Interview Dr. Gerrit Jan van Norel
“Ha vakman, ik heb weer iets gebroken. Kun jij dat repareren? Kan ik meteen langskomen? Groeten Daniël Willemsen” Dokter Gerrit Jan van Norel laat ons een sms-je lezen. Zijn telefoonnummer is bekend bij heel veel Nederlandse motorsporters, die de Nijmeegse orthopedisch chirurg weten te vinden met bijvoorbeeld een gebroken sleutelbeen, onwillige knie, schouderproblemen of rugblessure. Gerrit Jan van Norel (62) is net terug uit de Dakar-rally, waar hij met zijn vrienden Henk Knuiman senior en Teus Burggraaff het rallyteam van Knuimans beide zonen Henk jr. en Sven volgde: “De Dakar volgen was een geweldig avontuur. We zaten met ons drieën in het serviceteam, anders is het bijna onmogelijk om de rally van dichtbij te volgen en in het bivak te komen. Eigenlijk hadden we geen echte taak, maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan, dus ik ben best veel voor de Nederlandse deelnemers bezig geweest, samen met het Franse medische team. Je merkt dat de geblesseerde Nederlanders het erg fijn vonden dat er ook een Nederlandse arts aanwezig was bij het stellen van diagnoses en de eerste behandeling.” Daarmee leek de geschiedenis zich een beetje te herhalen, want op zo’n zijdelingse manier raakte Dr. Van Norel in 1993 ook bij de motorsport betrokken. “Ik rij al motor vanaf mijn 18e en was daarvoor ook altijd al bezig met opgevoerde brommers. Ik ben een echte sleutelaar. Zo van: wat je ogen zien, maken je handen. Dat is in mijn beroep als orthopedisch chirurg bij mijn patiënten eigenlijk precies zo. Dan ben ik ook die technicus, maar dan niet met een motorblok of een motorframe onder mijn handen, maar een menselijk lichaam. Ik ben gezegend met een goed stel hersens en zou eigenlijk huisarts worden. Gedurende die opleiding kwam ik in een ziekenhuis te werken en volgde een specialisatie tot chirurg. Ik ben al sinds mijn 26e, in 1976, arts. En sinds 1987 orthopedisch chirurg in het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen. In 1993 raakte ik bij de motorsport betrokken door de crossende tweeling Jacky en Wiljam Janssen, die toen bij mij in de buurt woonden. Ik was net op skivakantie, toen ik ’s avonds gebeld werd door Jacky, die mijn telefoonnummer had gekregen van onze oppas thuis. Hij had zijn sleutelbeen gebroken en mocht zes weken niet rijden van de dokter, terwijl hij tweede stond in het WK. Of ik niet wat aan dat gebroken sleutelbeen kon doen, zodat hij weer sneller kon crossen? De volgende dag op de ski’s kreeg ik een idee hoe we zijn herstel sneller konden laten verlopen. Ik ben toen zo snel mogelijk naar huis gereden en heb met onze gipsmeester een kunststof spalk gemaakt, waarmee Jacky’s schouder werd ingepakt. Die zaterdag ben ik meegegaan naar de training van Jacky en Wiljam, op de crossbaan in Wijchen. Als dokter ben je immers wel verantwoordelijk voor je patiënt, dus ik wilde er gewoon bij zijn om te zien of hij zo weer kon rijden. Ook mijn kinderen gingen mee kijken en eigenlijk waren we allemaal op slag verkocht. Wat een geweldige sport, die motocross. En dan vooral de zijspanwereld. Wat me daar zo aanspreekt is dat er absoluut geen geld is, maar dat met een tomeloze inzet en enthousiasme alles geregeld kan worden. Wat die zijspancrossers voor elkaar weten te krijgen, dat is echt ongelooflijk. Terwijl ze voor een appel en een ei de halve wereld over moeten reizen naar de GP’s. Die mentaliteit, dat sprak me enorm aan!” In het voorjaar van 2000 raakte Dr. Van Norel ook betrokken bij het zware trainingsongeval van Daniël en Marcel Willemsen, die toen net voor de eerste keer wereldkampioen waren geworden en bij een wintertraining in Italië hard voorover van hun zijspan vielen, waarbij Marcel een incomplete dwarslaesie opliep. Van Norel: “Ik was toevallig net voor een medisch congres in Antwerpen toen ik gebeld werd. Het was heel erg ernstig en vanuit het Antwerpse hotel werd er koortsachtig overlegd met de Italiaanse artsen, waarbij