Column Sebastiaan Labrie 04-2011
Sinds ik een maand geleden terug ben gekomen uit Argentinië, hebben een hoop gasten me al in de schouder geprikt om ‘effe’ over de Dakar Rally te lullen. Allemaal willen ze een bevestiging van hoe zwaar het wel niet is, meestal gevolgd door de vraag of ik zelf ook een keer mee ga rijden. Halverwege mijn antwoord komen we op onze dromen en mogelijkheden en uiteindelijk sluiten we af met de gedeelde mening dat het rijden van de Dakar op een motor de meest mannelijke wijze is. Soms duurt zo’n interactie een paar minuten, soms een half uur, maar het voelt nooit als een herhaling. Da’s knap en het zegt alles over het avontuur dat de Dakar Rally is. Nu ik zelf alweer een paar weken in mijn eigen comfortabele bedje heb geslapen en normaal mijn behoeftes heb kunnen doen op een schone wc (de vijftien dixies waarop 3.000 man iedere dag losging, hebben een nieuwe dimensie aan het woord ranzig gegeven), begint de hele ervaring een beetje in te dalen en zijn plek te vinden. En dat was ook wel nodig. Op een of andere manier grijpt die rallykaravaan je bij de lurven en laat pas bij de finish weer los. Tussendoor heb je amper tijd om op adem te komen, want er wordt voor niets en niemand gestopt. Je moet door. Eenmaal weer thuis is de druk van de ketel en komt de man met de onvermijdelijke hamer langs. BOINK! Het verbaast mij niets dat veel deelnemers, vlak na de laatste etappe, zeggen dat ze nooit meer aan deze idioterie mee willen doen. Maar geef ze een paar maanden en ze staan weer te trappelen. Met andere woorden: na zo’n avontuur heb je even wat afstand nodig om weer perspectief te krijgen. Vroeger gaf ik een soort Pavlov-reactie op de vraag wat ik van de rally vond. Met een paar jeugdige superlatieven als ‘kicken, vet en superstoer gaf ik dan het enige logische antwoord, want een andere respons kon eigenlijk niet. Hoe kun je één van de laatst overgebleven echte avonturen afwijzen. Niet, toch? Anders kun je net zo goed antwoorden dat je punniken leuk vindt. Ik reageerde dus meer op het idee achter de Dakar, dan op de daadwerkelijke rally. Met dat idee is niets mis, maar de realiteit is rauwer dan je denkt. Iedereen snapt dat het een uitputtingsrace is en iedereen herkent de schoonheid van het afzien en de diepe bevrediging als de eindstreep is gehaald. De romantiek sluipt er dan ook snel in. Wij mannen mogen graag voor ogen halen hoe we door onverzettelijke wilskracht een onmogelijk obstakel overwinnen. Maar vergis je niet, dit spel is gemaakt om je te kraken en kraken zul je. Word je niet genekt door de zoveelste valpartij, dan is het wel de organisatorische onduidelijkheid over een waypoint, de diaree door vervuild water, de beurse polsen die geen klap meer kunnen verwerken of weer die kou bij de vroege start na wederom een waardeloze nacht. Je staat er als buitenstaander niet bij stil hoeveel kleine dingen er getrotseerd moeten worden. Het houdt niet op. Na een tijdje heeft het niets meer met ‘leuk’ te maken, maar is het puur een kwestie van doorbikkelen. Jij en je motor en de vele kilometers ruig terrein die je scheiden van de finish, dat is waar het om draait. Ik zag het in de laatste week vaak al aan de oogopslag van de deelnemers. Een soort pure focus op datgene wat belangrijk is om die finish te halen. De rest deed er niet meer toe. Het is het type blik om jaloers op te worden. Morgen bestaat nog niet, gisteren is geweest. Alles wat telt is vandaag, niets meer, niets minder. Er zit geen ruis in, als je begrijpt wat ik bedoel. Prachtig om te zien. Dit is waar de Dakar voor mij om draait. Een punt bereiken waarop het echt persoonlijk wordt en dan ontdekken wat je waard bent. Het avontuur wordt van toegevoegde waarde bij een glas bier en wat vrienden, maar tijdens de rally gaat het puur en alleen om de ontmoeting met jezelf.