Hugo Pinksterboer – Lorenzo bedankt!
Dat ik ooit nog eens bevestiging zou vinden in een interview met Jorge Lorenzo. Het was een week nadat ik zelf weer eens op een circuit rondreed. Een circuitje, moet ik zeggen. En ik reed als een krant, vergeleken met de snelste groepen op die dag.
Maar laat die snelste groepen een keer met een paar echte circuittijgers meedoen, dan worden ze hopeloos zoek gereden, weet ik. En diezelfde circuittijgers maken geen schijn van kans naast de Lorenzo’s van deze wereld. De verschillen tussen de langzaamste en de snelste groepen op zo’n circuitbochtentraining zijn immens. Het verschil tussen die snelste mannen en de GP-profs is nog veel groter. De overeenkomst? Op elk niveau is iedereen blij met elke vorm van verbetering. En op elk niveau kampt iedereen met dezelfde frustraties. Ik word niet sneller. Ik krijg geen vertrouwen in die bocht. Ik kom nog altijd niet met m’n knie aan de grond. Het is net drummen, riep ik al eens. In een periode dat ik zelf het gevoel had dat ik geen meter vooruitgang boekte, interviewde ik de drumcoach bij wie alle topdrummers uit die tijd te rade gingen. En uitgerekend die ene topper die echt álles speelde, de man die zei dat hij in muzikaal opzicht alle planeten (lees: heftige jazz en meer) bezocht had om op aarde (lees: Sting) beter te kunnen functioneren, die topper zat in die periode dus bij die coach. Omdat hij het gevoel had dat hij geen meter vooruitgang boekte.
Op motorgebied is Lorenzo net zo’n held. En die held zegt in MotoPlus 13 met droge ogen dat “het erg lang duurde voordat hij begreep hoe hij op die Duc moest rijden.” Hoezo? Die man kan toch per direct op álles rijden? Da’s dus blijkbaar zelfs op dat niveau niet waar. Dat geeft mij als eenvoudige alledagrijder toch weer een flinke dosis moed. Nog sterker gold dat voor zijn opmerking dat hij op diezelfde Ducati had moeten leren om “te profiteren van de acceleratie”. Ik wou dat ik het zo had kunnen zeggen, die week daarvoor. Wat er gebeurde was heel simpel: vooral bij de overgang van twee korte bochten naar een stuk asfalt met alle ruimte voor versnelling zag ik mijn instructeur voortdurend van me weglopen. Wilde ik wel harder, maar het gebeurde niet. Was het zijn circuitmotor versus mijn allroad? Vast niet, gezien de leeftijd en het vermogen van de zijne. En dat die van mij prima stuurt, was al even duidelijk: niet voor niks zat ik in krappere bochten regelmatig op zijn achterwiel. Wat dan wel? Hij bracht de verbluffende oplossing heel vriendelijk. Als ik sneller die bocht uit wilde, moet ik misschien gewoon wat eerder gas geven. Profiteren van de acceleratie, zeg maar.
Lorenzo zei in dat ene interview nog veel meer dat me aan mijn training herinnerde. Dat hij op zijn nieuwe Honda probeerde dieper in de bocht te remmen en dat te herhalen als de motor stabiel zou blijven. Dat hij pas na een paar keer dezelfde reactie wist wat er werkte. Dat hij dat proces voor elke bocht opnieuw door moest. Dat hij verwacht had dat dat sneller zou gaan. Ik begon die week daarvoor in groep 11 van de 15. Met groep 1 als snelste club had ik het gevoel wel erg ver achteraan te staan, maar dat kon gezien mijn minimale circuitervaring vast geen kwaad. Al tijdens de eerste rondjes bleek dat anders te liggen: puur door gebrek aan snelheid viel ik bijna van mijn hoogpoter. Ja, ik weet wel dat je de ideale lijn ook stapvoets zou moeten kunnen rijden, maar toch deed de promotie naar groep 7 me veel goed. Omdat ik de bochtjes in die eerste trage sessie al verkend had, zouden we nu dus stappen kunnen maken. Dat gebeurde ook nog. Maar wel pas helemaal aan het eind. Pas toen me meer dan eens verteld was dat ik misschien wel wíst dat je de bocht door moest kijken, maar het dan ook echt moest doen. Pas toen ik echt profiteerde van de acceleratie. Pas toen ik nog dieper de bocht in probeerde te remmen. Ik had verwacht dat dat sneller was gegaan, moet ik je zeggen. Dankjewel, Jorge Lorenzo…