In 3 jaar de wereld rond (2) – Oeganda
Op 30 november 2013 laten we Nederland achter ons. Drie jaar, 110.000 kilometer, 56 landen en vijf continenten later keren we op vrijdag 30 september 2016 weer terug na een groots avontuur vol bijzondere ontmoetingen, indrukwekkende landschappen en spectaculaire routes. Reis mee in vijf delen die je voeren van Amsterdam to Anywhere!
“Ja, daar is een tankstation”, hoor ik over de intercom. En inderdaad, tussen alle uithangborden herken ik het logo van de pomp. We sluiten aan in een lange rij ’boda-boda’s’, lokale motortaxi’s. Het zijn stuk voor stuk vrolijk gekleurde motoren met al net zo vrolijke bestuurders.
We komen ze vaak tegen en zijn steeds weer verbaasd over wat ze vervoeren. Achterop het lange zadel is ruimte voor een passagier. Eén passagier, wel te verstaan. Maar dit is Afrika en daar krijgen ze het voor elkaar om met vier, vijf of zelfs zes personen op één motor te zitten: vader en moeder achterop, het oudste kind ertussen, de jongste bij moeder in de draagdoek en de kleuter voorop de tank bij de bestuurder. Niemand die daarvan opkijkt. Met spullen maken ze het al net zo bont: hoge stapels bierkratjes, bedden, levende varkens. Echt alles weten ze op de motor te binden.
De meeste motoren zijn van Chinese of Indiase makelij en meten slechts 125 cc. Terwijl wij thuis met onze 250 cc’s vaak over het hoofd worden gezien, zijn onze Honda’s hier veruit het grootst. Een bezienswaardigheid ook, want de boda-boda bestuurders zijn inmiddels van hun tweewielers afgestapt om met open mond onze machines te bekijken. Er wordt eens op de tank geklopt, aan het handvat gevoeld en tegen de band geschopt. Dan komen de vragen: “How many cc?” “How much kilometre per litre?” “What’s the maximum speed?” En, de meeste gestelde vraag, “How many dollars?”
Terwijl we de vragen beantwoorden, komen steeds meer mensen om ons heen staan. Ik krijg het aanbod om mijn Honda te ruilen tegen een Bajaj, waarna de groep hard moet lachen. Op de vraag wat we doen in Oeganda, vertellen we over onze reis naar Zuid-Afrika. Ons antwoord wordt doorgegeven naar achteren zodat ook de achterste rij toeschouwers op de hoogte is. Een paar keer valt het woord ’safari’. In het Swahili betekent dat ’lange reis’ en daar hebben ze gelijk in, want we zullen nog een paar maanden onderweg zijn voor we in Kaapstad aankomen.
In het Nederlands denken we bij ’safari’ vooral aan de tocht in een natuurpark, op zoek naar wilde beesten. En dat is precies wat we in Oeganda gaan doen: op safari! De meeste Afrikaanse parken moeten we voorbij rijden, omdat we met de motor niet naar binnen mogen, maar in Oeganda mag dat wel. Die unieke kans om op motorsafari te gaan, grijpen we met beide handen aan, want het zou toch te gek zijn om vanaf de motor olifanten te zien? “Of leeuwen!”, voegt Peter daar enthousiast aan toe. Goh, dat is wel weer een ander verhaal. Ze hebben ons verteld dat wij op de motor niet worden gezien als prooi, maar toch ben ik lichtelijk zenuwachtig. Toch maar even navragen voordat we het park in rijden.
Als de tanks zijn gevuld, zeggen we onze boda-boda vrienden gedag en zetten koers naar Nationaal Park Murchison Falls. Het ligt in het noordoosten van Oeganda en is vanuit Kampala een goede 350 kilometer rijden. Voor Afrikaanse begrippen een flink eind en daarom zijn we vanochtend vroeg vertrokken.
Ver zijn we nog niet gekomen, want ook hier kennen ze een drukke ochtendspits. En die is nogal chaotisch. Op de tweebaansweg staan de volgepakte minibusjes vier rijen dik met daartussen motoren, fietsen, voetgangers en een verdwaalde ezel. Stoplichten worden genegeerd, waardoor de kruispunten worden geblokkeerd. Blij dat wij met de motor zijn, volgen we het voorbeeld van de boda-boda’s en zigzaggen door het verkeer. Na een uur bereiken we eindelijk de ringweg waar het gelukkig rustiger is.
Het gas kan open. We willen aan het eind van de middag bij de ingang van het natuurpark zijn, zodat we genoeg tijd hebben om voor zonsondergang naar de camping in het park te rijden. Vanaf de poort is dat nog 30 kilometer over een onverharde weg. Rijden in het donker is niet aan te raden, zeker niet over een onverharde weg met wilde dieren in de buurt.
