Geert Stel – Laverda 1000 en 750 SFC

« Terug naar Mijn Trots
Al sinds zijn zeer jonge jeugdjaren zit Geert Stel (69) in het tweewielerzadel. Het motorleven begon schoorvoetend op een Kawasaki 500 Mach III, waarna er een snelle Laverda kwam. En dat Italiaanse cultmerk is de Sallander tot op de dag van vandaag trouw gebleven, met deze Laverda 1000 en concourswaardige 750 SFC als tastbaar bewijs!

“Het begon bij mij al vroeg, Kreidlers opvoeren tot over de honderd. Het moest hard gaan hé. Via de brommers groei je dan eigenlijk automatisch door naar de motorfietsen. Ik zat ook een beetje in de racerij en zo leerde onder meer Willem Koerhuis (van de gelijknamige motorzaak red.) kennen, waar ik mijn eerste motor heb gekocht. Een Kawasaki 500 Mach III, een widowmaker. Het motorrijbewijs had ik nog niet eens, alleen maar een oefenvergunning. Die Kawa werd goed gebruikt, op een gegeven moment was de krukas en de hele boel eromheen kapot en werd het wel tijd voor wat anders.”

“En dat werd mijn allereerste Laverde, een 750 SF. Een oud ding, maar daar is mijn liefde voor Laverda wel begonnen. Die machtige tweecilinder, het geluid, hoe ‘ie eruit zag, alles. En voor die tijd was zo’n ding ook best snel. Natuurlijk, de Honda viercilinders waren wel sneller, maar die SF was gewoon een apart ding. Laverda had iets, iets wat Ducati of Benelli niet hadden. Die liefde is vervolgens altijd gebleven. Toen ik de 750 kocht zat ik nog op school, maar vervolgens moest ik in militaire dienst en kwam er een beetje geld binnen. Het eerste wat ik na mijn diensttijd heb gedaan, is de 750 inruilen op een nieuwe Laverda 1000. Dat was in mei ’78 en die duizend was een van de snelste standaardmotoren van dat moment. Dat ding liep bloedhard. Van alles heb ik daar mee gedaan, ook gewoon op vakantie. Rekje achterop knopen, tent achterop, vrouw achterop en gaan. Het was en is nog altijd mijn grote liefde, ik ben er zelfs op getrouwd. Het is ook altijd mijn enige motor geweest, het allereerste kenteken zit er zelfs nog bij.”

“Een jaar of tien vijftien geleden kwam ik wat ruimer in de tijd, kreeg het financieel ook wat breder en toen leuk het me wel leuk om er een project bij te hebben. Een kameraad van me sleutelt al jaren aan oude Harleys en Ariels, en dat leek mij ook wel wat. De ruimte had ik, dus waarom niet. Ik wist ook al precies wat ik wilde bouwen: een Laverda 750 SFC racer uit ‘73, de laatste met de trommelremmen. Van dit type zijn er ooit maar 55 gebouwd en ik heb ze altijd prachtig gevonden. Ik zag er ooit tientallen jaren geleden een foto van in een Laverda-boek en toen was het net als met een mooie vrouw, ineens helemaal verliefd. Heel toevallig kon ik ook nog eens een SF kopen met een chassisnummer uit 1973, puur geluk. Van een neef van me notabene. Die had ‘m ooit gekocht, er wat dingen aan aangepast en ander lapwerk gedaan, maar eigenlijk zag het er gewoon niet uit. Hoefde ook niet, want mij ging het puur om het frame. Dan heb je het frame, maar verder nog helemaal niets. Aan de hand van een origineel SF werkplaatshandboek en foto’s ben ik vervolgens gaan zoeken. Naar wielen, naar trommelremmen, noem maar op. Daarbij heb ik veel gehad aan Gijs van Dijk, dé Laverda-man in Nederland. Hij weet alles van het merk en heeft ook veel contacten. Dan zocht ik een tank, of een zitje, of een blok, en dan ging hij op zoek. Ik had eerder de duizend ook helemaal gerestaureerd en zo kende ik hem al. Daardoor wist hij ook een beetje wat ik wilde: nette spullen. Dat kost een paar centen, maar ik wil er ook gewoon mee rijden en dan niet met zo’n half geval. Je steekt er een hoop tijd in en dan moet het ook goed zijn.”

“Eerst heb ik het frame helemaal klaar en strak gemaakt, toen het blok erin, dat eerst compleet gereviseerd en getuned is. Vervolgens de wielen, waarbij het achterwiel van een SF is, die gebruikten ze destijds gewoon in de racerij. De trommelremmen waren wel een uitdaging om aan te komen. Marktjes afgaan, lijntjes uitwerpen, maar vooral héél veel geduld hebben. Het scheelde ook dat ik precies wist hoe ik ‘m wilde hebben, dan kun je vrij gericht zoeken. Al gaat het dan nog soms niet helemaal als gedacht. Ik had er bijvoorbeeld eerst een originele polyester racetank op zitten. Die was van binnen helemaal gecoat, maar toch vrat de E10 benzine de verf er nog vanaf. Gijs kwam vervolgens met een polyurethaan tank uit Hongarije op de proppen, die kan veel beter tegen die E10. Al gooi ik er nu alleen nog maar Aspen-benzine in, dat gaat sowieso goed. In totaal heeft het dik vier jaar geduurd vanaf de aanschaf van het frame tot hoe de motor en nu bijstaat. Wat ik al zei, je moet vooral geduld hebben. Het opbouwen op zich valt best mee, het is heel elementaire, vooral mechanische techniek. Het is zaak dat je overal de tijd voor neemt. Daardoor staat ‘ie er nu honderd procent identiek aan het origineel bij, de taxateur had het zelfs over concoursniveau. Daar ben ik wel trots. Wat m’n kinderen later doen weet ik niet, maar ik verkoop ‘m in ieder geval niet!”