Hugo Pinksterboer – weer wat geleerd!
Met zo’n 20.000 kilometers per jaar gaat er geen week voorbij zonder dat ik weer wat opsteek – en dan heb ik het nog niet eens over beter leren rijden. De oogst van de laatste maand? Ik moest kiezen.
Mijn Cardo-communicatiesetje hield ik al eens los in mijn hand, toen ik op de A27 de radio iets harder wilde zetten. De nieuwe, van Sena, bleek onlangs gewoon verdwenen. Gelukkig wist ik nog precies waar ik mijn zonnevizier omlaag had gedaan. Vlak naast die schuif zit ook het lipje waarmee je de Sena ontgrendelt. En inderdaad. Daar lag hij keurig op me te wachten, tussen twee rijbanen in. Hij deed het ook nog, terwijl hij een half uur eerder toch met een kilometertje of tachtig tegen het asfalt geklapt was. Tweezijdig klittenband moet herhaling voorkomen.
Drie dagen later wilde mijn gps me over een fietspad richting afspraak sturen. De regen begon. De klok liep door. Een nog oudere dame blokkeerde de weg uit angst of liefde voor potentieel kruisend verkeer. De stoep rond de rotonde liep schuin op. Daar kon ik net overheen, dacht ik. Ik viel even stil. Mijn rechterbeen bleek centimeters te kort. Niet meer doen, leerde ik.
Eerder dit jaar bleek dat ik mijn zijspanwiel al een tijdje tijd staal op staal had geremd. Ik besloot de kilometerstand te noteren en er de volgende keer op tijd bij te zijn. Dat lukte. Nipt. Zo’n setje mini-remblokjes gaat 7.500 zijspankilometers mee, weet ik nu. Door het kleinere achterwiel moet je daar nog ’s een vijfde van aftrekken. Meteen dus maar geleerd hoe ik die dingen zelf vervang. Dat dat met lampjes ook handig is, wist ik al. Gelukkig maar, want het voorlaatste pitje hield het in de koplamp van mijn GS maar een week vol. Vervangen kost me nu nog maar een paar minuten, met veel te grote handen in veel te weinig ruimte. Wat ik ook al wist is dat kinderen weten dat je nooit voor een bus langs moet oversteken. Sinds twee weken weet ik ook dat er mannen zijn die hun voor die bus geparkeerde aannemersbusje in tegenovergestelde richting de straat oprijden. En daar kwam ik dus net aan, zijspanbreed. Ze schoten meteen de stoep op. Dat was dan wel weer heel beleefd, ware het niet dat ze een fietser sneden. Eikels.
Het weer op gang brengen van de benzinemeter van mijn GSA kost een dikke tweehonderd euro, leerde ik al eerder. Na de tweede keer besloot ik het voortaan maar op de kilometerteller te doen. Die 33-litertank brengt me zo’n 550 kilometer ver, weet ik. Wel stom om dan honderd kilometer eerder stil te vallen, drie weken terug. Mazzel één? Dat gebeurde luttele meters voor het punt waar de driebaans A6 zich bij de driebaans A1 voegt. Mazzel twee? Doordat ik ‘m op z’n jiffy zette stroomde er nog wat benzine de goede kant op. Net genoeg om de A6 over te steken en het benzinestation te bereiken. Daar bleek er maar 28 liter in te gaan. Mazzel drie? Het is een bekende klacht, met deze machines. Doen ze met vijf liter benzine aan boord alsof ze hartstikke leeg zijn. Weet ik dat ook weer.
Liet ik verder nog de twee losse koplampen van mijn Pan-European met elkaar doorverbinden. Meer licht op straat, en je wordt ook nog gezien als er eentje sneuvelt. Kreeg ik wel steeds lichtsignalen van tegenliggers in busjes. Oorzaak? Het glas van het grootlicht is anders geslepen dan dat van het dimlicht, waardoor ook die gedimde lamp voor een deel omhoog schijnt. Een goedgemikt stuk tape loste het probleem op. Leerde ik verder nog dat mijn motorjeans het in combinatie met een windstopper ook bij -3 nog goed doen, dat het bij +3 nog glad kan zijn en dat je ook bij -3 weg kan dommelen, zelfs als je vizier open staat. Mooi hoor, motorrijden.