De Zesdaagse van 1937
De internationale motorzesdaagse heeft aan importantie ingeboet. Tegenwoordig is het puur een additionele teamwedstrijd, maar met name 50 jaar en langer geleden, was het de zwaarste en allerbelangrijkste motorwedstrijd ter wereld. Het werd niet voor niets de ‘Olympiade voor motorrijders’ genoemd. Vijf dagen lang werd er een route door het zware terrein gereden en de laatste slotdag was er een race op een racecircuit. Een soort Dakar Rally en TT van Assen ineen, dus. In 1937 gingen er 20 Nederlanders van start in de zesdaagse in Wales. En dat niet alleen: het team van Bertus van Hamersveld, Bud Bakker-Schut en Jan Moejes wonnen op hun fabrieks-BMW’s zelfs de Zilveren Vaas, na de Trophy het hoogst haalbare voor een motorsporter in die jaren. MotoPlus legde beslag op een serie unieke foto’s uit 1937 en blikt terug op die memorabele wedstrijd, nu bijna 77 jaar geleden.
Het was een vaste regel dat het land dat de Zesdaagse Trophy won, de wedstrijd een jaar later organiseerde. En omdat de Engelsen de wedstrijd rondom de Duitse steden Freudenstadt en Garmisch-Partenkirchen wonnen, waren zij dus aan de beurt in 1937.
Dat jaar kwamen er 213 rijders aan de start voor een zware week met veel regen. Normaal gesproken was de zesdaagse altijd in de herfst, maar omdat het Engelse weer dan zeker slecht is, werd de wedstrijd in 1937 in de zomer verreden, van 12 tot 17 juli. Er werd gereden in de heuvels van Wales aan de westkust van Engeland, met op de zesde dag een rit dwars door Engeland naar de Oostkust, voor de slotrace op het circuit van Donington Park.
Maar liefst 100 deelnemers kwamen uit Engeland. Duitsland had 80 rijders en Nederland 20. Daaronder zaten bekende namen als Jaap Fijma, Jac Schot, Henk Persoon (met passagier Wim Roest op hun 1000 cc Harley zijspancombinatie), Dick Renooy, Jaap Roest op Rudge en Herman Zuur met zijn 600 cc BMW-zijspan. Verder was er een DKW RT100-team, met Lou Breeman, Joop van Heusden en Wim Zijlaard, en een Eysink-team (met 125 cc Villiers-blokken): Dick Eysink, Joop Verkerke en ‘Sannie’ Sannes.
Verder was er nog het Nederlandse team, dat reed voor de Zilveren Vaas en uitkwam op BMW-fabrieksmotoren: Bertus van Hamersveld, Jan Moejes en Bud Bakker-Schut. Klinkende namen, die we later nog veel zouden tegenkomen in de motorsport. Bertus van Hamersveld (de grootvader van de Coronel-tweeling) reed bijvoorbeeld in 1938 op een speciale Kompressor-BMW naar een tweede plaats in de TT van Assen. En Bud Bakker Schut won destijds met de motor al wat we nu WK-rally’s zouden noemen en met een auto werd hij ook rallykampioen (hij won bijvoorbeeld de Rally van Monte Carlo).
Met hun speciale BMW’s had dit trio topmateriaal. Aan de vooravond van de tweede wereldoorlog werd er vanuit Duitsland namelijk kosten nog moeite gespaard om de Duitse suprematie te benadrukken, want men wilde koste wat het kost de Engelse machines als de Norton OHC, AJS 350 OHC (de voorloper van de Boyracer), de Rudge vierkleppers en de 600 cc Velocette OHC’s verslaan. In 1935 had BMW bij de zesdaagse in eigen land zelfs de unieke Kompressor-BMW’s ingezet, maar in Engeland wilde men de wereld laten zien dat de BMW productiemotoren ook onverslaanbaar waren. Maar dat waren natuurlijk geen gewone productiemotoren, maar op de R51 gebaseerde R5 SuperSport’s van de BMW-raceafdeling (zie ook MotoPlus 24 met het artikel over de RennSport BMW van Piet Knijnenburg). Noviteit van deze machine was de achtervering, maar ook aan het blok werd flink gesleuteld. Zo werd de ketting van de nokkenasaandrijving vervangen door tandwielen en werd er tot wel 36 pk uit de 494 cc boxermotor geperst, wat voor die tijd echt veel was.
