Reizen Japan
Om een 8000-er over te slaan is geen schande, maar de amper half zo hoge berg Fuji in Japan niet doen is zonde. Zeker omdat het hier niet om bergbeklimmen gaat, maar om een gemoedelijke motortoer rond deze vulkanische reus.
Verzamelen is mijn passie. Ik ben een bijna manische verzamelaar. Geen postzegels, munten, kroonkurken of andere onzin, nee, ik verzamel zeeën, dalen, steden, hele landen, eilanden, rivieren en bergen. Het begint meestal bij een wereldbol of een landkaart: de vinger glijdt langzaam over het oppervlak, tot het aangekomen bij een droombestemming licht begint te tiintelen. En dan is er geen houden meer: ik wil erheen. Nee, móet erheen, koste wat kost! Reizen noemen de meesten dat. Om het even. Feit is dat het reizen of sparen lang niet altijd even leuk is. In Columbia het geweer in de aanslag, helaas wel met mij als mikpunt. In Canada nog net met het voorwiel een moederbeer en haar nakomelingen kunnen ontwijken, in Borneo middenin de jungle een verkeerd afslagje gepakt. Kleinigheidjes, want uiteindelijk telt er maar één ding: dat ik bij terugkomst een naald in mijn persoonlijke wereldbol kan prikken als bewijs die bewuste een bestemming te hebben bezocht. Eifeltoren, Vaticaanstad, Vrijheidsbeeld, Machu Picchu, ga zo maar door!
En nu sta ik midden in Japan en schreeuw: “Ik wil nu eindelijk die Mount Fuji eens zien! Berg, waar ben je? Ik ben toch niet de halve wereld over gereisd om voor de gek te worden gehouden? Kom achter de wolken vandaan en laat je zien!” De Fuji, ook bekent als Fudschijama of Fuji-San, is met precies 3.776 meter en 24 centimeter de hoogste berg van Japan en ligt in tussen de prefecturen Yamanashi en Shizuoka, rond honderd kilometer ten zuidwesten van de hoofdstad Tokio. Fuji is onderdeel van de pacifistische ring van vuur en staat al honderden jaren als heilige berg te boek. Deze brok uit aarde en steen met zijn zo herkenbare sneeuwkap staat in het landschap als getekend met een geodriehoek, zo recht is een van de mooiste vulkaankegels ter wereld. In de zomer ziet het er zwart van de toeristen, een echte uitdaging voor avonturiers is het dus niet. Maar dat zal mij worst wezen, ik wil, net als miljoenen andere vakantiegangers, de berg gewoon een keer zien. En er een ritje met de motor omheen maken, om het even af te maken.
Eiji en Tsutomu, twee Japanse journalisten, hadden beloofd voor een mooie route en motorfiets te zorgen. De leenmotor die Eiji heeft geregeld is een BMW F800GS, voor de gelegenheid voorzien van semi-noppenbanden. Het plan is namelijk om Fuji deels via onverharde wegen te beklimmen. Het schoeisel blijkt inderdaad op zijn taak berekend, geeft veel grip op losse ondergrond, doet het ook heel behoorlijk op asfalt. Alles onder controle dus. Alhoewel alles? Die vermaledijde wolken, daar heeft ook het noppenschoeisel geen antwoord op. De wolken hullen de reus momenteel in een ondoordringbare witte sluier, onttrekt de berg volledig aan het zicht. En zo staan we bij een meertje met een praktische infodisplay en een panoramakaart met daarop afgebeeld de Fuji. De Japanse tekst met allerlei randinformatie over de berg laat ik door mijn begeleiders vertalen, maar ondertussen is er maar één gedachte die als een mantra door mijn hoofd draait: ‘Dit is de prijs die je betaalt voor je eigenwijze gedrag!’ Perse in de zomer naar Japan willen, wanneer de luchtvochtigheid zo’n beetje op zijn hoogst is. En dan begint het ook nog te regenen, terug naar Tokio dan maar. Eindstand van deze dag: 250 kilometer gereden, maar geen Fuji gezien. Grrr…
’s Avonds spreken we af met meneer Ken Nemoto, een waardig vergrijsde racer, die in de jaren ‘60 en ‘70 in het GP-circus meedraaide en tegenwoordig nog meedoet aan verschillende youngtimer races. We spreken af in een teppanyaki restaurant, waar de kok aan tafel de maaltijd bereid. Als ik mijn Mount Fuji dilemma met hem deel, kijkt hij me wijselijk als Mister Myagi uit de originele Karate Kid film aan, lacht mild en zegt: “Maar je hebt dus wel motor gereden?” Ja, gelijk heeft hij, geen rondje Fuji, maar wel heerlijke landweggetjes en grindpaden gezien en mogen ervaren. De bochten heb ik niet geteld, maar dat Japan, zodra er zich bergen aandienen, een heel mooi motorland is, staat buiten kijf. Vanaf mijn bord kijkt het oog van een rode vis me glazig aan, als bijgerecht een in algen gewikkeld been van iets dat waarschijnlijk als bijvangst van de donkere diepte van de oceaan mee omhoog kwam. Hmm, je moet alles in je leven eens geprobeerd hebben, is ’t niet? Eerst maar eens een flinke slok Asahi bier. Beetje moed indrinken!
