Mijn Trots – Willem Koerhuis

« Terug naar Mijn Trots
Dertig jaar geleden kocht Willem Koerhuis zijn Triumph Rickman Métisse en na al die tijd is hij nog helemaal lyrisch van de Engelse exoot. “Dit frame is zo onwaarschijnlijk mooi. Niemand die tegenwoordig de kwaliteit van dit laswerk weet te evenaren.”

“Dit is misschien wel de eerste motorfiets in Mijn Trots waarop de eigenaar nog nooit reed. Nadat ik hem drie decennia geleden van Marten Morren kocht, heeft de motorfiets altijd als blikvanger in de showroom van mijn motorzaak gestaan. En blikken vangen deed hij! Ik was Kawasaki-dealer in Lemelerveld en deed de reparatie, verhuur en verkoop van die Japanners. Toch was ik niet getrouwd met Kawasaki, van jongs af aan wel van het klassieke spul. Je was hier vroeger in de buurt voor Triumph of BSA, een Norton was toen al te duur. In mijn geval heeft Triumph gezegevierd. De motorwereld kan niet om Japanners heen, maar als liefhebber kun je vooral niet om je eerste liefde heen. In mijn geval waren dat Britse motoren. Het geluid van die staande twins, het lijnenspel, alles is mooi aan Engelse motorfietsen. Die oude Jawa’s, de armoebakken die we vroeger noodgedwongen reden, vergeet je dan wel weer zo. Het is niet met de paplepel ingegoten, maar ik ben toch al mijn hele leven in hart en nieren een motorman. Na de Mulo ging ik zelfs naar de LTS omdat ik alles van techniek wilde leren. Ik ging al op de motorfiets naar de LTS. Ooit met André Gebben achterop nadat die bij een grasbaanongeluk zijn been had gebroken.”

“Dat ik nog nooit met deze Triumph reed, heeft een goede reden. Naast deze motorfiets heb ik nog een tweede trots; mijn 50cc Hemeyla-racer. Vroeger heb ik vijf jaar fanatiek geracet in de Borrelklasse, deed in 1973 en 1974 zelfs mee aan de TT. Nadat ik een dubbele beenbreuk opliep door een valpartij met Jan Huberts in Raalte ben ik toch achter mijn oren gaan krabben en ben ik gestopt. In 1993 kriebelde het toch weer en reed ik in Woerden mijn eerste demorace bij de HMV. Dat deed ik op mijn Hemeyla en dat is zo gebleven, daarom bleef de Triumph zijn hele leven op stal. Je wil zo’n schoonheid ook niet platgooien. Kijk toch eens naar dat frame en die prachtige conische naven. Dit frame is zo goed dat het zelfs raad weet met het vermogen van veel zwaardere Japanse viercilinders.”

“Oorspronkelijk heeft deze motorfiets in Engeland geracet. Er zitten ook nog een volle kuip en aluminium benzinetank bij. Samen met mijn broer Jan heb ik het blok uit elkaar getrokken – je wil toch weten hoe de binnenkant eruit ziet na zo’n lange periode van stilstand – en dat zag er allemaal prima uit. Van buiten ook; het Daytona T100 R blok is mooi compact en produceert dat heerlijke typische Britse tweecilindergeluid. We hebben niet alleen het blok opengetrokken, we hebben de motorfiets ook klaar gemaakt voor gebruik op de weg. We hebben er zaken als verlichting en een kentekenplaathouder op gezet. De keurmeesters van de RDW bleken in 20220 minstens zulke liefhebbers als ik en de keuring leverde geen problemen op. Ook de geluidskeuring niet. De motorfiets produceert een beschaafde maar mooie brom. Ik zou niet anders willen, je wordt anders compleet tureluurs van die herrie aan je kop. Toch wil je nog altijd niet graag op de Triumph rijden. De zitpositie is op mijn leeftijd een crime. Je bent een hele kerel als je het hier honderd kilometer op uithoudt. Vroeger was dat wel anders, dan reed je hele dagen. Zelfs toen motoren tegelijk mijn werk en hobby waren, vond ik het nog mooi. Sterker nog; ik werd steeds enthousiaster. Je leert steeds meer mensen kennen en zo word je langzaam die wereld ingezogen. Ook van Kawasaki’s kon ik heel enthousiast worden. Omdat ik zo’n klein ventje was haalde ik als eerste de tweehonderd km/uur op een Mach III. Op de ZZR1400 maakte ik daar driehonderd km/uur van. Wat een indrukwekkend ding is dat, maar qua schoonheid kan hij niet tippen aan mijn Rickman Métisse.”