In drie jaar de wereld rond (1) – Libië
Op 30 november 2013 laten we Nederland achter ons. Drie jaar, 110.000 kilometer, 56 landen en vijf continenten later keren we op vrijdag 30 september 2016 weer terug na een groots avontuur vol bijzondere ontmoetingen, indrukwekkende landschappen en spectaculaire routes. Reis mee in vijf delen die je voeren van Amsterdam to Anywhere!
Het is nog vroeg, maar op straat al een drukte van jewelste. Winkeliers stallen hun waar uit, kinderen zijn op weg naar school en auto’s rijden luid toeterend door de straten. Het is warm en stoffig. We sturen de motoren door het drukke verkeer, parkeren bij de benzinepomp en kijken elkaar vertwijfeld aan: “Wat zullen we doen?”
We zijn in Ben Gardane, een stad in het zuiden van Tunesië aan de grens met Libië. Het is december 2013. Drie weken geleden zwaaiden we familie en vrienden gedag en vertrokken vol goede moed op wereldreis. Het plan: in twee jaar per motor de wereld rond, te beginnen in Afrika. Vanuit Italië namen we de boot naar Tunesië waar we nu voor een belangrijke beslissing staan, rijden we door Libië of niet?
Toen we thuis nog droomden over deze reis brak net de Arabische Lente uit. Een roerige tijd die de verhoudingen flink op zijn kop zette. We moesten onze geplande route naar Egypte aanpassen, omdat rijden door Syrië niet meer mogelijk was en de veerboot vanuit Turkije uit de vaart was genomen. Op zoek naar alternatieven kwamen we uit op de route: Tunesië – Libië – Egypte. Sinds de afzetting van Khadaffi leek Libië voorzichtig open te gaan. Enkele motorreizigers die deze route hadden gereden, waren heel positief. Ze kenden geen problemen en waren jubelend over de gastvrijheid van de Libiërs. We besloten hun voorbeeld te volgen en vertrokken met een visum voor Libië op zak naar Afrika.
En dan, uitgerekend als we vanuit Tunesië de grens willen oversteken, wordt het reisadvies voor Libië aangescherpt. Aanleiding is een bomaanslag in Benghazi, één van de grote steden langs de kust. Het liegt er niet om: een verhoogd veiligheidsrisico in het hele land waardoor niet-noodzakelijke reizen worden afgeraden. Daar staan we dan, letterlijk voor de poort naar de rest van Afrika. De twijfel slaat toe.
Bij het benzinestation bespreken we onze opties. Dat we op reis in onveilige situaties zouden komen hadden we verwacht, maar we willen het niet opzoeken. Tegelijkertijd is dit de enige weg naar Egypte. Als we niet door Libië rijden, moeten we eroverheen vliegen of terug naar Europa om een nieuw plan te maken. Wat een gedoe! Maar ja, het gaat wel om onze veiligheid. Onze contactpersoon in Libië, Masoud, verzekert ons dat de situatie niet zo onrustig is als de media weergeven. Zolang we niet naar Benghazi gaan, zouden we geen problemen hoeven verwachten. We twijfelen wiens advies we moeten volgen en denken aan de positieve reisverhalen die we eerder lazen.
Dan verandert de uitdrukking op Peter’s gezicht. “Kijk nou!”, zegt hij verrast. Naast ons parkeren twee motoren met Britse nummerplaten en bagage achterop. Dit zijn duidelijk reizigers. De crossbrillen gaan af, waarna we de handen schudden van Billy en Ross. Ze zijn vanuit Londen op weg naar Kaapstad. Ook zij hebben twijfels over de veiligheid, maar hebben inmiddels besloten om toch door Libië te rijden. Mijn hart maakt een klein sprongetje. Het idee samen door Libië te rijden is op een gekke manier geruststellend. Als blijkt dat ze daar geen bezwaar tegen hebben, is de beslissing ineens gemaakt: we gaan naar Libië!
Met nieuwe energie rijden we naar de grens. Bij de Tunesische douane halen we eerst de benodigde stempels om Tunesië te verlaten. De slagboom gaat open, we geven gas en rijden Libië binnen. Daar gaan we!
Masoud staat al te wachten bij het Libische douanekantoor. Het is een grote vent met een vriendelijke glimlach, die meteen aan de slag gaat met het papierwerk. Hij regelt stempels in ons paspoort, toestemming voor het invoeren van de motoren, een verzekering en tot slot een Libische nummerplaat. Met tiewraps monteren we de witte nummerplaat met groene Arabische cijfers over onze vertrouwde gele platen en dan mogen we het land in.
We bedanken Masoud voor zijn hulp en vragen de weg naar een hotel. Daar wil hij niets van weten: “You are my guests!”, zegt hij terwijl hij in zijn auto stapt en gebaart dat we hem moeten volgen. Tijd om te twijfelen hebben we niet, dus we zetten de achtervolging in. Vanaf de grens rijden we langs de kust naar Zuwara, volgens de kaart de eerste grote plaats op onze route.
