Nieuws

Pasportret Kleine Sint-Bernhardpas

Ze brengen je over de bergen van A naar B: passen. Ze simpelweg als verbindingsweg of functionele route bestempelen zou echter heiligschennis zijn. Voor motorrijders is er immers niets mooiers dan deze hoogtegiganten onder je wielen door te laten rollen. We gaan daarom op pelgrimage en bezoeken de mooiste en anderszins opmerkelijke passen van Europa. Deze keer in de schijnwerper: de Kleine Sint-Bernhardpas!

Bourg-Saint-Maurice is een plaats met veel mogelijkheden, voor motorrijders althans. Niet dat er hier spectaculair veel moois te zien is, maar het plaatsje aan de legendarische Route des Grandes Alpes is een knooppunt van wegen met veel grote, legendarische passen binnen handbereik. De Romeinen waren hier al en stichtten er de nederzetting Bergintrum (nu Bourg-Saint-Maurice) in de provincie Alpes Graiae. En nu we het toch over de oude Romeinen hebben, zij waren tweeduizend geleden ook verantwoordelijk voor de aanleg van het fundament van de Kleine Sint-Bernardpas als een goede doorsteek voor hun handelsroute van de Aostavallei naar Gallië.

In Bourg-Saint-Maurice moet je beslissen of je zuidwaarts gaat naar de Col de l’Iseran, de Cormet de Roselend neemt (een waar wonder van bochten), of toch via de Kleine Sint-Bernard de oversteek naar Italië maakt. Over vreselijke dilemma’s gesproken.
Wij kiezen uiteraard voor de Col du Petit Saint-Bernard, en daarvoor sla je direct aan het einde van Séez in oostelijke richting af van de Route des Grandes Alpes. De aanloop duurt niet lang. De volgende 51 kilometer naar de Italiaanse Aostavallei beloven niet alleen rond dertig haarspeldbochten en talrijk ander slingerplezier, maar ook uitzicht op de hoogste berg van Europa, de Mont Blanc. Als het weer een beetje meespeelt tenminste, maar dat kan natuurlijk een beetje humeurig zijn in het hooggebergte.

De Franse zijde getuigt niet echt van een bijzonder creatief wegontwerp. De twintig bochten van de D1090 zijn vrij breed en goed geasfalteerd. De radius van de verschillende slingers zijn gelijkwaardig en mooi voorspelbaar, het asfalt is schoon en heeft goede grip. Er liggen hier kortom geen verrassingen op de loer. Perfect om je vaardigheden eerst even lichtjes aan te scherpen. Geen enkele haarspeldbocht aan de Franse kant is overweldigend, smal of steil. Het is daarom makkelijk om hier in een lekkere flow te komen. Wanneer je de vele wielrenners, die zich maar al te graag met een extreem ambitieus tempo op de ideale lijn naar beneden katapulteren, en de langzame campers buiten beschouwing laat tenminste. Gelukkig zijn er genoeg rechte stukken om in te halen.

Na elke rechterbocht wordt het uitzicht naar het zuiden op het Vanoise-massief en het groene Val d’Isère beter. Als er geen zware wolken in de bergen hangen, kun je zelfs de 3.779 meter hoge Mont Pourri met zijn gletsjers zien. Uiterlijk na haarspeldbocht nummer zestien is een stop onvermijdelijk. Hier buigt de smalle weg Le Pré du Four af naar Le Chatelard. En deze weg is roze. Helemaal roze. Waarom? Als steunbetuiging aan de vrouw? Een vreemd festival? Nee, niets van dat alles, de kleur is simpelweg een marketingstunt voor het skioord La Rosière – nomen est omen – dat op 1.850 meter hoogte ligt. Het plaatsje heeft de betonnen gratie van een Frans wintersportoord uit de jaren 60 en 70 en wellicht is de felle kleur bedoeld om het imago wat op te poetsen. Net als de reusachtige roze olifant bij de ingang van het dorp. Het is echter ook een herinnering aan Hannibal, die mogelijk met zijn oorlogsolifanten over deze pas kwam om de Romeinen een lesje te leren. Wat, zoals we weten, uiteindelijk alleen de Galliërs lukte.

