barneveld al een 500cc BSA gekocht van een Engelsman. “Mijn zoon heb ik laten komen met contant geld uit de kas van de motorzaak. We hebben op een ontbijttafel in een hotelletje allemaal stapeltjes bankbiljetten uitgeteld.” Een tijd later komt er na het overlijden van een bevriende coureur een Norton Manx 350cc bij. De machine was ooit door Leen zelf raceklaar gemaakt. Met die 350cc Manx gaat het alleen meteen mis. De motor loopt na jaren stilstand niet goed en blokkeert bij de eerste bocht zijn voorrem. “Na de val voelde ik pijn in de rug. Naar het ziekenhuis wilde ik niet. Met de camper ben ik zelf terug naar huis gereden. Thuis heb ik enkele dagen in de stoel geslapen, kon alleen maar zitten en niet naar mijn bed komen.” Als hij enkele jaren later bij een klusje thuis van de ladder valt, gaat Leen wel naar het ziekenhuis. “Op de foto zien we dat u vijf ribben heeft gebroken. Dat was ook al eerder geval. Alleen toen was het de andere kant.” diagnosticeert de arts. In 2012 breekt Leen op Tubbergen na een uitglijder over een putdeksel met zijn Morini 125cc nog een knie. “De pijn is gauw vergeten. Ik heb ook een pols, ruggewervels, schouder en sleutelbeen gebroken gehad. Toch stap ik weer op. Als je niets hebt gebroken, dan heb je niet geracet.”
Van stoppen met motorrijden wil hij nog altijd niets weten. Wel start Leen tijdens een klassiek race-evenement nog slechts in één klasse. De 500cc BSA Goldstar uit 1956 is daarbij zijn favoriet. “Vanwege het mooie koppel rijdt de machine het prettigst. En de 500cc vind ik qua uitstraling om te rijden het meest interessant.” In de werkplaats staan verder nog drie 125cc Morini’s uit 1956, een breedcarter Ducati en een small carter 250 cc uit 1968, een BSA Clubman Racer bouwjaar 1956, Norton Domiracer uit 1956, een Norton Manx 350cc uit 1962, een Ducati 916 uit 1998 en een Kawasaki Versys uit 2011. In de woonkamer pronkt daarnaast een Ducati desmo-racer 1968 met chroom-molybdeem frame en lichtere krukas waar Jan Huberts op reed. Alles onderhoudt Leen nog steeds zelf: een grote beurt bij de Ducati 916, een andere bak in de Manx, uit assenstaal een andere nokkkenas. Alles in de praktijk geleerd want Leen heeft slechts twee jaar Ambachtschool. “In de Norton Manx zat een vierbak met een hele lange eerste versnelling. Dat is op de statencircuits bij HMV en CRT niet handig. Toch hou ik de motorfietsen zoveel mogelijk standaard en rij ik maximaal 7.200 toeren. Je kan er ook 8.000 toeren mee doen. Als je dan een keer mis schakelt is het gebeurd met het blok.“
Voor een toerrit is de Kawasaki Versys handig. “Gisteren heb ik er nog een ritje mee gemaakt. De Ducati 916 al een tijd stilgestaan. Eigenlijk heb ik die voor het circuitrijden gekocht. Als het morgen lekker weer is, dan denk ik dat ik die maar eens pak.” Het hogere stuur en een verzet stepje vanwege zijn protesterende rechterknie bieden extra comfort. “Maar ze zeggen dat ik er op het circuit toch hard mee door de bocht ga. “De tijd lijkt na zesentachtig jaar geen vat op Leen te krijgen. Bijna alle data voor HMV-wedstrijden heeft hij weer aangevinkt. Samen met zijn vriendin van vierentachtig in de camper er naar toe. “Ze houdt op het startterrein de paraplu vast. Na de races blijven we in de buurt overnachten om een fietstocht te doen.” Zijn leeftijd merkt Leen vooral door anderen: “Bijna geen coureur uit mijn tijd leeft meer.”