In memorium: Boet van Dulmen
Als coureur stopte Boet van Dulmen naar eigen zeggen te laat. “Zoals ik te laat met racen begonnen ben.” Als mens kwam het eind te vroeg. Den Boet is op 73-jarige leeftijd overleden aan de gevolgen van een verkeersongeluk in zijn woonplaats Ammerzoden.
Op het circuit was Boet van Dulmen uit duizenden herkenbaar als hij met zijn ellebogen wijd uit elkaar zijn zware machine onder hem de bocht indrukte. Ook buiten de baan was Van Dulmen een herkenbare recht-door-zee persoonlijkheid. Als prominent lid van de Grote Drie, maakt hij samen met Jack Middelburg en Wil Hartog van 1976 tot 1982 furore in de koningsklasse. Als laatste der Mohikanen beëindigde Van Dulmen in 1986 zijn racecarrière. “Lichamelijk gaat het nog wel, maar mentaal ben ik versleten.”
Dat Van Dulmens loopbaan vijftien jaar eerder als weddenschap in de kroeg begon weten de meeste liefhebbers wel. In café Het Centrum blufte Boet dat hij de deelnemers van de plaatselijk NMB-wedstrijd kon verslaan op zijn standaard Honda 450. Het werd een weddenschap waarbij de kroeggangers beloofden garant te staan voor eventuele schade. Op zijn Honda trainde de toen 23-jarige Boet meteen als snelste. Toch startte hij achteraan omdat volgens de NMB lokale favorieten te doldriest waren. Het belette Boet niet om het hele startveld op te rollen totdat hij op kop uitviel met een gebroken remkabel. De week erop won hij wel ‘gewoon’ in Tegelen.
De band met woonplaats Ammerzoden is altijd gebleven. Boet was de lokale held en bleef dat zijn hele leven. Hij kreeg er vorig jaar nog zijn eigen standbeeld. Op racedagen was heel Ammerzoden uitgestorven. Het dorp zorgde in de beginjaren voor vervoer naar wedstrijden en dat er voor de races werd ingeschreven. Boet hoefde alleen maar gas te geven. Zelfs de motoren waren van de supportersclub. Boet was er dankbaar voor: “De gemeenschap van Ammerzoden heeft echt alles voor me gedaan.”
Boet betaalde de inzet van het dorp terug door inderdaad flink gas te geven. In zo veel mogelijk klassen en op zoveel mogelijk plekken. Hij reed van Zuid-Afrika, tot Vlagtwedde en Indonesië en van de 24-uurs van Oss, tot F-750, tot 250 cc. Bij het beëindigen van zijn sportieve loopbaan concludeerde hij dat hij het toch misschien anders had moeten aanpakken: “Net als Wil Hartog had ik me op één klasse moeten concentreren om internationaal door te breken. Toen ik aan de top kwam was ik al te oud. Yamaha vertelde het me ooit: ‘Op dit moment hebben we je niet nodig want we hebben Kenny Roberts. En voor de toekomst ben je te oud.’”
Boet verkende zo’n beetje alle raceklassen, maar boekte zijn grootste successen op zware motoren. Met als absolute hoogtepunten zijn winst in 1978 in de F-750 race op Assen. In hetzelfde jaar won hij in de 500cc-koningsklasse ook de Grand Prix van het Finse Imatra. Dat deed hij op een Suzuki productieracer die aanvankelijk wel snel was, maar niet betrouwbaar. Dat veranderde door de twee rechterhanden van zijn eeuwige technische steun en toeverlaat Gerrit Veldscholten.
Boet had een flink ontwikkeld technisch inzicht en wist zijn bevindingen ook te vertalen naar Veldscholten. De afstelling van de motor en de bandenkeuze waren daardoor goed voor elkaar. Zelfs grote namen wisten dat. Kenny Roberts liet zijn bandenkeuze soms afhangen van Boet en Didier de Radiques en vroeg en kreeg de juiste bakverhoudingen. De handige Van Dulmen wist dat zijn hulpvaardigheid richting de concurrenten zich later zou uitbetalen. Door de verworven goodwill kwam hij aan de juiste onderdelen en informatie.
Roberts leerde meer van Den Boet. De Amerikaan koos bij natte trainingen graag het wiel van de vermaarde regenspecialist uit Ammerzoden om de juiste lijnen te leren. Al haalde Boet ook wel eens een trucje uit. “Sheene heb ik een paar keer gefopt door tijdens de opwarmronde op verkeerde banden te starten en die dan op het laatste moment op het startveld te wisselen.”
Boet was op meer van dat soort slimmigheden te betrappen. Zo liet hij de beroemde gouden raceoverall die hij op Daytona diende te dragen bewust buiten hangen. Hij hoopte dat het dunne levensgevaarlijke floddertje gepikt zou worden. Helaas: het bleef hangen. Op datzelfde Daytona eindigde Boet in 1978 als derde in een immens startveld van 78 rijders met onder meer Kenny Roberts en Freddy Spencer. Het typeert de veelzijdigheid van Boet dat hij zowel uitblonk op een Fins stratencircuit als op een razendsnelle kombaan. Boet schopte het niet zomaar meermaals tot beste mondiale privécoureur.
Boet lustte zijn biertje, maar was misschien wel de meest serieuze coureur van de Grote Drie. Hij benaderde de racerij zeer zakelijk en richtte al snel de Boet van Dulmen Racing BV op. Als fulltime raceprofessional wilde hij zijn financiële zaken goed op orde hebben. Hetzelfde streeft hij in zijn functie als teammanager van zijn eigen raceteam na. Na zijn raceloopbaan neemt hij onder meer Cees Doorakkers, Patrick van de Goorbergh, Henk van der Mark en Rob Punt onder zijn hoede. Als de resultaten tegenvallen doekt de no-nonsense Boet het team op, koopt een vrachtwagen en wordt chauffeur.
Bij zijn afscheid als coureur in 1986 krijgt Den Boet de vraag of hij alles zo weer zou overdoen: “Het leukste waren de feesten en de beginperiode bij de NMB. Daarna werd het werk. Werk dat ik altijd graag heb gedaan, en waarin ik, naast de teleurstellingen, veel voldoening heb gehad. Zoals het publiek op de banken krijgen. Dat je het publiek hoort loeien boven het geluid van de motor uit.”