De volgende dag. Een oude vriendin van me, Susanne, die vijftien jaar geleden naar Japan verhuisde en inmiddels is getrouwd met een financier, woont op de 26e verdieping van een modern gedrocht in het centrum van deze megametropool. Aan de telefoon: “De Fuji? Die kan ik bijna vanuit m’n woonkamerraam zien!” Dus ik spring op de motor en baan me een weg door het drukke verkeer in Tokio, waarbij de volste concentratie vereist is. Te beginnen bij het begrip meerbaansweg, dat hier een hele nieuwe betekenis krijgt: ontelbare rijstroken tot aan de horizon. Dan nog de cryptische tekens op de verkeersborden en niet te vergeten natuurlijk, het links rijden. Omdat mijn geheugenkaartje kapot is, en van Fuji wil ik natuurlijk wel wat foto’s, rij ik een kort blokje om naar de met tennisbaan grote lichtreclames dichtgeplakte elektronicastraat Akihabara. Ik parkeer naast een voetgangersverkeerslicht. Zodra het licht op groen springt, komen er gevoelsmatig stante pede een half miljoen mensen als een tsunami in beweging. Ongelooflijk hoe druk het hier is. Op de voetpaden dringen passanten zich langs de raar geklede promodames. Mannen nemen de flyers van de schattige vrouwmensen maar al te graag aan, bedanken met een diepe buiging de vier keer zo jonge dames voor het reclamemateriaal. Komisch volk, die Japanners! Vrouwen in prachtige kimono’s staan naast extreem elegante zakenmannen, daarnaast veel jongeren met kleurrijke haren en heel veel schmink, die zo uit een Manga-comic lijken te komen. Bijzonder, oeroude tradities en het übertechnische, moderne leven gaan hier naadloos hand in hand. Wanneer ik na mijn aankopen weer op de motor stap, lachen de mensen vriendelijk naar me. Oprecht glachen!
Tussen alle hoogbouw rij ik met de BMW door de negen miljoen inwoners tellende stad Tokio, die ligt in een metropoolregio met veertig miljoen Japanners. Op sommige plekken rij je bijna door de woonkamer van de bewoners. De grotere wegen, waar de continue verkeerstroom als bloed door de aderen vloeit, lijken alleen voor de lokalen een doordringbaar labyrint. Ik ben inmiddels bij de woonflat van Susanne en parkeer de BMW voor de lobby van het glazen gebouw. Na een uitgebreide begroeting ben ik maar op één ding gefixeerd: de Fuji. Waar is dat mooie uitzicht? “Sorry”, zegt Susanne, “hij zit achter de wolken!” Als pleister op de wonde laat ze me op de iPad foto’s zien die vanaf de bank zijn geschoten. De Fuji is inderdaad goed te vanaf hier, mits het weer meewerkt althans, wat vandaag wederom niet het geval is. Maar ik wil de berg met eigen ogen zien, zo moeilijk kan dat toch niet zijn? Na een groene thee vertrek ik weer en bel Eiji en Tsutomu, of zij er ook klaar voor zijn.