De eerste honderd kilometer kunnen we lekker doorrijden, maar als we aan het begin van de middag de provinciegrens oversteken, is het gedaan met het mooie asfalt. De weg doet hier denken aan een Hollandse gatenkaas. Om de gaten te ontwijken, slingeren van links naar rechts om de kuilen heen. Onze tegenliggers doen hetzelfde waardoor we elkaar soms ineens op dezelfde weghelft tegenkomen en flink moeten sturen om ongelukken te voorkomen.
Ik ben zo bezig met de gaten en de tegenliggers dat ik vergeet op de GPS te kijken en onze afslag voorbij rijd. Twintig kilometer verder stuurt de GPS ons een smalle zandweg in. Op zich geen probleem, want volgens de kaart rijden we zo rechtstreeks naar de ingang, ware het niet dat een plaatselijke regenbui het zandpad heeft veranderd in een modderbaan. Het profiel van onze banden slipt dicht, waardoor we geen enkele grip meer hebben. Het is als rijden op ijs. Verschillende auto’s staan al achterstevoren in de berm en ook fietsers zijn gaan lopen. Dit is niks, zo komen we nooit op tijd bij de ingang van het park. We keren om en rijden terug naar de gemiste afslag. Dat zou asfalt moeten zijn. Door de vertraging in Kampala, de vele kilometers en deze omweg moeten we nu opschieten om voor het donker op de camping te zijn. Bovendien dreigt het te gaan regenen, wat de onverharde weg in het park ook geen goed zal doen. Als ik denk aan de wilde dieren, de modder en de duisternis, voel ik wat zenuwen. Toch maar een beetje gas bijgeven.
Om vier uur zijn we bij de ingang van het park, waar een opzichter onze namen en kentekens in een boek schrijft. In zijn kantoor hangen mooie foto’s van de dieren die in het park voorkomen: olifanten, giraffen, antilopen, leeuwen. Ik vraag hem voorzichtig of we inderdaad veilig zijn op de motor. “No problem, madam”, zegt hij met een grote glimlach, terwijl hij naar buiten wijst. Daar komt net een lokale gids op zijn fiets uit het park rijden. Verbaasd kijken we hem na. Nou, als hij zelfs op de fiets naar binnen durft, laten wij er dan maar vanuit gaan dat hij gelijk heeft. Daar gaan we, op motorsafari!
De slagboom gaat omhoog, we rijden onder de poort door en direct een dichtbegroeide bos in. Een jungle van dikke bomen en hoog gras, met links en rechts wildpaadjes. Die paadjes zijn duidelijk het formaat ’olifant’, met als bewijs wat dikke drollen voor de ingang. Hoewel we net nog flink doorreden om op tijd bij de ingang te zijn, rijdt Peter nu ineens stapvoets. Hij heeft duidelijk minder last van zenuwen en tuurt links en rechts het bos in. Hij kan eigenlijk niet wachten tot de eerste olifant tevoorschijn komt.
De eerste dieren die we zien zijn impala’s, die met sierlijke sprongen vluchten voor het geluid van de motoren. Dan een knobbelzwijn, Pumba uit de Lion King, die met zijn staartje omhoog het gras in rent. Daarna een groep bavianen, die elkaar midden op de weg zitten te vlooien. Ze trekken zich niets van de naderende motoren aan en sjokken pas op het allerlaatste moment, bijna arrogant, het bos in. Zodra ze de bosrand hebben bereikt, is geen spoor meer van ze te bekennen. Geen geluid of bewegende tak die bewijst dat ze hier net nog waren. Dat geeft te denken welke dieren nog meer in de bosrand liggen, zonder dat wij dat in de gaten hebben. Sanitaire stops stel ik vandaag en morgen maar even uit.
Na een klein uur bereiken we in de schemering de camping. Het kampeerterrein ligt op een prachtige plek in het bos met uitzicht over de Nijl. Terwijl de hemel oplicht door een naderend onweer, zetten we onze tent op. “Big storm”, merkt één van de bewakers op als hij naar de donkere lucht wijst. Om zijn schouder hangt een groot geweer. Rond de camping staat geen hek, dus de dieren kunnen hier vrij rondlopen. Dat blijkt ook wel, want naast onze motoren staat een zwijntje te snuffelen aan een dikke olifantendrol. Toch een geruststellend idee dat er vannacht over ons wordt gewaakt.
Halverwege de nacht barst de storm los. Het is de ergste bui die we ooit op ons tentdak kregen. Als we de volgende ochtend na een gebroken nacht wakker worden, regent het nog steeds. In de voortent is een klein meer ontstaan. Ondanks de regen gaan we vandaag wel op pad om ons ticket niet ongebruikt te laten verlopen. We willen graag naar de waterval die het park haar naam gaf. Een kleine omweg voordat we naar de uitgang rijden, maar volgens de berichten zeer de moeite waard.
Het zal geen makkelijke rit worden, want het zandpad is hier nu ook veranderd in modder. Voor de zekerheid laten we wat lucht uit de banden, in de hoop meer grip te hebben in de blubber. We laten ook een tas achter op de camping, om wat minder zwaar te zijn. Zo rijden we in de stromende regen de camping af.
