Hugo Pinksterboer – Met de kennis van nu…
Mijn zijspan rijdt eindelijk rechtuit, liet ik hier vorige keer weten, met spijt als haren op mijn hoofd, dat ik daar niet eerder werk van had gemaakt. Net als van de aanschaf van twee paar waterdichte handschoenen in één keer. Of van een verwarmde binnenjas, weet ik sinds kort.
Voor mij is ’s winters doorrijden geen keuze, maar het simpele gevolg van het feit dat ik geen auto heb. Dat is op zich ook een keuze, natuurlijk, maar ik houd het meer op een simpele vorm van economisch besef: een hier voor de deur geparkeerde auto komt hooguit eens per maand van z’n plek, weet ik uit ervaring. Niet doen dus, als je kilometerprijzen van een euro of vijf, zes wil voorkomen. Dan maar een keer of wat nat. Of koud, natuurlijk. Zoals begin vorig jaar, tijdens die veel te lang uitgevallen rit naar Breda (die met die vriendin en die sleutel en dat slot, weet je nog?). Nu begon de winter al vroeger, en in het eerste bijna vrieskoude weekend was het weer mijn beurt om de trip te maken. Zelfde vriendin, zelfde adres, inmiddels al ruim negen jaar. ’t Is maar goed dat we allebei van reizen houden.
Die kleine anderhalf uur met 2° tot 3° moest prima gaan lukken. Koud heb ik het zelden en aan mijn uitrusting kon het dit keer niet liggen. Mijn dikke 30-liter-tank houdt mijn benen uit de wind, dus een spijkerbroek met een ongevoerde laminaatbroek eroverheen was voldoende. Ook voor mijn handen was alles in orde. Met de laatste koude dagen van de vorige winter had ik al een stel Hippo Hands stuurmoffen kunnen uitproberen. Bij een graad of zes deden ze het prima. Bij lagere temperaturen zijn ze minstens even effectief, weet ik nu: een paar goede waterdichte handschoenen, de handvatverwarming op standje 1, en bij aankomst slechts één dooiige vinger. Waar die vinger vandaan kwam was me duidelijk: een koudelek bij mijn rechterpols. Had ik toch even kunnen stoppen, onderweg? Tuurlijk. Maar als doorrijder rijd je vaak liever door, ben ik bang.
Blijft de romp. Een T-shirt, een Rev’it midlayer en een vest. Daaroverheen de wintervoering van mijn twintig jaar terug aangeschafte Evolution motorjas, met voorsprong de warmste die ik ooit had. Mede dankzij die voering, met uiterst effectieve stroken Windstopper op de borst. Da’s heel wat beter dan de voeringen die ik sindsdien tegenkwam, vaak zelfs zonder rits op de plek waar al die kou naar binnen wil. Voor de zekerheid toch nog maar een IXS regenjas over die voering heen, en als laag nummer zes mijn gelamineerde motorjack. Zes kledingstukken, zes ritsen, en alles bij elkaar zo dik dat het textiel ter hoogte van mijn hals naadloos in mijn helm overloopt. Mooi, want dat maakt een colletje overbodig. Dat ik me nauwelijks kan bewegen en een kilo of twintig zwaarder oog neem ik voor lief. Zij ook, bij aankomst en vertrek.
Maar werkt het, al die laagjes? Ja. De eerste drie kwartier wel. Na een uur nog maar net. Na vijf kwartier heb ik het nog niet koud, maar ben ik wel blij dat ik er bijna ben. In Breda dan, maar niet als ik in Groningen, Middelburg of Maastricht moet zijn. Als het weekend voorbij is, heb ik het erover met motorpers- en MAG-collega Ben Kennepohl. Dat ik niet zo stervenseigenwijs moet zijn, vindt hij, vooruitlopend op mijn nog niet eens begonnen verweer tegen de aanschaf van een elektrische verwarmde binnenjas. En het werkt. Mijn verweer laat ik schieten. Ik zeg gewoon ja, en een kleiner week later rijd ik bij een graad of twee met een gloednieuwe Gerbing-jas naar het anderhalf uur verderop gelegen Steenwijk om er een nieuwe bril te scoren. Verwarmd lijf, verwarmde nek, verwarmde mouwen. Dus ook voelbaar minder koude handen en voeten. Allemaal door die ene jas. En dat op standje 2 van 5. T-shirtje eronder, motorjas eroverheen. Drie lagen, drie ritsen. Meer niet. Wat een luxe. En wat een gelijk, Ben. Dus ook en plein public: ja, ik had dit veel eerder moeten doen. Net als dat gelamineerde pak, die twee paar regenhandschoenen, dat zijspan….