Hugo Pinksterboer – papa
“Papa”, sprak mijn toen achtjarige dochter, “Als ik tien ben wil ik met jou op de motor naar Frankrijk op vakantie, want als ik negen ben vind ik mezelf nog te jong en dan durf ik nog niet.” Vorig jaar was het zo ver, en als je dit leest, zijn we net weer terug .
Natuurlijk kon het meisje niet eens een kwart meenemen van wat dochters op vakantie absoluut noodzakelijk vinden. Natuurlijk was er achterop geen ruimte voor vertier in welke vorm dan ook, anders dan bochten. Maar dat kon haar allemaal niets schelen, zelfs met een auto voor de deur als aanlokkelijk alternatief. Daar is motorrijden veel te leuk voor, vindt ook zij. Vlak voordat we vertrokken was het nog wel tijd voor vers rubber, voor en achter, en een lekkende schokdemper achter stelde me voor een keuze die uiteindelijk uitviel in het voordeel van een setje Hyperpro’s. Dubbel in het nieuw dus, en dan voor het eerst met z’n tweeën op evenveel wielen op kampeervakantie. Zelfs met drie grote koffers vraagt dat nog wel wat van je inventiviteit, weet ik nu, zeker als je peper- en zoutmolens, goede azijn en fijne olie tot je eerste levensbehoeften rekent. Eén koffer met keuken, eten en drinken, eentje met mijn kleding en kampeerspullen en een topkoffer met water en alles wat je onderweg nodig hebt, plus ruimte voor boodschappen. En dan twee waterdichte tassen: de ene met de tent en slaapzakken, de andere met haar kleding, stoeltjes, matrasjes en – jawel – haar zwemvliezen en haar snorkel.
Die twee grote tassen aan weerszijden van mijn passagier vormden een trefzekere barrière voor als ze onverhoeds in slaap zou vallen. En dat dat laatste zou gebeuren, was wel voorspelbaar. Mooi is dat je dat eigenlijk meteen merkt, gewoon doordat je de ontspanning achter je kunt voelen. Tijd om te stoppen, zeker als ze ook via de intercom niet meer wakker te praten was. Even lekker liggen in het gras, en uitgerust weer verder. Nog los van mijn bezwaren tegen zo’n los bungelend meisjeshoofdje achter op de motor, vond Bo Diva dat slapen tijdens het rijden zelf ook maar niks: “Want dan zijn we eindelijk weer ’s in Frankrijk, en dan wil ik er wel van genieten ook.” En genieten deed ze volop, geholpen door het feit dat ze inmiddels lang genoeg was om over mijn schouders mee te kijken. Zo kon ze bochten, rotondes en drempels aan zien komen en deed ze volop mee in snelle inhaalacties. “Woohaaa!!!”, klonk het meer dan eens enthousiast in mijn oren, want fiks gas geven hoort bij haar feestjes.
Hoe actief ze werkelijk meereed, merkte ik pas toen ik zei dat ik niet helemaal blij was met hoe we de bochten doorgingen. “Het lijkt in sommige bochten wel of je steeds opnieuw gaat sturen”, bevestigde ze. Op zo’n inhoudelijke reactie had ik totaal niet gerekend, laat staan dat ik verwacht had dat ze ook nog de oplossing van mijn vraagstuk zou aanreiken: “Maar als we boodschappen gaan doen, heb je er helemaal geen last van.” Het kind had gelijk. Natuurlijk. Terwijl mijn kop zich nog richtte op banden en dempers, zat de oorzaak ’m gewoon in al die bagage, die zich met zo’n allroad voor het grootste deel achter de achteras bevindt. In combinatie met een vlieggewicht passagier wordt de voorkant dus veel te licht, en dat uit zich in redelijk onvoorspelbaar stuurgedrag. Dankjewel, meissie van tien. Was ze zonder die ballast dan helemaal blij? Toen ik na een snelle, bagageloze rit over bekende kronkelwegen enthousiast opmerkte ‘dat dat best lekker ging’, keek ze me glimlachend aan. “Kom op pap, je reed als een dooie slak.” Daar zat ik dan, met mijn gestaag slinkende schaamrandjes als enig moreel kompas.
Wat ik vooraf nooit had durven denken, is dat onze reizen nooit korter waren dan vroeger in de auto. Van de ene camping naar de andere is via mooie weggetjes toch al snel een uur of zes rijden, inclusief stops en boodschappen. Deed ze moeiteloos. En omdat papa op een van die ritten zo nodig de Gorges du Tarn even moest meepakken, kwamen we op een van de zeven campings pas na een reis van dik tien uur aan. Langgerekt dal, groot terrein, geen gebaande paden, aangenaam weinig mensen. “Zullen we even kijken hoe het daar helemaal achteraan is?”, vroeg ik, toen we ons aangemeld hadden. “Da’s goed, maar mag dat wel op de motor? Ik ben moe”, zei ze – en stapte vrolijk weer op.