Na La Rosière verandert het landschap. De boomgrens is gepasseerd en het beeld wordt nu gedomineerd door geelgroene bergweiden en kale, grijze bergen. Het gaat nu grotendeels rechtdoor, nog maar tien kilometer en een paar bochten tot de top van de pas. En vlak daarvoor eindelijk het langverwachte vrije uitzicht op de Mont Blanc. Vanaf hier ziet de Alpenreus er echter niet spectaculair uit, er zijn betere uitkijkpunten op deze witte grootmacht, bijvoorbeeld vanaf de Colle San Carlo, maar daarover later meer. De pas markeert ook de grens tussen Frankrijk en Italië, gelegen in een brede en glooiende bergvallei met verspreide gebouwen en ruïnes. Het enorme grijze hospice oogt wat luguber, een vervallen fort daarentegen prikkelt de nieuwsgierigheid, net als de botanische tuin Chanousiaof en het kleine Lago Verney. Er is natuurlijk koffie en gebak en de verlaten grenspost met een fijn beschilderd model grenswacht is een populair fotopunt, net als de souvenirswinkel met allerlei pluchen St. Bernhard honden en marmotten. Met een beetje geduld en geluk kun je die laatste in het echt zien in de bergweiden.

En dan dient Italië zich aan. Vanaf hier heet de weg SS26 en verandert meteen van karakter. Een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt er hier, maar die wordt zo’n beetje door iedereen genegeerd. Een van die absurde snelheidsbeperkingen in Italië. Mooie, gelijkmatige bochten met goede grip dienen zich vervolgens in grote getale aan, soms zo smal dat er hopelijk geen touringcar van de andere kant komt. Nog een oud fort en de rode ruïnes van verlaten overheidsgebouw trekken aan het oog voorbij, terwijl een Piaggo Ape geladen met grote melkbussen zich een weg naar boven huilt. De weg daalt af naar de smalle vallei van La Thuile. Daar krijgen we eindelijk onze eerste Italiaanse cappuccino. En een gelato. Een paar kilometer verderop ligt het oude dorpje La Balme verscholen in de nu erg smalle vallei. Op de kleine parkeerplaats staat een zilveren Lamborghini Grand Prix 95 Target te wachten. Nooit van gehoord? Maakt niet uit, het is een tractor. Het half vervallen dorp zelf is veel indrukwekkender. Slechts 36 inwoners telt het, die een verwoede pogingen ondernemen om een aantal oude huizen te restaureren. Een beetje de sfeer van een verloren plaats met het eeuwige geruis van een stromende beek en de beklemmende engte van de steile bergen rondom.

Nu is het niet ver meer naar de Aostavallei, nog een paar tunnels en uiteindelijk negen smalle haarspeldbochten die naar beneden cirkelen naar Pré-Saint-Didier, het begin of einde van de Kleine Sint-Bernardpas. Maar we hebben nog een tip: als je terug wilt naar Frankrijk, raden we je zeker niet de nabijgelegen Mont Blanc-tunnel aan, maar de Colle San Carlo. Deze heerlijk rustige zijweg slingert zich in Morgex een weg uit de Aostavallei via dertig prachtige bochten door het bos omhoog naar pashoogte op 1.971 meter. Daarna gaat ‘ie verder naar de SS26 bij La Thuile. Op pashoogte buigt een smalle weg af naar rechts naar een van de meest indrukwekkende panoramapunten in de Alpen op duizend meter boven de Aostavallei. In het noorden doemt de machtige falanx van ‘vierduizenders’ op, van de Mont Blanc tot de Grandes Jorasses allemaal gevangen in één motief. Verwonder en geniet!

 

 

Gerelateerde artikelen

Compacttest Can-Am Pulse/Origin

Compacttest Can-Am Pulse/Origin

12 december, 2024

Can-Am en motorfietsen, dat was toch ooit? Inderdaad, ooit produceerde de Canadese firma best succesvolle ...
Roadtrip – Everest Challenge

Roadtrip – Everest Challenge

12 december, 2024

Zegt de Everest Challenge u iets? Wij introduceren het sportieve fenomeen in de motorwereld met twee gemotoriseerde ...