Vanuit Duitsland zelf reden onder meer Schorsch Meier (die in plaats van Ernst Henne startte, die nog geblesseerd was van het ongeluk met de BMW 328 race-auto tijdens het Eifelrennen op de Nürburgring in mei) en Beppe Stelzer met deze BMW’s. En omdat in elk Trophy-team ook een zijspan moest zitten, startte Wiggerl Kraus met Sepp Müller op een speciale 600 cc BMW-combinatie. Ook het Duitse Vaas-team met als rijders Forstner, Lindhardt en Möhrke reed met deze BMW’s.
De Duitsers voeren ruim van te voren met de SS Colombus vanuit Hamburg naar Southampton; de Nederlanders vertrokken op maandag 5 juli met de ‘Prinses Juliana’ vanuit Vlissingen richting Harwich en reden vandaar op hun wedstrijdmotoren dwars door Engeland. Eerst reden ze naar Donington Park om alle documenten in orde te maken en om alvast onderkomen te zoeken voor het laatste weekend van de zesdaagse. En daarna door naar de startplaats in Llandindrod Wells, waar ze logeerden in het Rock Park Hotel.
Llandindrod Wells was het middelpunt van de 19e Internationale zesdaagse; van hieruit werden vijf dagetappes van elk 400 km gereden. De tijdige heenreis was ook bedoeld om nog een beetje te kunnen trainen op het circuit van Donington en om de streek rondom de startplaats alvast te verkennen.
Op de eerste dag, de noordoostelijke lus met als verste punt Llangollen, regende het flink. Maar de Nederlanders kwamen de dag goed door, alleen liep het ego en het zijspan van Henk Persoon een flinke deuk op toen hij tegen een rots botste. Later kreeg zijn Harley ook veel elektrische problemen en hij op de zesde dag zelfs zou uitvallen; later bleek er een accupool los te zitten. Ook de dinsdag, een noordwestelijke lus van 410 km met Hendre Isaf als verste punt, kwamen de Nederlanders goed door. Op woensdag moest de westelijke lus gereden worden met als verste punt Ram Inn. Een rit van 397 km. Deze dag kreeg Bertus van Hamersveld een klein probleem, waarvoor zelfs BMW-hoofdingenieur Rudolf Schleicher en BMW-directeur Trötsch in actie kwamen, net als de Duitse teamcaptain Sachs. Want een BMW uitvallen, dat mocht natuurlijk niet gebeuren in het Engelse hol van de leeuw! Maar de BMW van Van Hamersveld was die ochtend bij het olie verversen voorzien van te dikke, koude olie, waardoor de smering maar langzaam op gang kwam en de motor bijna vastliep in de eerste kilometers. Met veel hulp van de Duitsers werd de BMW echter aan de praat gehouden. Daarbij waren alle BMW-rijders enorm blij met de achtervering: dat bleek een gouden idee voor terreinmotoren. Het idee kwam van ingenieur Alexander von Falkenhausen, een man die zelf ook meereed in de zesdaagse en die na 1950 hoofd werd van de BMW race-afdeling en later nog vele succesvolle constructies op zijn naam zette.
Donderdag werd de zuidwestelijke lus gereden met als verste punt Pont-Ar-Cothi, een rit van 414 km. Opnieuw regende het en Jan Moejes zou die avond zeggen dat hij blij was dat het eindelijk weer eens een echte – moordende – zesdaagse was. Toch kwamen alle Nederlanders weer aan de finish, ook de mannen met de kleine DKW’s. Op de vrijdag, de vijfde en laatste dag in Wales, werd een zuidoostelijke lus gereden met als verste punten Port Amman en Cefn Coed, circa 377 km lang.