Het schemert als Masoud stopt voor een grote villa, waar hij de poort opent en ons naar een binnenplaats wijst waar we kunnen parkeren. Zodra we zijn opgefrist nemen we plaats in de kamer. Op de vloer liggen prachtige tapijten en dikke kussens, met daarbij een dienblad met thee en de kaart van Libië. Masoud zit klaar om ons te vertellen welke route we moeten nemen.
Libië is een enorm land. Zelfs via de snelste route is het vier dagen rijden naar de grens met Egypte. Morgen rijden we eerst naar Tripoli en daarna blijven we de kust volgen naar Ras Lanuf en Ajdabiya. Op de vierde dag verlaten we de kust en gaan dan via de woestijn naar Tobruk, op de grens met Egypte. Zo kunnen we Benghazi vermijden waar het ook volgens Masoud te onrustig is. De eerste dag samen met Billy en Ross is erg gezellig en we spreken af met z’n vieren verder te rijden naar Egypte.
Terwijl we genieten van de zoete thee is Masoud druk aan het bellen. We spreken geen Arabisch, maar begrijpen dat het over ons gaat. Wat blijkt: hij heeft voor morgen een rondleiding geregeld bij Leptis Magna, de oude Romeinse stad net buiten Tripoli. Een plek waar we al van dromen sinds we Ewan McGregor en Charley Boorman volgden op hun ’Long Way Down’. Verheugd drinken we onze thee op, om daarna vroeg naar bed te gaan. We zijn beide behoorlijk moe, vooral door de spanning en de zorgen van de afgelopen dagen. Opgelucht na de hartelijke ontvangst door Masoud en nieuwsgierig naar de rest van Libië val ik in een diepe slaap.
De volgende ochtend rijden we na het ontbijt achter Masoud aan naar de rand van de stad, waar we afscheid nemen van onze gastheer. We zetten met z’n vieren koers naar Tripoli. Hoe dichter we bij de hoofdstad komen, hoe drukker het wordt. We trekken met de motoren veel aandacht. Ondanks onze Libische nummerplaten is direct duidelijk dat we toeristen zijn. Dat leidt tot hele leuke ontmoetingen. In een auto naast ons gaat het raampje open waarna een oude man lachend roept: “Welcome to my country! Welcome to Libya!” In andere auto’s steken mensen joelend hun duim op en hangen ze zelfs uit het raam om foto’s te maken. We voelen ons bijzonder welkom.
Aan het eind van de middag bereiken we Leptis Magna. Onze gids Salah staat ons al op te wachten op het verder lege parkeerterrein. De bepakte motoren laten we achter bij twee gewapende bewakers, waarna we Salah volgen naar de ingang. In de uren die volgen leidt hij ons langs de oude bouwwerken, terwijl hij vol passie vertelt over de geschiedenis. Het complex lag jaren verborgen onder het zand en is goed bewaard gebleven. Vooral het amfitheater met de hoge tribunes is indrukwekkend. Op iedere andere plek in de wereld zou dit veel toeristen trekken, maar wij zijn hier vandaag de enigen.
Terug bij de motoren nodigt Salah ons uit om bij zijn familie te overnachten. We willen niemand tot last zijn en proberen beleefd af te slaan, maar dat lukt niet. Hij staat erop dat we bij het restaurant van een vriend gaan eten en daarna bij hem overnachten. En zo geschiedt.
De volgende dag rijden we verder naar het oosten en zien we waarmee Libië rijk is geworden: olie. We passeren kilometers lang grote olieraffinaderijen. Het zwarte goud wordt met dikke pijpleidingen aangevoerd vanuit de woestijn en uiteindelijk overgeladen op de schepen die voor de kust liggen te wachten. Wij merken vooral aan de pomp dat hier zoveel olie in de grond zit, want de benzine is bijna gratis! Tanken was nog nooit zo leuk.
Ons eindpunt vandaag is Ras Lanuf, waar op het terrein van één van die raffinaderijen een hotel is. Daar aangekomen blijkt helaas dat we niet welkom zijn. Eerst krijgen we te horen dat het hotel vol is en daarna wordt de prijs van de enig beschikbare kamer steeds verder verhoogd. Vervelend, want het is al laat en bijna donker. Doorrijden naar de volgende stad in het donker is gevaarlijk en eigenlijk geen optie.
Net wanneer we toch overwegen om de rit in het donker te wagen, komt een man op ons afgelopen. “Problem?”, vraagt hij. Hij spreekt nauwelijks Engels, maar begrijpt ons dilemma. Na een verhitte discussie met de receptionist nodig hij ons uit om bij hem te overnachten. Hij ziet onze twijfel en vertelt met zijn vriendelijkste glimlach over zijn vrouw en twee kinderen. We besluiten de gok te wagen en rijden achter hem aan. We rijden steeds verder de woestijn in. Even vraag ik me af of dit een goed idee was, tot aan de horizon huizen verschijnen. Hij stopt en wijst naar de huizen: “Father, brother, cousin, cousin, all family!” Terwijl de zon achter de horizon zakt, parkeren we de vier motoren op de ommuurde binnenplaats en worden we voorgesteld aan zijn vijfjarige dochter. De twijfel is weg en maakt plaats voor dankbaarheid.
