Mongolië in de winter
De winters in Mongolië zijn stervenskoud en alleen daarom al voor bitter weinig activiteiten geschikt, voor motorrijden al helemaal niet. Hoewel? Ondanks de ijzige voorspellingen wagen we toch de sprong. Met temperaturen van zéér ruim onder het vriespunt gaat het op weg naar het Khovsgolmeer, een van de grootste meren van het land. Dat belooft een memorabele tocht, wat het ook wordt!
De extreme kou in Mongolië komt aan als een mokerslag. De thermometer op het vliegveld in de hoofdstad Ulaanbaatar geeft min 27° Celsius aan. Een vertraagde aankomst in Moskou, de daarop volgende gemiste aansluiting naar Ulaanbaatar, de ongeplande overnachting in het hotel op het vliegveld, een omleiding via Seoul; al die ellende heeft ons niet alleen meer dan een dag tijd gekost, maar ook een stresslevel op Eredivisieniveau. Maar dat is allemaal ineens bevroren, ondanks dat we die verloren tijd helaas niet kunnen inhalen. Het is niet anders. Het boeddhistische nieuwjaarsfeest Tsagaan Sar is vandaag begonnen en het hele land lijkt wel in staat van beleg. Het openbare leven komt de komende dagen volledig tot stilstand, winkels, kantoren, tankstations, cafés, restaurants, alles is gesloten. Het nieuwe jaar is een tijd voor familie, Mongolië komt massaal tezamen om elkaar geluk te wensen voor het nieuwe jaar. Natuurlijk moeten de gasten die langskomen ook worden gevoed en de Mongoolse gastvrijheid is hartverwarmend. Gemiddeld bereidt de vrouw des huizes zo’n tweeduizend buuz’, een met vlees gevulde dumpling die vervolgens wordt gekookt in water.
Tsagaan Sar betekent ook dat ons zijspan pas na de vakantie door de douane zal worden vrijgegeven, wat ons de kans geeft om Rainers motor alvast in alle rust te prepareren voor de reis. De kleine 200cc Dayun met iets van tien pk hebben we net voor het begin van de festiviteiten kunnen ophalen. Deze eencilinder geniet de status ‘auto voor het volk van Mongolië’. Het standaardmodel baadt dan wel niet in westerse luxe, maar biedt wel degelijk alles wat noodzakelijk is voor een behoorlijke reis. De grote tank slikt ongeveer voldoende brandstof weg voor een actieradius van meer dan 400 kilometer, en tot de basisuitrusting behoren onder meer een bagagerek, elektrische starter én kickstarter. Het enige wat nog ontbreekt zijn de spikes. Rainer draait meer dan vierhonderd stalen spikes in het rubber voor de rit naar en over de ijzige steppe. Hij twijfelt er niet aan dat deze kleine Chinese tweewieler de trip tot een goed einde zal brengen. Al meermaals heeft hij uiteenlopende reizen door Mongolië begeleid en rode draad van allemaal was onder meer dat ze met de dienstdoende Dayuns nooit ernstige problemen ondervonden.
Voor deze wintertocht naar het op één na grootste meer van Mongolië, het Khovsgulmeer, vertrouwt hij daarom ook op de bewezen Chinese techniek. In het begin heeft de 200 er alleen nog niet heel veel zin in bij de lage temperaturen. De ééncilinder verzet zich hevig, maar op een gegeven moment wordt er ondanks de kou toch ergens een ontstekingsvonk gevonden en even later draaft het machientje dapper door de kou richting douane, waar we eindelijk het zijspan kunnen ophalen. De formaliteiten aldaar blijken een fluitje van een cent. Het transportbedrijf heeft de bureaucratische benodigdheden perfect voorbereid. Een paar stempels, een paar handtekeningen, nog een lichte lunchpauze tussendoor en de zaak wordt formeel als afgehandeld beschouwd. Nog geen twee uur later draait de krukas van de paralleltwin enthousiast rond. Na bijna twee maanden in de vrieskou start hij meteen, zonder dat de accu ook maar een klein beetje externe hulp vraagt. Het was dus inderdaad een goed idee om een zwaardere autoaccu te installeren.
‘s Nachts daalt het kwik tot een letterlijk bloedstollende min veertig graden en zelfs in de ochtend is het nog ruim in de min dertig. En toch kunnen we allebei ons enthousiasme bijna niet onderdrukken: laten we gaan!
Alle bagage is op de brommers geknoopt en we staan er inmiddels bij als veredelde Michelin-mannetjes. Verschillende, deels verwarmde onderlagen, fleecetrui, stuurmoffen, thermopak, thermo laarzen, verwarmde handschoenen, balaclava, verwarmd vizier, we zijn zo dik ingepakt dat iedere vorm van bewegen al een uitdaging op zich wordt. Het werkt wel, een beetje te goed zelf. We hebben de stadgrens net bereikt wanneer we de boel thermisch degraderen. De temperatuur heeft zich gestabiliseerd tot een ‘behaaglijke’ min 25 en onze lichamen zijn inmiddels zo goed op temperatuur, dat het wel wat minder mag.