Eindelijk weg uit de drukke stad. Ondanks de miljoenen inwoners, verloopt het dagelijkse leven heel gecontroleerd, ook in de provincie trouwens. Overal staan Toyota’s, Honda’s of Daihatsu’s geparkeerd naast artistieke voortuintjes. Kleine snackbars, supermarkten en tankstations vullen het beeld op de landstraatjes, waar we met een tempo van 80 tot 100 kilometer per uur doorheen rijden. Huizen hebben komische dakvormen en de vegetatie is subtropisch. Geen kerkjes of kappen, alleen maar rijstvelden. Alles is anders. Voor de ingang van een militaire begraafplaats stopt Tsutomu en wijst omhoog naar links. Wat? “Fuji-san”, legt hij uit. Theoretisch het beste uitzicht op de berg, praktisch net wat minder. Vanwege de laaghangende bewolking inderdaad. Feitelijk dus niks te zien.
We rijden verder en draaien een zandweg op. Eiji zegt dat we de berg vanaf dit pad vanuit een andere hoek moeten kunnen zien, omdat het daar wellicht wat helderder is. Ik ga achter beide heren aan door het dichte bos vol met struiken en bomen. Drie kwartier later zijn we bij het volgende uitzichtpunt. Het met mythes doorspekte, legendarische Aokigahara bos is vlakbij. Dankzij een beroemde roman staat het woud al meer dan vijftig jaar bekend als zelfmoordbos. In het boekwerk beneemt een karakter zich, als gevolg van een tamelijk ongelukkige liefde, aan de voet van Fuji van het leven. En daarmee werd een nogal lugubere trend gestart, jaarlijks worden er tot honderd lijken geborgen bij speciale zoekacties. Een mistroostige plaats.
Mijn Japanse vrienden zien er ook niet echt gelukkig uit, weer geen Fuji te zien door de mist. De twee hebben zichtbaar moeite gedaan om mijn wens in vervulling te laten gaan, maar het begrip ‘mislukken’ komt kennelijk niet voor in het Japanse woordenboek. Ook mijn opbeurende ‘take it easy’ helpt niets. Ze verontschuldigen zich voortdurend. Het zijn twee hele behulpzame mannen, ik hoop maar dat Harakiri in dit wonderschone, maar op sommige vlakken ook wat vreemde land niet meer van deze tijd is. Om ze weer wat vrolijker te stemmen, wijs ik ze erop dat ze me prachtige wegen hebben laten zien. “Ach”, klinkt het bescheiden, “er zijn nog veel betere wegen in de buurt, op het eiland Hokkaido, helemaal in het noorden of in het westen bij de skigebieden rondom Nagano.” Prachtige offroad routes, de kleinste bergweggetjes, duizenden haarspeltbochten, oude Japanse cultuur, mooie hotels met natuurlijke warmwaterbronnen, genaamd Onsen. Bovendien vindt daar ook de BMW GS Trophy plaats. De Fuji kan me wat, ik krijg hem later nog wel!
Het nieuwe reisdoel is duidelijk. Het is lang geleden dat ik zulke mooie wegen voorgeschoteld heb gekregen. We rijden de route van de GS Trophy, ontmoeten mooie boxer-rijders uit alle regio’s van Japan, rijden over epische bospaden door een sprookjesachtige wereld, doorkruisen afgelegen vestingen met slechts een paar gebouwtjes, genieten van de natuur en bedwelmen onszelf met een overdosis aan haarspeldbochten. ’s Avonds schuiven we, na een helend bad in een bad met vulkanisch water, aan een centimeters hoge tafel op bamboematten en krijgen rijst, miso soep en andere zeldzame dingen uit de zee voorgeschoteld. Iedereen in het hotel draagt een kimono of yukata, de traditionele badkleding. ’s Avonds worden futon matten uitgerold in de kamers met papieren wanden. Ik slaap vast en droom eindelijk niet meer over gemene bergen die zich voor mij verstoppen.
Het weerbericht en de webcams tonen ook de volgende dag weer hetzelfde beeld, het heeft de komende dagen weinig zin heeft om een rit rond de Fuji te maken en dus beter blijven we in de buurt van Nagano om daar te rijden, rijden, en nog eens rijden. Maar de tijd tikt door en de onafwendbare terugreis komt er aan. Toch nog maar even naar de berg voor een laatste poging? Nee onzin, ik geniet nog van de tijd in Japan en rij op m’n gemak terug naar Tokio. De Japanner mag dan bekend staan om zijn geduld, maar ook ik, beste Fuji, kan heel geduldig zijn. De naald ligt al klaar en ooit, ja ooit, krijgt hij zijn welverdiende plekje op mijn wereldbol!