De volgende ochtend als we onze derde gastheer op rij gedag hebben gezegd, gaan we eerst tanken. Dan gaat het gas erop en beginnen we aan de lange dagetappe naar Ajdabiya. We rijden nog steeds parallel aan de kust, al is van de zee weinig te zien door de vele raffinaderijen. Rechts van ons ligt de woestijn. Goudgele zandheuvels zo ver het oog reikt, slechts onderbroken door lage struiken en groepjes kamelen.
We passeren de stad Sirte, waar de sporen van de opstand nog altijd goed zichtbaar zijn. Veel gebouwen zijn beschadigd en muren zitten vol kogelgaten. Ook de weg is in slechte staat met grote gaten door granaatinslagen. Langs de weg staan ontelbaar veel uitgebrande auto’s en zelfs verlaten tanks. Wat in positieve zin opvalt is het grote aantal vlaggen. De nieuwe Libische vlag die sinds de revolutie wordt gebruikt is geschilderd op muren en wappert fier aan gebouwen en auto’s.
Net als de vorige dagen trekken we veel aandacht en worden we heel hartelijk ontvangen door de Libiërs. Als we stoppen voor boodschappen struikelen mensen bijna over elkaar om ons thee aan te bieden en ons te bedanken dat we hun land bezoeken. De angst en bezorgdheid die we hadden is langzaam naar de achtergrond verdwenen.
Wel komen we veel militaire checkpoints tegen. Meestal kunnen we zo doorrijden en als ze ons wel tegenhouden is dat vooral uit nieuwsgierigheid. Zodra we stil staan komen overal telefoons tevoorschijn en volgen uitgebreide fotosessies. Bij één van de laatste checkpoints vóór Ajdabyia komt een man op ons af. “Where is Peter?”, vraagt hij. Peter steekt verbaast zijn hand op. De man stelt zich voor als Hamad en legt uit dat hij via Masoud wist van onze komst. Hij zou vereerd zijn als we vannacht bij hem komen overnachten. Na de goede ervaringen van de laatste dagen is de uitnodiging dit keer snel geaccepteerd.
We volgen hem naar een huis net buiten de stad en parkeren de vier motoren in een ommuurde tuin met gras en fruitbomen, geen vanzelfsprekendheid in de woestijn. Hamad blijkt een buitengewone gastheer te zijn, die ons enorm in de watten legt. Zijn gastvrijheid kent geen grenzen. Zo blijkt ook de volgende dag. Als we ’s ochtends buiten komen staan achterin zijn auto twee enorme jerrycans met benzine. Voor ons, vertelt hij. Het is vierhonderd kilometer rijden naar Tobruk en onderweg is maar één benzinestation. Hamad is bang dat ze daar geen benzine hebben en heeft besloten dat hij met ons mee gaat, zodat hij onderweg onze tanks kan vullen! Niet nodig natuurlijk, maar we kunnen hem niet op andere gedachten brengen.
Met Hamad en wat vrienden in zijn auto voorop beginnen we samen aan de rit. Vanaf Ajdabiya rijden we letterlijk in één streep naar Tobruk, over een weg zonder bochten met aan weerszijden woestijn. Na ruim tweehonderd kilometer mindert Hamad vaart. In de verte komt een auto ons luid toeterend tegemoet, om dan naast Hamad te stoppen. Beide bestuurders stappen uit en begroeten elkaar midden op straat met een omhelzing. Het zijn vrienden van Hamad die ons willen begeleiden op de tweede helft naar Tobruk. Midden op straat drinken we zoete thee, terwijl Hamad de motoren vol tankt. We bedanken hem hartelijk voor zijn gastvrijheid en hulp, maken nog wat laatste groepsfoto’s en rijden dan achter onze nieuwe escorte aan.
Gaandeweg voegen zich steeds meer auto’s en motoren bij onze karavaan. Het zijn leden van de motorclub van Tobruk, die ons naar een hotel begeleiden. Het is een gezellige bende, met bijzondere motoren en vriendelijke mensen. Ze hebben een heel programma voor ons bedacht met een demonstratie van hun motoren, een rondleiding op een lokale begraafplaats en heerlijk eten. Het kan niet op!
Het is laat die avond als we ons bed opzoeken. Het zal onze laatste nacht in Libië zijn, voordat we morgen de grens oversteken naar Egypte. Moe van de vele indrukken en lange dagen in het zadel, maar ook dankbaar voor de hartelijke ontvangst en de bijzondere ontmoetingen. De dagen in Libië waren echt overweldigend, om heel andere redenen dan we vooraf hadden gedacht. We zijn benieuwd naar wat de rest van Afrika ons zal brengen. Libië was in ieder geval alvast een goed begin!
Dit was het eerste van vijf delen van de wereldreis die Peter Scheltens en Leonie Sinnige tussen 2013 en 2016 maakten, deel twee genaamd ‘Motorsafari’ zal worden gepubliceerd in Motoplus 11-2017. Info: www.amsterdamtoanywhere.nl