een Italiaanse collega die ook op het congres was als tolk fungeerde. Ik vond het één van de moeilijkste beslissingen van mijn leven, maar op afstand besloten we om Marcel niet te laten opereren in Italië. Ik was 600 gulden aan telefoonkosten kwijt die dag, maar achteraf was het dat helemaal waard. Terug in Nederland herstelde hij namelijk ongelooflijk goed van die dwarslaesie en heeft hij zelfs nog weer jarenlang aan GP’s deelgenomen. Ik heb met Daniël en Marcel in de loop der jaren ook een unieke band opgebouwd.” Ondanks al deze ‘motorklanten’ in zijn kliniek, heeft Van Norel ook ‘gewone’ patiënten. “Ik denk dat ongeveer 15% van mijn werk als orthopedisch chirurg uit de motorsport komt. Elke dag heb ik er wel één of twee in behandeling. Vooral veel crossers en endurorijders, maar ook wegracers en tegenwoordig ook steeds meer autosportjongens weten de weg naar het CWZ te vinden. Motorsporters zijn graag geziene gasten in mijn ziekenhuis. Ook het andere ziekenhuispersoneel denkt er zo over. Motorsporters hebben altijd een goede sfeer bij zich. De lichamen van die gasten zijn doorgaans fantastisch, zeer sterk en perfect gezond. Crossers zouden in vrijwel alle andere fysieke sporten ook uitblinken. Het is ook een wereld van niet piepen en niet janken. En vooral geen dubbele bodems of spelletjes spelen met je blessure. Een geblesseerde motorsporter wil maar één ding: zo snel mogelijk weer rijden. Ze zijn stuk voor stuk enorm gedreven, dat maakt ze een heel speciaal volk. Ze kunnen ook pijn lijden en zijn hard voor zichzelf. Daardoor kunnen die gezonde lichamen vaak in de helft van de tijd herstellen. Natuurlijk neem ik daarbij als arts geen enkel onverantwoord risico, maar een lichaam kan heel veel als het in topconditie is en als het tussen de oren goed zit. Een motorsporter wil na elke blessure zo snel mogelijk weer op de motor stappen en die gedrevenheid werkt door in het herstel. Daar werk ik als arts graag aan mee. Ik voel zijn drang naar herstel en zijn wil om weer op de motor te rijden. Dat is ook een groot verschil met bijvoorbeeld profvoetballers. Die gebruiken een blessure vaak juist als excuus, voor als ze bijvoorbeeld niet in vorm zijn. Er wordt dan heel voorzichtig aan hun herstel gewerkt. Vaak worden daar met een blessure ook dubbele spelletjes gespeeld, want op de achtergrond regeert toch het grote geld. Er spelen vaak andere belangen mee. Bij de motorsporters is het gewoon eerlijk recht-toe-recht-aan. Heerlijk is dat, om mee te werken! De contacten tussen mij en de geblesseerde sporters zijn ook lekker ‘normaal’. Dat je over en weer alles tegen elkaar kunt zeggen, daar hou ik van. Bovendien begrijp ik het belang van de sporter en leef ik me in, in zijn seizoen. Bij een blessure maak ik dus samen met de sporter een planning waar we naar toe gaan werken. Dat noem ik dus ‘zorg op maat.’ Zodat hij weet welke wedstrijd hij in principe weer aan de start kan staan. Dat motiveert èn brengt rust in het herstelproces.” Als chirurg ziet Gerrit Jan van Norel natuurlijk veel nare blessures bij motorsporters voorbij komen. Weerhoudt hem er dat zelf niet van om op de motor te stappen? “Nee, absoluut niet. Sterker nog: van mijn zes kinderen rijden er vijf ook motor! Ik weet dat onze hobby door buitenstaanders vaak met argusogen wordt bekeken, maar het blijft een fantastische sport. Welk klein kind kijkt er nu niet om als er een motorrijder door het dorp rijdt? Dat is precies die fascinatie die motorrijden biedt. Met mijn eigen kinderen voelde ik er niets voor om die fascinatie tegen te houden. Dat kan ook bijna niet anders als je zelf behoorlijk fanatiek rijdt, altijd met motorfietsen bezig bent en als je die vrijheid eenmaal ervaren hebt. In de vakantie gingen de kinderen toen ze nog klein waren altijd achterop. Maar ik heb ze allemaal wel een goede basis mee proberen te geven. Ze zijn dus allemaal begonnen op een trialmotor, aan die ervaring heb je je hele leven wat. En verder regelmatig