Hugo Pinksterboer – Verandering van spijs
Na dik twee maanden op een R1, twee weken op een Peugeot Metropolis en twee weken op een R18 Classic weet ik het zeker: waar honden en hun baasjes steeds meer op elkaar gaan lijken, is het bij motoren eerder eenrichtingsverkeer. Je bent wat je eet. Je wordt wat je rijdt. Tenzij je dat al was, natuurlijk.
Ik was nooit een R1-rijder en heb daar ook de motorkleding niet voor. Zo ben ik ook geen R18-rijder. Toch had ik er echt een andere helm bij gekocht, als ik er langer op had moeten rijden. Met een systeemhelm voelde ik me op die dubbeldikke Duitser licht ongemakkelijk, twee weken lang. Dat doet zo’n motor dus met je. En er gebeurde veel meer. Ik werd in die twee weken vaker ingehaald dan in de twee jaar ervoor. En mijn buren vroegen zich verwonderd af wat er loos was, omdat ze me in diezelfde twee weken vaker met sponzen en Vulcanet-doekjes in de weer zagen dan in de twee jaar ervoor. Baan kwijt? Corona? Een minnares? Welnee. Een harder glimmende motorfiets met meer chroom dan ik ooit voor de deur had gehad.
Het ging me zelfs storen dat een regenbui onbereikbare waterkalkvlekjes tussen de ruit en de reusachtige H-vormige ruithouder achterliet. Geloof het of niet, ik had meer last van die vlekjes dan van de eerste pekelputjes in de vorkpoten van mijn GS. Dus schroefde ik al snel de ruit van de R18 af. Probleem opgelost. En net zo belangrijk: turbulentie weg. Dan hang je bij meer dan 100 km/uur wel als een ballonfok aan het brede stuur, maar veel harder wil je met zo’n machine niet rijden. In elk geval niet langer dan nodig is om dat kamerbrede koppel z’n verukkelijke werk te laten doen voor een vlotte inhaalactie, of gewoon voor de kick. Dus word je – precies – aan de lopende band ingehaald. Who cares.
Alles onthaast, aan de Classic. Je moet de tijd nemen om hem van z’n jiffy te tillen. Om de riemen van de koffers open te maken en te sluiten, minstens twee keer, want het schijfremslot moet ook nog mee. O ja, en dat flesje water. Had ik mijn flitser al ingepakt? Je moet de tijd nemen om de tankdop open te schroeven, om een bocht te nemen als je niet elke twee maanden je slijtboutjes wil vervangen, en om van het toerental via de datum, de boordnetspanning en nog wat andere data naar de tijdsaanduiding te scrollen. Je moet de tijd nemen om je hak op te tillen om op te schakelen en om rustig over je schouder te kijken voordat je gaat inhalen, omdat je weet dat de dode hoek ongeveer autogroot is uitgevallen. Je moet de tijd nemen om vaak te tanken, omdat de Classic je alleen iets over je benzinevoorraad vertelt als hij op reserve gaat en je niet wilt riskeren dat je langs de snelweg naar de pomp moet lopen.
Je moet de tijd nemen als je je cruise control een tikkie geeft om de machine twee kilometer per uur harder te laten lopen, want dat duurt twee keer zo lang als op een GS. En tot slot moet je de tijd nemen om met al die enthousiaste Classic-kijkers te praten. “Das hat BMW gut gemacht!”, juichte de eigenaar van de oldskool chopper waar ik de cruiser naast parkeerde, en hij trok zijn telefoon en begon te schieten. “Heb je een nieuw speeltje, vriend?”, vroeg een mij geheel onbekende automobilist toen ik de veel te brede boxer op de veel te smalle stoep van mijn vriendin parkeerde. En dan heb ik het nog niet over de verblufte gezichten toen ik ‘m het zanderige parkeerterrein van het offroadparcours van Action Planet op reed, omdat ik daar nog veel zanderiger motorrijders moest fotograferen. En ik geef het eerlijk toe: al die reacties zijn ook deel van het feestje.
Want een feestje is het, ook al is die R18 net zo min mijn motorfiets als die R1. Ik kan immens genieten van het belachelijke kantelmoment van die boxer als je het gas opendraait. Net als van de waanzinnige acceleratie of de enorme souplesse van de R1. Enzovoort. Maar de motor die mij het best blijft passen, is de motor die ik niet hoefde te worden. Omdat ik het al was. En die motor heb ik. Alleen nu dus al een tijdje niet…