Vandaag staat er een rit tot Darchan op het programma. Deze stad ligt ten noorden van Ulaanbaatar en heeft in alle eerlijkheid maar weinig enerverends te bieden. We hebben zes uur nodig om de route van 350 kilometer af te leggen en bereiken een hotel tijdens het laatste licht van de dag. Het ging de hele dag goed, maar de laatste paar kilometer is de kou toch onder de kleding gekropen. Nu de zon is verdwenen, toont het dashboard een temperatuur van min 33. Het kwik in de foyer van het hotel is vergelijkbaar, alleen dan in de plus. Van het verschil van bijna 60 geeft zo’n enorme klap, dat we bijna knock-out gaan.
Voor de volgende dag willen we ons initiële plan iets aanpassen, maar dat vergt wel een behoorlijke afstand. De 350 kilometer die we vandaag hebben kunnen afleggen, ondanks de late start, stemt ons optimistisch. “Misschien halen we Morun wel”, hoopt Rainer. Het is net geen zeshonderd kilometer naar deze stad en dat is onder normale omstandigheden al een aanzienlijke afstand, laat staan in deze kou. Maar we willen graag wat tijd inhalen. Het Mongoolse nieuwjaar en het weekend dat er direct op volgde, heeft ons bijna een hele week gekost. Als we morgen Morun bereiken, hebben we in ieder geval al wat teruggewonnen!
De volgende dag vroeg zitten we daarom alweer in het zadel. Na een paar kilometer vult de geur van benzine de lucht. Ik loop een rondje rond de F800 maar kan geen lek vinden, alles lijkt oké. Weer een paar kilometer verder begint Rainers 200 te roken, we redden het nog net tot een klein stadje. De benzine druppelt niet uit de tank van de Dayun, maar stroomt gewoon. De oorzaak: een lange scheur aan de binnenkant van de tank. En die kan helaas met de beste wil van de wereld niet gerepareerd worden.
Onze pech is niet onopgemerkt gebleven. Enkele mannen uit het dorp inspecteren de schade en merken dat we behoorlijk in zak en as zitten. We vragen de mannen of zij wellicht een oplossing weten, en die blijkt heel wat dichterbij dan gedacht. Een van de mannen heeft nog een oude tank thuis en Rainer mag ‘m hebben. De tank zit weliswaar vol deuken en rotzooi, maar met een beetje goede wil kan hij prima dienst doen op de tweewieler. De tank wordt vastgezet met kabelbinders en zo komen we ook tot de ontdekking dat zeer koude temperaturen een nogal grote invloed heeft op materiaal en de omgang ermee. Kunststof in het bijzonder heeft weinig op met temperaturen onder het vriespunt en zo is er geen gereedschap in de vorm van een kniptang of mes nodig om de kabelbinders in te korten. Gewoon op het gewenste punt ombuigen en klaar!
Hoewel een en ander redelijk snel is geregeld, gaan we Morun vandaag niet meer halen. We redden het tot Bulgan. Een hotel vinden in de stad is niet moeilijk: er is maar één overnachtingsplek. De motoren brengen de nacht door in een nabijgelegen wasstraat. De volgende dag bereiken we Morun wel. Tussen Bulgan en Morun moet wel meermaals met frisse tegenzin worden gestopt om de carburateur schoon te maken. Er zit nog steeds vuil in de tank en daardoor raakt zo’n beetje om de vijftig kilometer de sproeier verstopt. We hebben een oplossing nodig en Morun is daar een goede plek voor. We investeren in een hagelnieuwe tank en benzinekraan bij een motordealer. Een kostenplaatje van nog geen dertig euro en afgezien van de kleur past alles perfect.
De volgende dag rollen de bijna honderd kilometer naar Khatgal snel onder de bandjes door. Magnai woont in het dorp aan de zuidoever van het Khovsgolmeer. Rainer kent de man van eerdere reizen en Magnai zal ons vergezellen op de tocht over het ijs. Hij kent de moeilijke passages en dat is wel prettig. Er liggen namelijk al verschillende voertuigen op de bodem van het meer, en dat uiteraard niet uit vrije wil.
We overnachten bij Magnai en de nacht is echt verschrikkelijk koud. Magnai komt elke twee uur langs om hout in de kachel in ons onderkomen te doen, zodat de hut niet afkoelt. De volgende ochtend vertelt hij ons dat de temperatuur ’s nachts zelfs tot onder de min 40 is gedaald. Na het ontbijt duurt het niet lang voor de motoren zachtjes voor zich uit brommen. We zijn er klaar voor. Een rit van 140 kilometer over het bevroren Khovsgolmeer ligt voor ons, de bestemming is Khankh, een dorp aan de noordelijke oever. Magnai waarschuwt ons voorzichtig te zijn, het gladde oppervlak is bedrieglijk. Het meer vraagt onze volledige aandacht, want er komen continu nieuwe scheuren en spleten in het ijs. Onderweg horen we altijd een gedempt gerommel, een licht kraken dat over het hele meer galmt. “Het ijs breekt continu”, legt Magnai uit. Het luide kraken is zelfs goed volgens hem, als de Khovsgol stil blijft, dan moeten we ons zorgen gaan maken.
