Column Mirte van Dijk MP 08-2008
Na mijn eerste echte les zijn de ergste kriebels in mijn buik wel verdwenen. Ik oefen eindeloos met wegrijden, doorschakelen en weer afremmen. Het uur vliegt voorbij en aan het einde van de les stap ik uitgelaten van de motor, met een grijns van oor tot oor. Dagenlang maakte ik me zorgen. Stel nou dat ik tot die groep onmogelijke gevallen behoor die het gewoon niet kan leren, die er geen aanleg en geen gevoel voor heeft. Maar nu ben ik hoopvol. Ik vind het geweldig om op die motor te zitten en zelf te rijden en ik heb het idee dat als ik maar genoeg oefen, ik het vanzelf wel onder de knie krijg.De lessen op zaterdagmiddag begint achter het huis van Cornelis. Even kletsen en dan aan de slag. Oortjes in, ontvanger in mijn jaszak en de motor starten. Een paar keer diep ademhalen en even bedenken hoe het ook alweer moet. Deze week gaan we bochten oefenen en daarvoor moeten we een eindje verder rijden. Eerst langs wat weilanden, de doorgaande weg over en dan een industrieterrein op. Na elke bocht hoor ik Cornelis; “je mag je knipperlicht wel weer uitdoen, Mirte”. Ik ben zo gespannen dat ik het steeds vergeet.Achter een grote loods parkeert Cornelis de auto en haalt een stapel oranje pylonen uit de achterbak. Hij zet er vier met een paar flinke passen afstand in een vierkant voor me neer. Daar moet ik omheen en tussendoor. De belangrijkste instructie, ‘kijken waar je heen wilt’.Vanaf een paar meter afstand lijkt het niks bijzonders, er is een zee van ruimte tussen de pylonen. Maar als ik er op af rij en omheen wil, is het best krap. Ik dacht dat ik alles wel durfde te proberen en nergens bang voor was maar op de motor valt dat toch tegen. Bovendien doet mijn lijf lang niet altijd wat ik wil. Ik kijk wel naar waar ik heen wil en niet naar die fel oranje pylonen gevaarlijk dicht bij m’n voorwiel, ik stuur naar links maar het voelt al snel te scheef en eng. Mijn rechterhand begint eigengereid tegen te sturen. Eén keer schiet zelfs mijn voet van het stepje in een reflex om mijn evenwicht te beschermen.Je hele lijf moet meebewegen, dat heb ik wel door. Met het stuur alleen kom je maar zo ver. Mijn heupen willen voor de vorm nog wel wat heen en weer bewegen maar de rest van mijn lijf heeft hele andere ideeën over wat verstandig is en blijft stram rechtop. Het verbaasd me dat het zo moeilijk is, dat ik wel wil maar dat m´n onderbewuste er duidelijk heel anders over denkt.Cornelis probeert me uit te leggen hoe ik met mijn heupen moet sturen en de motor de bocht ‘in moet duwen’. Om me te helpen gaat hij tussen de pylonen staan. “Niet schrikken, er gebeurt niks.” Als ik om hem heen rij, pakt hij me bij mijn schouders en trekt me naar het midden. Mijn eerste reactie is de andere kant op te leunen, maar omdat ik nu het idee heb dat ik niet kan vallen durf ik toch wat meer en ik kom iets makkelijker door de bocht.Van negen meter afstand tussen de pionnen kom ik uiteindelijk op de ‘wedstrijdafstand’ van zes meter, de afstand waar je bij het examen binnen moet blijven. Ik ben best trots maar Cornelis grijnst alleen. Best netjes maar ik ben er nog lang niet. Als ik eens wat meer zou ontspannen en meer zou genieten, dan zou het allemaal nog veel beter gaan. Tja, dwing jezelf maar eens te ontspannen. Ondanks het koude weer stroomt aan het einde van de les het zweet in straaltjes over mijn rug. Het lesuur vliegt voorbij en ik ben ook wel blij dat het er op zit. Maar ik merk ook dat het werkt. Als ik meer durf, gaat het makkelijker en ik neem me vastberaden voor die angst die ergens in m’n achterhoofd zit, te overwinnen. Volgende week ga ik de motor met al mijn kracht die bocht in duwen!Mirte van Dijk