Mijn Trots – Hans Stassen
« Terug naar Mijn TrotsEen Koningsasser stond al sinds zijn jeugd hoog op het verlanglijstje, maar komen deed er nooit een. Tot een paar jaar terug, zoals zo vaak komt juist op het moment dat het diepgewortelde verlangen eindelijk in de vergeetput lijkt weggezonken, die ene unieke kans voorbij. Bij de 57-jarige Hans Stassen bleek zijn whiskyclubje de poort te openen tot een lang gekoesterde wens. Hij kocht een Ducati 900SD, “een knorrend racevarken”.“Ik ben er echt vijf jaar geleden bij toeval achter gekomen dat deze te koop stond. We hadden een whiskyclubje, en met één van de leden daarvan had ik het over motoren. Hij vertelde dat hij Ducati reed, maar ook dat een vriend van hem nog een klassieke Ducati te koop had. Zo kwam het balletje eigenlijk aan het rollen. Heb ik eerst opgezocht wat voor type het was, en het bleek om een 900SD te gaan, bouwjaar 1978. Een heel maf model feitelijk met een raar gevormde tank, zo’n gekke whale tale achterkant, maar juist daarom ook zo karaktervol. En ik hou juist van dat ‘anders dan anders’ en dus meteen maar een afspraak met de eigenaar gemaakt. Die bleek er echter helemaal niet van af te willen, had hem ook niet echt te koop staan. De machine stond echter al wel zeven jaar stil. Ik heb hem toen ook alleen in een vrije donkere garage gezien en hij liep ook enkel stationair, als je aan het gas kwam sloeg ‘ie af. Maar meteen al zo verkikkerd op dat ding hè. Die koningsassers heb ik altijd al mooi gevonden, de bouw van het blok, de techniek die erachter zit, de historie. Heerlijk geluid ook, iemand heeft het ooit omschreven als ‘een knorrend racevarken’, vond ik heel treffend. Ik wist ook altijd al, dat als er een Ducati zou komen, het een koningsasser moest zijn. Deze motor maakte ook echt iets in me los, dus die koop wilde ik maar wat graag sluiten. Ondanks dat de man weliswaar niet meer op de SD durfde te rijden, wilde hij er ook nog niet helemaal vanaf. Gelukkig had hij al snel in de gaten dat ik echt een liefhebber was en er echt iets moois van wilde maken, dat heeft hem gelukkig over de streep getrokken. Toen had ik er dan eindelijk eentje, maar geloof het of niet, de eerste drie jaar heeft ‘ie stil gestaan. Wegens tijdgebrek kon ik er niet echt aan werken, maar in die tijd heb ik wel langzamerhand een heleboel dingen vernieuwd. Door die zeven jaar stilstand functioneerde er, buiten het blok, want dat was net gereviseerd voor de motor stil kwam te staan, namelijk niet veel meer. De remmen waren helemaal ingevreten en de remcilinders naar de mallemoeren, dus nieuwe Brembo’s besteld. De banden waren zo hard dat het leek alsof je op ijs reed, de benzinekraan lekte onvoorstelbaar, leidingen waren allemaal poreus en de carburateurs zaten zo ontzettend dicht met vuil en troep, daar was bijna geen doorkomen meer aan. Ook aan de elektronica mankeerde het een en ander, en dan nog allemaal kleine zaken. Optisch viel het eigenlijk allemaal wel mee. Het zag er beduidend minder mooi uit dan nu, maar het was vooral een kwestie van de metalen delen goed polijsten en netjes afwerken en het lakwerk behandelen met de juiste middelen om de glans weer terug te brengen. Die zijkapjes waren wel heel lelijk dus die heb ik opnieuw gespoten en meteen de originele Darmah stickers er weer opgezet. Ach ja, telkens wanneer ik weer wat tijd en onderdelen had, ging ik verder en dan zijn er zo een paar jaar voorbij. Nu twee jaar geleden heeft ‘ie zijn eerste rit gemaakt, de carburateurs waren toen al wel schoon, maar nog niet afgesteld. Daar heeft een vriend van me, Jo Cabo, uit Meersen me nog mee geholpen, want het afstellen van carburateurs is niet echt mijn ding. En toen ‘ie eenmaal goed liep, oh, de eerste keer rijden was meteen een échte voltreffer. Het is alleen maar pure gein, het rijden erop. Het geeft zo’n enorme kick, je blijft maar aan dat gas lurken, maar het is tegelijkertijd ook echt hard werken. Je moet hem de bocht in dwingen, vreselijk hard in de remmen knijpen en de koppeling gaat zo zwaar dat na honderd kilometer je arm drie keer zo dik is dan ‘ie zou moeten zijn. Maar juist dat maakt het heel leuk en apart. Niet dat softe en soepele van tegenwoordig, maar een brok pure techniek waar je actief mee bezig bent. Noem het maar mechanisch rijden, je bent constant bezig en na honderd kilometer moet je gewoon minimaal een uurtje stoppen, want dan ben je echt helemaal doorgezeten. De motor wringt de meester uit zeg maar. Hij daagt je altijd uit tot verkeerde dingen doen, wat dat betreft is het maar goed dat ik ‘m niet twintig jaar geleden al had, want dan was het waarschijnlijk wel fout gegaan. De leeftijd hè, die helpt me in dit geval wel.”