Gelukkig is het Khovsgolmeer ons genadig en legt het ons maar een paar obstakels in de weg. Maar goed ook, want het landschap blijft afleiden van het ijs. We gaan recht op het Burenhaangebergte af, met aan de voet Khankh. De toppen van de bergketen achter het dorp rijzen tot 3.500 meter de staalblauwe hemel in. Uiteindelijk hebben we de hele dag nodig om de bijna 140 kilometer af te leggen. Pas tegen de avond bereiken we Khankh en nemen de intrek bij Dorjgotov. De oudere heer heeft lange tijd als diplomaat voor zijn land gewerkt en spreekt erg goed Engels. Zijn ger camp, een soort van camping, is nog niet officieel open, maar het opwarmen van een ger (yurt) en het opstoken van de banya (stoombad), is voor hem geen probleem.
Hoewel afgelegen is Khankh nog altijd niet het eind van de wereld. Verderop in het Russisch-Mongolische grensgebied leven nog nomaden. Daar willen we een bezoek aanbrengen en zo duiken we andermaal het meer op, deze keer in westelijke richting. Slechts een paar sporen leiden daar heen en vanaf het ijs kunnen we de hutten van de bevolking al zien. De meeste nomaden brengen de hele winter door in deze permanente woningen. De hutten zijn klein en hebben vaak maar één kamer, waar de hele familie verblijft tijdens de koude maanden. Pas in de lente keren ze met de dieren en de eigen ger terug naar de omringende valleien.
Er zijn slechts kleine paden die van het ijs naar de weiden leiden, waar de yaks gras zoeken. Deze paden zijn hobbelig en bezaaid met stenen, daarom moeilijk begaanbaar met het zijspan. De eerste hut, de eerste stop. Magnai wil graag weten of er ook in de winter nog nomaden in een ger verblijven, ergens in een van de valleien. Het kost tijd om die informatie in te winnen. We praten met één van de nomaden over het weer, of de nachten kouder worden en wat de lente zal brengen. Tussendoor doet hij zich tegoed aan een plukje snuiftabak en natuurlijk moet er een testritje met het zijspan worden gemaakt. Na twintig minuten komen we eindelijk tot de kern van de zaak: de man kent inderdaad iemand die ook in de winter in zijn ger woont. Het is niet heel ver rijden – “een paar minuten” – en om er zeker van te zijn dat we de plek vinden, gaan de man en zijn zoon met ons mee.
Het duurt niet lang voor we langzaam een idee krijgen van het Mongoolse tijdsbesef en de verhouding van nomaden tot afstanden. Acht kilometer en drie kwartier verder – onderweg rij ik het zijspan nog een keer vast in de resten van een steenlawine – komen we eindelijk bij de ger van Norovambuu. De man is 90 jaar en leeft zelfs in de winter in zijn ger, hij weet niet beter. De oude man lurkt aan een pijp op zijn bank en is wel blij met het onverwachte bezoek, want dat krijgt hij hier niet vaak. Vreemd genoeg…
De pijp van Norovambuu gaat rond in de tent, vergezeld door thee en koekjes, precies zoals de Mongoolse gastvrijheid het dicteert. Omdat we de lokale normen en waarden willen respecteren komen we zelf overigens ook niet met lege handen aan. In Khankh hebben we meel, thee, suiker en rijst gekocht, dat we aan Norovambuu en zijn familie, die in een hut naast de ger woont, geven. Een geste die niet zonder ‘gevolgen’ blijft. We krijgen verschillende zoetigheden aangeboden, net als buuz en boterthee. De zon is al achter de horizon verdwenen wanneer we terugkeren naar Khankh. Terwijl we over het meer rijden, komen de sterren al tevoorschijn.
De volgende dag staat alweer in het teken van de terugweg. Maar we hebben nog wel een laatste missie: we willen samen het nieuwe zwemseizoen in het Khovsgolmeer openen. We trekken onze zwembroek aan, zetten een badmuts op en gaan het ijs op. Een paar lokale inwoner en Magnai schudden hun hoofd. Min 14 graden, dan moet het wel snel gebeuren. Al na een paar minuten verschijnen de eerste tekenen van bevriezing op mijn voetzolen, die seizoensopener moet daarom maar even wachten.
Magnai gaat weer terug naar zijn familie in Khatgal en wij richten het vizier op Ulaan Baatar. Ons vliegtuig vertrekt over drie dagen, en die dagen beloven nog meer kou. Naar verwachting wordt het de komende dagen overdag niet warmer dan min 30 graden. Op onze laatste avond in Mongolië checken we uit pure nieuwsgierigheid het weerbericht thuis: 23° Celsius. Plus!!