Hugo Pinksterboer – Autovakantie
Mijn solomotorvakanties met mijn dochter dienden ook nog een opvoedkundig doel, geloof het of niet. Maak maar ’s mee hoeveel je met heel weinig kunt. Of het gelukt is vraag ik me steeds meer af, maar het streven was er. Met mijn geliefde heb ik dat niet. Dus werd het de auto.
Rijtechnisch is een vakantie in zo’n ding veel minder een waagstuk dan een motorfiets, maar zonder risico’s is het niet. Zo voelt zij haarfijn hoe mijn blik haar kant opgaat als ze op haar heel eigen wijze bochtjes pakt, en houdt ze meer afstand dan ze voorheen deed, zij het niet uit vrije wil. Van haar kant blijft ze mij verwijten dat ik autorijd alsof ik twee wielen minder heb. Het concept ideale lijn zegt haar niets, schakelen doe ik altijd op het verkeerde moment, ik rem altijd veel te laat en mijn idee van afstand houden vind ze schromelijk overdreven. Dat laatste heb ik inmiddels wel begrepen, overigens: net als veel collegablikkers heeft zij de ervaring dat er bij een correcte volgafstand voortdurend andere auto’s voor je invoegen. Daar heb ik nooit last van, was mijn antwoord altijd. Nu weet ik eindelijk waarom: als je eigenlijk altijd op de linker rijstrook rijdt, gebeurt dat nauwelijks… Zo groei je toch mooi naar elkaar toe, in dik zes jaar tijd. Zelfs de lol van een airco begint langzaam tot me door te dringen, hoewel ik nog altijd eerst de ramen opendraai. En dat kan, zoals zij haar pasta maakt terwijl ik een côte de veau bak. De wijn delen we, en meer.
Dat er ook buiten de auto genoeg te beleven viel, werd snel duidelijk. Het is lang geleden dat ik me mijn motorrijderskwetsbaarheid vanuit een auto zo duidelijk realiseerde. Ik zie nog die zwarte Audi rücksichtslos diagonaal vijf rijstroken oversteken, op weg naar een bijna gemiste afslag. Om mezelf niet ongerust te maken ga ik er dan maar van uit dat zo’n bestuurder op z’n minst heel even in een spiegel kijkt, maar sinds ik op Youtube een motorrijder achter een omhoog gestoken potlood vandaan zag komen, weet ik nog beter hoe onzichtbaar we kunnen zijn. Daar moest ik ook aan denken toen ik in Frankrijk mijn eerste spiegelloze vrachtwagen zag rijden. Spiegelloos? En je oogcontact met de chauffeur dan? Geen zorg, leerde ik later: de kans dat een chauffeur een motorrijder in z’n monitoren over het hoofd ziet, is bijna nihil – en dan begint er ook nog van alles te knipperen en te piepen als hij toch over je heen wil rijden. De combinatie die ons bij een inhaalmanoeuvre bijna van de weg drukte had overigens nog wél ouderwetse spiegels, zodat die chauffeur maar gokte dat wij achter in plaats van naast zijn oplegger reden. Niet dus.
Ook de wegen zorgden weer regelmatig voor spanning en sensatie. Doen die Fransen soms heel bewust, gok ik. Zo leidt het als een hindernisbaan aangelegde wegennet in St. Etienne je aandacht effectief af van het gebrek aan uiterlijk schoon, maar het was een wonder dat we niemand raakten. Minder opzettelijk was de iets naar achteren gekantelde voorrangsweg die we bijna dagelijks moesten kruisen, en die net zo dagelijks uit het niets leek op te duiken. Toch ging de prijs voor het allerspannendste moment zonneklaar naar de haarspeldbocht richting een fijn afgelegen camping met een adembenemend uitzicht over de Loire. Voor zo’n uitzicht moet je klimmen. Het grootste gedeelte van die paar honderd meter omhoog leken ze in die ene bocht samengebald te hebben. We kwamen er in z’n twee op af. Tegen de tijd dat we teruggeschakeld hadden, stonden we alweer beneden. Volgende poging. Helemaal naar buiten, voor zover dat op krap drie meter kan. In z’n één. Flinke aanloop. Geslaagd. Dat doe ik volgend jaar met de motor, riep ik enthousiast. We zijn er later nog ’s gaan kijken, lopend. Ik heb ervan afgezien. Als ik op die plek een tegenligger ontmoet, is mijn rechterbeen minstens een meter te kort. Maar ik weet al precies welke andere wegen ik in die regio wél ga pakken, en dan neem ik de rest graag voor lief.