Fat Boys Racing Team
‘Daar heb je ze weer’ is een veel gehoorde reactie. En dat is niet eens vanwege de prachtige klassieke MV Agusta-racers. Leo de Waard en Albert den Hertog trekken doorgaans veel bekijks als ze bij een circuit aankomen, want ze hebben nu eenmaal niet echt het uiterlijk van een echte coureur. De naam van hun team zegt het al: het Fat Boys Racing Team.“We zijn inderdaad wat gezet. Corpulent, als je het zo noemen wilt”, zegt Leo, “maar daar hebben we juist de naam van het team opgebaseerd en daar is ook ons logo op gebaseerd. We wilden iets opvallends en dat is gelukt. Hier krijgen we altijd reacties op. Er wordt smaakvol naar gekeken, maar ook smaakvol om gelachen. Zeker als ze ons erbij zien.” Twee corpulente mannen op twee klassieke motoren in de klassieke racesport. “Veel mensen denken dat die motor voor mij te klein is, maar het kan ook zijn dat ik te groot ben”, grapt Leo. “Hij rijdt prima. Ik kan er goed mee uit de voeten.” Vorig jaar werd hij nog Nederlands Kampioen in zijn klassieke raceklasse.We zitten in de werkplaats bij Leo thuis, in het Zuid-Hollandse Streefkerk. Op de grond ligt een rood kleed met het MV Agusta-logo. Achterin aan de muur hangt een nostalgische filmposter van Giacomo Agostini in zijn succesvolle jaren. Links op een plankje staan een aantal gewonnen bekers, daarnaast een rode gereedschapskist. En in de hoek blinkt een klassieke MV Agusta racer met het nummer 54, waarmee Leo rijdt. “Agostini is altijd mijn held geweest. Toen ik 18 was, gingen we al naar het TT-circuit in Assen om hem te zien rijden. Dat was fantastisch. Dat beeld en dat geluid van toen, dat is altijd in mijn kop blijven zitten.”Het Fat Boys Racing Team bestond ooit uit drie personen. Ze reden regelmatig op CRT Circuitdagen. Albert, monteur in de Supersport 400 en later in de 600, op een getunede CBR600, Jasper op een Yamaha R1, Leo reed op wat hij op dat moment had: een Suzuki TL1000S bijvoorbeeld of een MV Agusta 750. In de KNMV Cup-klasse tot 600 cc werd Albert in 2002 nog vijfde van Nederland. Maar toch hield het team eigenlijk op te bestaan, want Jasper hield het voorgezien en Albert werd direct na afloop van de laatste prijsuitreiking afgevoerd naar het ziekenhuis met een hartinfarct. Dat was voor de mannen van middelbare leeftijd toch het signaal dat het toch eigenlijk wat rustiger aan zou moeten. De snelheid bleef weliswaar trekken, maar ze gingen op zoek naar een nieuwe uitlaatklep. Eentje waar het allemaal net even wat gemoedelijker aan toe ging: de klassieke racesport werd de oplossing en in 2004 begonnen Leo en Albert ermee.Leo’s keuze was snel gemaakt: het moest een echte MV Agusta worden. “Italiaanse motoren hebben me altijd al getrokken. En ik had ook al een MV F4 gehad voor op de weg. En met nog immer mijn idool Agostini in mijn achterhoofd.” Via via wist hij een standaard 350B uit 1972 op de kop te tikken. “En die machine heb ik uitgebouwd, eigenlijk enorm verbouwd kan je wel zeggen. Zelf een achtervork gemaakt, een remschakelsetje, een accubak, een overdruktankje, de uitlaat. De basis bleef gelijk, maar alles eromheen is eigenlijk veranderd. Bovendien werd de 350 cc motor opgeboord naar 400 cc. Daarvoor heb ik van een oude MV Agusta 800S twee zuigers gebruikt. Door het blok op te boren, kan ik nu namelijk starten in de 500 cc-klasse.”Albert rijdt nog wel in de 350 cc klasse, met een Honda CB350F uit 1972. “Wel een beetje een doorsnee-brommer voor in de klassieke races, maar ja, ik ben nu eenmaal een echte Honda—fan en éénmaal Honda, altijd Honda”, verklaart Albert. Ook aan de CB350 werd het nodige versleuteld. “Ach, je wilt toch een ander remmetje, een andere tank, andere vering. Ach van het één komt het ander. Deze winter moet er ook nog een ander blok in. Je begint met klassiekerracen om de kosten ook in de hand te kunnen houden, maar ook hier moet je oppassen dat je niet doorschiet.”Want behalve de leeftijd en de gezondheid, was ook het kosten besparen een reden om te gaan racen in de klassiekersklasse. “Op het oude