Die avond werd de tussenstand opgemaakt en voor de Zilveren Vaas bleken nog vijf teams in de race met 0 strafpunten: de Nederlanders met hun BMW’s‚ het Engelse Rudge-team (met Bob McGregor, Jack Leslie en Jimmy Edward, allen uit Schotland), dan een Iers team, met Duffin (Matchless), Archer (Ariel) en Yeates (Triumph) en nog twee Duitse legerteams, het bekende BMW-team en het andere team op de Zündapp-boxers: Schaeffer, Seltsam en Mayer.
Voor de laatste snelheidsproef op Donington moesten de rijders erg vroeg op, met name de mannen met de lichte motoren. Ze moesten immers eerst bijna 200 km rijden naar het racecircuit. Vlak voor de start leek het nog even mis te gaan toen een Duitse rijder in botsing kwam met de BMW 328 sportwagen van de Nederlandse FIM-baas Piet Nortier, maar gelukkig viel de schade aan man en machine mee.
De kleine klassen startten als eerste en moesten 15 ronden (ca. 62 km) rijden op het racecircuit. Voor de middag waren de kleine klassen en de zijspannen al klaar en na de middag gingen de groten van start. Rond de klok van drieën kwamen de Zilver Vaas-teams aan de start, zij moesten 19 ronden (78 km) racen. De Nederlanders hadden vooraf nog grotere sproeiers en racebougies gemonteerd, zodat hun motoren niet te heet werden. In de race ging een gevreesde Rudge aan de leiding, voor de Duitser Forstner en Bud Bakker-Schut, maar al snel kwamen ook de andere Nederlanders naar voren en samen voerden ze het veld meerdere ronden aan. De Engelsen drongen flink aan, maar kregen met motorpech te maken. En in de elfde ronde waagde de Duitser Möhrke teveel en hij ging in één ronde zelf twee keer onderuit. Dat leverde hem een ronde achterstand op en daarmee was de droom voor het Duitse BMW-team over. De Nederlanders hadden ook niets meer van de Engelsen en Duitsers te duchten en lieten Forstner de wedstrijd winnen. BMW-topman Schleicher was de eerste die de Nederlanders feliciteerde; hij had het goed gezien. Het Nederlandse team won namelijk de Zilveren Vaas, voor Duitsland-B. Bij de Trophy wonnen de Engelse thuisrijders wel, ook hier werd Duitsland tweede. De Trophy-winnaars heetten Vic Brittain, George Rowley en Stuart Waycott; met hun drieën wonnen ze ook in 1936 de Trophy al. De laatste reed dus met een zijspan, maar de naam van zijn bakkenist (Vic Mundy) wordt nergens genoemd in de officiële uitslagen! Na zes lange dagen rijden hadden de Engelsen 10 seconden voorsprong op het Duitse team met Georg (Schorsch) Meier, Josef (Beppe) Stelzer en Ludwig (Wiggerl) Kraus met passagier Josef (Sepp) Müller. De overwinning was erg krap, mede omdat de Engelsen zich hadden verrekend en dachten dat ze al 1 minuut en 10 seconden voorsprong hadden en het in de slotfase dus rustig aan deden!
De Zilveren Vaas ging dus in 1937 met Bertus van Hamersveld, Bud Bakker-Schut en Jan Moejes mee naar Nederland. Eerlijk verdiend waren ook de gouden medailles door de rijders van de 100 cc DKW-tjes. Vooraf twijfelde iedereen of het wel mogelijk zou zijn om met slechts 100 cc een zesdaagse uit te rijden. Ook al omdat ze meereden in de 125 cc klasse, waardoor ze echt hun best moesten doen om steeds op tijd binnen te komen. Vooral de rijders in de lichte klassen zaten in deze zesdaagse soms wel twaalf uur achtereen in het zadel! Maar Wimpie Zijlaard kreeg het voor elkaar en won goud. Er waren zilveren medailles voor Lou Breeman en de bronzen voor Joop van Heusden. In totaal veroverden de Nederlanders dat jaar 8 gouden, 2 zilveren, 5 bronzen medailles en 1 gouden merkenteam medaille voor het team dat ook de Zilveren Vaas won.