De zenuwen die ik gisteren had, zijn weer terug bij het zien van de dikke modder. Met mijn tanden op elkaar en blik vooruit probeer ik de Honda rechtop te houden. Het is spekglad. Na een paar kilometer gaat het mis. Mijn achterwiel begint te glijden en voor ik het weet lig ik languit op de grond. Zonder kleerscheuren, maar van top tot teen rood van de modder. Peter kan zijn lach niet onderdrukken: “Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?” Kijkend naar mijn motor lach ik met hem mee, want hij is tegen de hoge berm tot stilstand gekomen en ligt met het voorwiel omhoog te brommen in het gras. Het ziet er spectaculair uit.
Na veel moeite krijgen we hem weer op de weg. Zenuwachtig kijk ik om me heen, want lopend voel ik me nog meer een prooi dan op de motor. We stappen snel op en rijden verder richting de waterval. Na één kilometer hoor ik een kreet en zie ik Peter met zijn motor onderuit glijden. Geen schade of schrammen, maar net als ik wel helemaal smerig. We zetten ook zijn motor weer in de goede richting en stappen op voor de volgende poging.
Die waterval zou echt heel spectaculair zijn, dus we laten ons niet zomaar uit het veld slaan. “We rijden nog tien kilometer en als de weg daar niet beter is, draaien we om”, stelt Peter voor. “Afgesproken!” Maar zo ver komen we niet eens. Bij kilometer zes maakt Peter een prachtige ‘360º’ waarna hij weer languit op de grond beland. Het profiel van onze banden zit vol klei, we hebben totaal geen grip. Helaas, er zit niets anders op dan omdraaien en terug glijden naar de camping.
Daar aangekomen stuurt de receptionist ons naar het noorden, omdat de paden aan de andere kant van de rivier beter schijnen te zijn. Dat geeft moed. We volgen de hoofdweg naar de oever van de Nijl en wachten op de veerboot. Wij Hollanders hebben wel vaker een veerboot gezien, maar niet eerder in zo’n bijzondere omgeving. Net naast de opgang voor de veerboot komt een enorm nijlpaard boven. Hij blaast een keer flink, wappert met zijn kleine oortjes en verdwijnt dan weer onderwater. Een eindje daarachter zwemt in het midden van de rivier een enorme krokodil. Het beest is zeker een paar meter lang en glijdt heel soepel door het water.
De pont brengt ons veilig naar de overkant, waar de weg inderdaad een stuk beter is. Als het dan ook begint op te klaren, besluiten we een zijweg in te slaan in de hoop nog wat dieren te zien. We volgen een pad naar het oosten en kijken vanaf een heuvel uit over een uitgestrekte vlakte. Het uitzicht is spectaculair. Op de open vlakte is het veel makkelijker om dieren te vinden. We zien een groep giraffes, een stel hartenbeesten, een kudde buffels en heel veel antilopen. De weg is hier bovendien zo goed dat we ongestraft om ons heen kunnen kijken.
En dan zien we ook de dieren waar we stiekem naar zochten: olifanten! Ze zijn net de weg overgestoken. De volwassen olifanten voorop met vlak daarachter, slurf aan staart, de jongere beesten. Ze houden ons goed in de gaten. Eén van de voorste olifanten steekt zijn slurf in de lucht, hij heeft ons geroken. Hij draait zich pardoes in onze richting en wappert met zijn oren, het teken voor ons om niet dichterbij te komen. We blijven staan en laten de motoren rustig draaien. Als de rest van zijn groep hem heeft ingehaald draait hij zich om en sjokt hij achter hen aan. Onder de indruk van de enorme beesten, kijken we ze na tot we ze niet meer kunnen zien.
Halverwege de middag breekt de zon door. Uit het niets komen ook de tseetseevliegen tevoorschijn, grote vliegen die gemeen kunnen prikken. Zodra we stilstaan om een foto te nemen, zoemen ze gevaarlijk voor mijn vizier en steken ze verschillende keren door mijn handschoenen in mijn hand. Er zit niets anders op dan verder rijden met genoeg vaart om de vliegen achter ons te houden, waardoor we eerder dan verwacht bij de uitgang van het park komen. Het einde van onze motorsafari.
We zien geen leeuwen, tot teleurstelling van Peter en opluchting van mezelf. Ik vond het idee dat ze hier lopen al spannend genoeg en weet niet hoe ik het zou hebben gevonden om ze ook daadwerkelijk te zien. Het was een prachtige rit en mede door de regen en de modder een spannend avontuur dat we tot mijn opluchting zonder kleerscheuren en met behoud van al onze ledematen hebben volbracht. Nu op zoek naar een plek om te slapen en een welverdiend biertje om te proosten op Afrika, want wat is het hier toch prachtig!
Dit was het tweede van vijf delen van de wereldreis die Peter Scheltens en Leonie Sinnige tussen 2013 en 2016 maakten, deel drie genaamd ’Sneeuw, zout en flamingo’s’ zal worden gepubliceerd in Motoplus 13-2017. Info: www.amsterdamtoanywhere.nl