niveau, zelfs in de Cup-klasse, werd het op een gegeven moment bijna onbetaalbaar”, zegt Leo. “Je moet heel veel investeren in de motor, hebt veel slijtage en andere bijkomende kosten als transport, benzine, inschrijfgeld en natuurlijk veel kosten aan de banden. Al met al een hele hoop geld. Ook op dat vlak lijkt het racen met klassiekers een goed alternatief, daar is het allemaal wat minder hoogdravend en mag allemaal best iets minder. Maar eerlijk gezegd valt het low-budgetracen met motoren van ruim 35 jaar oud ook niet mee, want er gaat nog wel eens wat kapot tijdens de klassieker-races. “Het gebeurt helaas nog wel eens dat er een blok wordt opgeblazen, of dat er een krukas kapot gaat”, vertelt Albert. “De kosten voor het onderhoud zijn dus toch vrij hoog.” “Het hakt er gewoonweg in”, stelt Leo. “Twee jaar geleden blies ik in één seizoen twee blokken op. En bij een wedstrijd in Veenendaal liepen opeens de klepgeleiders eruit, maar vorig jaar had ik dan weer helemaal geen pech. Toen moest ik om precies te zijn één spaakje vervangen! Alhoewel: toen we klaar waren met dit raceseizoen wilde ik hem wegzetten met nieuwe olie erin, dus ik draai de aftapbout eruit, laat de olie eruit lopen en wat denk je? Komen er toch opeens allerlei onderdelen en metaalschilfers mee. Hoe dat nou weer kan? Maar het zorgt er wle voor dat het blok dus binnenkort toch weer even open moet.”En dan kom je bij het volgende probleem: onderdelen voor een klassieke machine zijn doorgaans niet meer nieuw te verkrijgen. “Voor die Honda kan je nog vrijwel alle onderdelen bestellen en die heb je dan keurig binnen twee dagen in huis”, stelt Leo, “ maar voor die MV van mij is zelf maken bijna de enige optie geworden. De onderdelenstroom raakt namelijk op.” Daarom wordt een standaard 350B met kapotte uitlaat, kapotte ontsteking en defecte bedrading toch nog gewoon verkocht voor normaal geld, omdat zo’n wrak weer gesloopt kan worden en de ondersdelen gebruikt kunnen worden. Zo gewild zijn de onderdelen, dat het dus soms loont om een complete fiets op te kopen.” Veel van hun vrije tijd besteden Leo en Albert dan ook aan het zoeken naar onderdelen. Beurzen zoals Vehikel in Utrecht zijn altijd gewilde evenementen. Dit jaar vond Leo er bijvoorbeeld een voortandwiel! Maar ook internet is een grote bron: “Je moet gewoon heel regelmatig kijken en als er iets op staat ook meteen reageren, want voor dat je het weet is het weg.” Iedere dag kijkt hij dus wel op een aantal occasion en klassiekersites om te zien of er nog iets bruikbaars voor zijn MV tussenzit. “Je moet erg alert zijn en het kost heel veel tijd, maar wil je je motor draaiend houden, dan moet je dit doen. Zeker met eenrelatief zeldzaam merk als MV Agusta is het pionieren. Of toevallig ergens tegenaan lopen. En natuurlijk zelf maken of laten maken, want een hele technische kennis met een goede werkplaats is ook héél handig.”Nu zijn 400 cc-blok dus toch onverwachte problemen lijkt te geven gezien de metaalschilfers in de olie, heeft Leo via internet toch alweer een motorfietsje gevonden, waar nog een goed blok in zit. Die heeft hij alvast gekocht, zodat het blok als donor kan dienen. “Ik heb nu dus in totaal drie blokken en deze winter probeer ik om van drie kapotte blokken weer twee goede te maken. Dan heb ik dus ook altijd een reserveblok. En het is zelfs de bedoeling om uiteindelijk een complete reservefiets op te bouwen van de onderdelen die overblijven. Maar ook de onderdelen die stuk gaan, blijven gewoon bewaard. Als mijn brommer uiteindelijk echt kapot zou gaan, zodat ik er niet meer mee kan rijden, dan nog zou ik hem nooit verkopen”, stelt Leo. “Zo’n MV is toch een icoon. Dan bewaar ik hem en ga ik hier in de werkplaats op een krukje zitten om er urenlang naar te kijken.”In de zomermaanden zijn de Fat Boys vooral druk met rijden en wat service aan de motoren, in de wintermaanden moet er serieuzer gesleuteld worden. “Ondanks het lagere nivo van de classic demo-races, willen we onze brommers toch blijven verbeteren en zo wordt de lat