Column Hugo Pinksterboer – Groeten
Hoe we over de motorgroet denken, vroeg Jeroen vier weken geleden, en mijn volgende column was geboren. Deze dus. Ruim vier jaar geleden schreef ik er ook al eens over. Er veranderde veel in die paar jaar, met een toenemende polarisatie als een van de kwalijkste ontwikkelingen. De kans dat je naar iemand zwaait die op een heel andere partij stemt dan de jouwe is helaas flink groter geworden.
In die vier jaar groeide ook het aantal motorrijders. Samen zou dat een reden kunnen zijn om maar eens te stoppen met dat gezwaai. Of juist niet? Juist niet, volgens mij. Natuurlijk zit daar wel een grens aan. Mijn nieuwe buurvrouw, die haar Amsterdamse hoogbouwbuurt een paar jaar terug verruilde voor een huis op het dorp waar ik alweer acht jaar woon, was zichtbaar verrast toen ze merkte dat iedereen elkaar hier groet. Dat is niet omdat dorpsbewoners aardiger zijn of omdat ze elkaar allemaal kennen, maar domweg omdat ze met veel minder zijn. Dat je na een paar dagen op van motorrijders vergeven Alpenpassen gaat twijfelen of je nog wel wilt blijven zwaaien, is dus niet zo gek. Maar je zou je natuurlijk ook kunnen afvragen of je wel wilt motorrijden op plaatsen waar iedereen dat al doet. Mij niet gezien, persoonlijk, net zo min als op de befaamde dijkjes waar je je rijkunsten vooral nodig hebt om de rest van het verkeer te ontwijken.
Dus kan ik gewoon blijven groeten. Daar ben ik blij mee. Ondanks die polarisatie. En ondanks het feit dat ik weet dat ik niet zozeer naar een mens als wel naar een voertuig zwaai. Ik heb geen idee wie er op die machine zit, in dat pak, onder die helm. Ik weet alleen dat hij of zij (Pools, Syrisch, Nederlands, uiterst links of radicaal rechts, wit of zwart, lhbtqia+ of hetero, jazz of techno, stratenmaker of wetenschapper, rijk of arm, Trump of Harris) ervoor kiest om met de kop in de wind de weg op te gaan, of dat nu op een vette big twin, een superbike, een MP3 of een trike is. We kennen elkaar niet, maar we herkennen elkaar wel. En wie ik herken groet ik. Dat die groet niet altijd beantwoord wordt, neem ik voor lief tot het moment dat niemand nog terugzwaait – maar op dat moment zijn we wel iets bijzonders kwijtgeraakt.
Twee jaar geleden deed ik voor de MAG een interview met Tweede Kamerlid Zohair el Yassini, een motorrijder die zich actief voor ons inzette. Hij stelde dat het grootste deel van de extreem gevarieerde groep motorrijders één belangrijk ding met elkaar deelt: “Motorrijders zijn solidair. Ze zien naar elkaar om. Binnen welke groep zwaaien mensen nog naar elkaar als ze elkaar tegenkomen? Waar zie je nog dat mensen – als het veilig kan – even stoppen als ze iemand met pech zien staan? Motorrijders doen dat voor elkaar, maar ook voor andere weggebruikers, zoals ik meer dan eens gezien heb. Dat is iets wat deze samenleving steeds meer lijkt kwijt te raken, maar binnen onze groep bestaat het nog. Laten we dat vooral zo houden, met z’n allen.” Prachtig.
Stoppen met die groet zou meer zijn dan niet meer naar elkaar zwaaien. We groeten elkaar omdat we elkaar herkennen. En omdat we elkaar herkennen, zien we naar elkaar om, in Zohairs woorden. Wat zal je langs de weg stoppen om te vragen of je iets kan betekenen voor de motorrijder die daar staat, als je ‘m niet herkent? Wat zal je elkaar even aankijken of een praatje beginnen als je met elkaar voor een open brug staat, of als je naast elkaar staat te tanken? Waar blijven de spontane gesprekken aan de koffietafel bij je dealer, bij motorevenementen of waar we elkaar dan ook tegenkomen? Elkaar aankijken en naar elkaar omkijken ligt dicht bij elkaar. Automobilisten doen het zelden of nooit. Wij doen het wel. Nog wel. Met dank aan die groet.
De enige overeenkomst die we met die automobilisten hebben, is dat we op straat allebei onherkenbaar zijn. Op de motor word je dus niet gesneden door een mevrouw op leeftijd of een jonge malloot met onbezonnen haast, maar door een Suzuki Ignis of een Golf GTI. We zien geen mensen maar auto’s. Op dezelfde manier veranderen wij van mensen in motorrijders zodra we ons pak aantrekken, en ziet een deel het publiek ons als herrieschoppende vrijbuiters met een midlifecrisis. Onze groet is een manier om te laten zien dat we meer zijn. En als je dan ook nog je vizier openzet, even glimlacht en knikt als je mensen voorrang geeft of in alle rust laat oversteken, als je ruim baan maakt voor fietsers, en als je je gas dichtdraait als je een ruiter tegenkomt, dan komt niemand meer op het zotte idee om uitgerekend voor ons een weg af te sluiten.