rijvaardigheidscursussen en zelfs circuitdagen rijden. In plaats van tegenhouden heb ik juist geprobeerd ze zo goed mogelijk voor te bereiden. Daarnaast ken ik als geen ander het nut van goede beschermende kleding. Een helm, een bodyprotector, een nekbrace, een rugprotector en kniebraces, ik raad het allemaal aan. Geen excuus, gewoon altijd gebruiken! Je lichaam heeft nu eenmaal geen kreukelzone, dus gebruik je optimale bescherming. Al weet ik ook drommels goed hoe makkelijk het ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch mis kan gaan. Natuurlijk ben ikzelf wel eens gevallen in al die jaren. En daardoor drie keer als patiënt mijn eigen ziekenhuis binnen gebracht. Met kapotte ribben, een onwillige knie en een schouderblessure. Dan staan m’n collega’s me gniffelend op te wachten! Maar zonder gekheid: het meest heftige moment in mijn leven heb ik met één van mijn zoons op het offroad-terrein in het Belgische Bilstain meegemaakt. We kwamen net aan en ik was nog bezig met het afladen van alle motoren, toen m’n zoon alvast opstapte voor een eerste rondje en vol tegen een over het pad gespannen draad reed. Vanuit mijn vak ben ik wat gewend, maar dat zag er echt slecht uit. Ik raakte niet in paniek, maar heb wel persoonlijk ervaren wat ouders van zwaar geblesseerde jonge motorsporters moeten doormaken. Voordat ik in Nijmegen aan de slag ging, heb ik enkele jaren in Sittard gewerkt en toen ik de ernst van de situatie met mijn zoon inzag, heb ik hem in m’n eigen auto geladen en ben zo naar Sittard gereden, waar iedereen klaarstond, toen ik aankwam. Onderweg heb ik me wel 1.000 keer afgevraagd waar we aan begonnen waren met die motorhobby. En hoe ik het allemaal zo verkeerd had kunnen doen. Heel herkenbare vragen voor ouders in die situatie. Het is iets dat ik mijn hele leven niet meer zal vergeten. Gelukkig is alles helemaal goed gekomen, zodat het hier thuis onder het eten nog steeds alleen maar over motorfietsen gaat. Sproeiers, ingaande demping, bandenspanning, alles komt hier aan tafel voorbij. M’n zoons doen de auto-HTS. Die doen nu eigenlijk waarvan ik altijd droomde. Ze rijden beide ook enduro’s, dus ik sta tegenwoordig vaak op een koude zaterdagochtend in de winter met een jerrycan benzine bij een controlepost op mijn zoons te wachten. Mooi man!” Dat de motor een hoofdrol speelt in het leven van ‘dokter Van Norel’, blijkt als we aan het eind van het interview de garage inlopen, waarin negen zeer diverse motoren staan, waarvan een aantal in min of meer gedemonteerde staat. “Tja, er stonden er nog meer, maar er zijn er onlangs vier gestolen nadat één van mijn kinderen de motor wilde verkopen via Marktplaats. Gelukkig zijn er nog twee teruggevonden. Maar dit is dus ons heiligdom. Elke donderdagavond zijn we hier samen aan het werk. De oude Yamaha XT500 en de Honda XL500 uit 1980 hebben mijn hart gestolen, maar voor het dagelijkse gebruik rij ik meestal op m’n Ducati Multistrada. En tegenwoordig mag ik ook graag onderweg zijn met de Harley-Davidson Liberator uit 1942. Dat is nog echt een mechanisch werktuig, een prachtig apparaat. Niet perfect, maar net zo eerlijk en net zo recht-toe-recht-aan als al die motorsporters die ik in de kliniek onder handen neem!” [[streamers]] Ik ken als geen ander het nut van goede beschermende kleding. Een helm, een bodyprotector, een nekbrace, een rugprotector en kniebraces, ik raad het allemaal aan! Een geblesseerde motorsporter wil maar één ding: zo snel mogelijk weer rijden. Vijf van mijn zes kinderen rijden ook motor, ik wilde die fascinatie niet tegen houden, maar heb ze wel een goede basis meegegeven. [[bijschriften]] “Ik ben een echte sleutelaar en dat is in mijn beroep als orthopedisch chirurg eigenlijk precies zo.” “Dit is dus ons heiligdom; elke donderdagavond zijn we hier samen aan het werk.” [[bij foto zoon Norel]] Van Norel’s zoons rijden mee in de ONK enduro’s. Jaap werd onlangs in de winterse wedstrijd in Enter zelfs tweede in de N2-klasse.