elk jaar toch weer hoger gelegd”, zegt Leo “Hebben we onze motoren sneller gemaakt, dan blijken de remmen het weer niet bij te kunnen benen. Dus dan mnoeten we weer op zoek naar een nieuwe dikke trommelrem, een flinke investeringen. Maar we zijn ook wel perfectionistisch”, geeft hij toe. “We willen onze fietsen blijven opwaarderen, ze beter en mooier maken, maar tegelijkertijd moet het ook wel authentiek blijven, een ouderwetse look is dus belangrijk. Maar goed rijden ook!” Zo heeft hij onlangs nog een authentiek dashboardje gemaakt, dat bestaat uit alleen een toerenteller, maar ook heeft hij ‘klassieke’ aluminium stripjes van de buddysit naar beneden lopen. “Vroeger waren die simpele strips dus de uitlaatophanging. Maar daarmee kom je tegenwoordig niet meer door de keuring door, want de veiligheid is ook bij ons een steeds groter goed. .Nu zit er een ‘gewoon’ stevig ophangsysteem op voor de uitlaten, maar ik heb die strips er toch ook weer opgezet, puur voor het visuele. Die kleine authentieke details, die maken de brommer af.”Afgelopen seizoen hebben ze voor het eerst met zijn tweeën geracet. Leo dus in de 500 cc klasse, Albert in de 350 cc klasse, al bleek Alberts pret van korte duur. Al bij de eerste wedstrijd in Spa Francorchamps bleek zijn nieuwe tank toch niet zo goed te zijn als gedacht. De coating aan de binnenkant begon namelijk los te laten, waardoor hij heel veel last had van verstopte carburateurs en lekkende vlotters. Eigenlijk bestond zijn seizoen voornamelijk uit problemen, is het classic-racen dan eigenlijk nog wel leuk? “Ja”, zegt Leo volmondig. “De weekenden dat we racen zijn echte weekendjes uit. Onze vrouwen gaan mee, het is een gezellig samenzijn en je hebt wat te doen. We gaan naar de CRT-wedstrijden met een campertje, koelboxje mee en het weekend kan al bijna niet meer stuk. In Vlagtwedde rijden we bijvoorbeeld altijd tijdens het dorpsfeest. De toeschouwers zitten met hun stoel in de tuin naar de race te kijken. En ook met de andere rijders is het gezellig. Op de baan zijn we dan wel competitief bezig, daarbuiten helpen we elkaar graag verder.” Leo is met zijn 52 jaren trouwens één van de jongsten(!) in zijn klasse en Albert is met zijn 38 eigenlijk helemaal een broekie in het classic-gebeuren. Ze kennen beiden een ‘coureur’ van 81. “Die doet nog steeds alles zelf aan zijn motor, het racen, het starten, het duwen”, zegt Albert. “Als je dat toch op die leeftijd nog kan, dan ben je toch enorm gelukkig, of niet dan?”Ondanks dat hun postuur misschien niet helemaal past in de beeldvorming rond een (klassieke) wegrace, doen de heren van het Fat Boys Team er toch alles aan om keurig voor de dag te komen. Er is een leuk teamlogo, en dat is niet het enige, want er is zelfs een heuse kledinglijn met overhemden, werkbroeken, t-shirts, schoenen, petjes, handdoeken, washandjes, tot aan hun onderbroeken aan toe. “Ook binnen de classicraces willen we ons graag onderscheiden, bijvoorbeeld hoe we er als team bijlopen. Bovendien geeft het ook de kans om wat sponsors op die manier te bedanken en hun naam uit te dragen. Want zoals ik al zei: racen kost veel geld, ook met klassiekers. Als je gewoon werkt en een gezin hebt, dan valt het eigenlijk niet mee om alles aan de gang te houden. Maar door je netjes te presenteren, blijkt er zelfs op ons nivo toch nog wel wat mogelijk. Zo kwamen we bijvoorbeeld in contact met de mensen van motorketting.nl en die zorgen nu voor goede kettingen op onze klassieke machines.”Om geheel in stijl te blijven, is Leo trouwens momenteel op zoek naar een klassieke bus uit de jaren zeventig of begin tachtig. Daar wil hij dan een klasieke racebus van bouwen, zodat de fat Boys in stijl naar de races kunnen gaan. “Die bus zal uiteindelijk mooi rood moeten worden, dan is het plaatje compleet.”[[streamers]]EERLIJK GEZEGD VALT HET LOW-BUDGETRACEN MET MOTOREN VAN RUIM 35 JAAR OUD NIET MEE, WANT ER GAAT NOG WEL EENS WAT KAPOT!IN VLAGTWEDDE RIJDEN WE TIJDENS HET DORPSFEEST EN ZITTEN DE MENSEN VANUIT HUN TUIN NAAR DE RACE TE KIJKEN.