Column Maarten Siffels 11-2009
In klein gezelschap gaan we dit jaar naar het traditionele lange voorjaarsweekend Zwarte Woud. Veel afzeggers, met een waslijst aan doorzichtige smoezen. Cor gaat niet mee, omdat hij aan zijn been geopereerd is én een loshangend sleutelbeen heeft. Gecombineerd resultaat van een recent slippertje op Zandvoort en een val dertig jaar geleden. Bij controle blijkt hij inderdaad in een rolstoel te zitten. Nou, oké dan.Gerke heeft een half jaar zowel zoon als schoonvader geholpen bij de bouw van hun huizen (twee dus!). Hij wil een weekend lang achterstallig knuffelen met zijn echtgenote inhalen. Ik wens hem sterkte. Wiebe claimt dat hij met het gezin op vakantie moet. Ik vermoed dat het schuivertje van vorig jaar nog niet verwerkt is. En John heeft tegenwoordig een Ersatzkind in de vorm van een hond. En dan kun je eigenlijk nooit meer weg. Blijven over: zes bikkels om de tradities van de Zwarte-Woud-trip in ere te houden. Traditie één: de verzamelplek. Dat is bij de motormaat thuis, tenzij je aan de andere kant van het land woont. Dan zorg je dat je om elf uur uiterlijk bij het eerste tankstation in Luxemburg staat. Van daar volgt de rit naar de vaste lunchplek, een tentje in de hoofdstraat van Faulquemont. Aan de muur hangt een zwart-wit foto die er aan herinnert dat dit deel van Frankrijk regelmatig van nationaliteit wisselde. Op de foto heet het dorp nog Falckenberg. We worden bediend door een mevrouw die met het jaar slanker wordt. Dat heeft als bijeffect dat haar neus verhoudingsgewijs groeit, maar dat schijnt haar niet te storen. Op onze vraag of we “des sandwiches” kunnen krijgen, wordt altijd meegedeeld dat daarvoor in de keuken geïnformeerd moet worden. Het hoort bij de traditie dat ze de spanning opvoert en ons eens in de paar jaar weg stuurt. “Des sandwiches? Impossible!” Dit op een toon alsof we een gangbang met haar minderjarige dochter voorstellen. Dan strijken we een huis verderop neer, bij de bakker. Die heeft wel brood, maar meestal geen beleg.Daarna rijden we door het Saarland, richting Sarre-Union. Traditie vereist dat ik de mannen bij het wegrijden vertel dat de laatste interland van het Protectoraat Saarland, waarvan het Duitse deel in 1956 weer bij Duitsland gevoegd werd, gespeeld werd tegen het Nederlands elftal. In Amsterdam. Nederland won met 3-2.Volgend hoofdstuk betreft benzine zoeken. Buiten de hoofdwegen is Franse benzine bijna uitsluitend naast de supermarkt verkrijgbaar. Buiten sluitingstijden middels een pasjesautomaat die alleen lokale pasjes accepteert, dus desnoods tank je maar als je pas half leeg bent. Via het plaatsje Petite Pierre duiken we de Vogezen in. Het zingen in de helm begint. De eerste serieuze bochten, de eerste echte hoogteverschillen. In Saverne stoppen we, als het weer het toelaat, voor een traditioneel ijsje. Het stuk daarna, langs het Canal du Rhin au Marne, doen we rustig aan. We weten sinds vorig jaar dat hier gecontroleerd wordt door de Franse politie. Als we nieuwelingen in het gezelschap hebben, wordt er even gestopt bij het Plan incliné de Arzwiller. Deze scheepslift trekt bootjes in een grote bak water schuin tegen de berg op. 44 meter hoger mogen ze weer verder varen. Van de lift gaat het binnendoor en bergover richting Schirmeck. “Wisten jullie dat een van de twee concentratiekampen op Franse bodem hier gevestigd was?” Ja, ik heb altijd wel een opwekkend nieuwsfeitje paraat. Een ander hoogtepunt nadert: via Villé komen we in de buurt van de Col de Fouchy. Zo’n smal pasje met prachtige knijpers. Eén keer de Fouchy over en de zomer is echt begonnen. Zijn we elkaar nu op weg naar de Fouchy kwijt geraakt, dan is het verzamelen in Ste. Marie-aux-Mines. Op het pleintje met de fontein. Om dat te vinden moet je het dorp ongeveer drie keer op elke mogelijke manier doorkruisen, maar ja, we waren elkaar toch al kwijt geraakt. Vanaf Ste. Marie wordt de verdere route bepaald. Afhankelijk van weer, tijd en zin. Het einde staat al vast. We komen na passeren van het Rijndal in het Zwarte Woud nog langs Wiedener Eck, een stuk met opeenvolgende snelle bochten waar de motormaat probeert iedereen los te rijden. En als we kort daarop bij de vaste verblijfplaats aankomen, mag ik heel hard “Honey, we’re home!”roepen. Daar wacht Lutz, die vier dagen lang alles wat we bestellen uit zijn hoofd gaat onthouden. Daar wacht ook een warme douche en een koude fles Durbacher. Dat is normaal gesproken ondrinkbare witte bubbelwijn die diep in het Zwarte Woud smaakt als een godendrank. Dat is de kracht van traditie. Maarten Siffels, 26 april 2009