Reizen Aveyron en Tarn, Frankrijk
Woest en onherbergzaam, maar ook vriendelijk en vreedzaam, zo presenteren de departementen Aveyron en Tarn in het zonnige Franse zuiden zich. Diepe kloven en eenzame hoogplateaus wisselen zich af met glooiende heuvels en frisse bossen. Een streek waar natuur met een hoofdletter wordt geschreven en waar de vele middeleeuwse dorpen meer bieden dan enkel een schaduwrijk terras!
Wie een beetje met de kaart van Frankrijk vertrouwd is, weet dat vele Franse departementen de naam dragen van een rivier. Wellicht weten zij ook dat de Aveyron een zijrivier is van de Tarn. En in de wetenschap dat beide rivieren frank en vrij door het gelijknamig departement in het zuiden van Frankrijk stromen, dan weet je als motorrijder toch genoeg?
Toch hebben we de twee departementen niet alleen vanwege de rivieren als bestemming gekozen. De websites van beide departementen bieden namelijk een schat aan verschillende motortochten. Hapklare ritten die fantastische wegen combineert met het mooiste natuur- en stedelijk schoon. Fantastisch weer, voortreffelijk hotel én een uitdagende motor, wat wil je nog meer?
Sévérac-le-Château, zo heet de plaats die onze uitvalsbasis vormt voor de komende dagen. Het middeleeuwse kasteeldorp ligt dicht aan de snelweg en is een ideaal uitgangspunt voor enkele dagtrips over weidse hoogvlaktes en door ingesleten rivierdalen.
De strategische ligging kwam de heren van Sévérac in de middeleeuwen al bijzonder goed van pas. Hun feodale burcht werd in de renaissance grondig verbouwd tot een kasteel, waarvan de resten al van ver zichtbaar zijn. Heb je na een dagje toeren nog wat reserves over in de benen, ga dan absoluut de heuvel op. Vanaf de kasteelmuren is het puur genieten van het uitzicht over het dorp en de vallei van de Aveyron. Het verleden is nooit ver weg in Frankrijk, maar de in schemerduister gehulde steegjes van een vestingdorp brengen je helemaal snel terug in de tijd.
Sévérac-le-Château is slechts één van de twintig kastelen die de ‘Route des Seigneurs du Rouergue’ met elkaar verbindt. We zitten in het oude graafschap van de Rouergue, dat zijn naam ontleent aan het volk der Ruteni. Het woongebied van deze Keltische volksstam viel vóór de komst van de Romeinen grotendeels binnen de grenzen van de huidige Aveyron. In deze streek is de natuur op haar mooist en laten we ons verleiden tot een toer over verschillende kalksteenplateaus voert. Dat moet wel een enerverende tocht worden!
De belangrijkste trekpleister van deze causses (een groep van kalkplateaus in het Centraal Massief red.) is ongetwijfeld Millau. Een plaatsje dat de meesten zullen kennen van ‘s werelds langste en hoogste tuibrug. Het viaduct van Millau is een knap staaltje technisch vernuft, zoals het over een lengte van meer dan twee kilometer de vallei van de Tarn overspant. De hoogste pijler van de brug is zelfs nog hoger dan de Eiffeltoren, die ooit door dezelfde firma werd gebouwd trouwens. Cijfers die ons doen duizelen, net als het zicht vanaf de Aire du Viaduc.
Vanuit het best gezellige Millau leidt de D41 ons onder de gigantische brug door naar het iets verder gelegen Peyre. Het dorp hangt op spectaculaire wijze boven de Tarn, en mag zich terecht een van de ‘les plus beaux villages de France’ noemen, ofwel de mooiste dorpjes van Frankrijk. Van alle Franse departementen bezit dat van de Aveyron trouwens het grootste aantal van zulke dorpsschoonheden.
Heel even volgen we het bochtig parcours van de rivier om in Saint-Rome-de-Tarn de weg naar Roquefort-sur-Soulzon te nemen. De talloze schapen die we onderweg tegenkomen, leveren melk voor de beroemde lokale schimmelkaas. Én de wol voor de kwaliteitshandschoenen van Millau. Helaas is de juffrouw achterop niet echt gecharmeerd van deze kaas, een bezoek aan de grotten, waar de blauw dooraderde kaas rijpt, wordt dan ook vastberaden afgeslagen. Volgens haar kunnen we niet snel genoeg het dorp uit om de doordringende geur van kaas van ons af te schudden…
Maakt niet uit, zo hebben we meer tijd voor Sainte-Eulalie-de-Cernon. Het bevallige plaatsje was één van de vijf commanderijen, die de Orde van de Tempeliers in bezit had in Causse du Larzac. Na hun gedwongen vertrek in de veertiende eeuw namen de hospitaalridders deze gebouwen en landgoederen over. Zij versterkten hierna één voor één het handvol dorpjes, die er nog altijd uitzien alsof de kruisvaarders pas net zijn vertrokken naar het Heilig Land.
Onze Italiaanse tweewieler neemt ons verder aan de hand over de kronkelende D992. Het landschap is ronduit spectaculair. Op de scheiding van de Causse du Larzac en de Causse Noire heeft de Durbie een kloof uitgesneden die gezien mag worden. Minder bekend dan de nabijgelegen Gorges du Tarn, maar spectaculair genoeg met grillige rotsformaties die als een stad van steen boven ons hoofd opduiken. De Aveyron heeft veel verrassingen in petto, zo blijkt.
Blatende schapen in een woest rotslandschap maken de volgende dag plaats voor bruine runderen met puntige hoorns op een weides zo ver het oog reikt. De Aubrac is een eenzame hoogvlakte van vulkanisch graniet. Hier hebben alle weerelementen vrij spel en zijn de dorpjes nog dunner bezaaid dan op de causses waar we gisteren waren. Vandaag staat er 150 kilometer op de planning, wat met een dikke 30 graden Celsius best een uitdaging is.
Gelukkig is het in de ochtend nog aangenaam. We zijn al eerder bij de vallei van de Lot geweest en weten dat je bij Saint-Geniez-d’Olt-et-d’Aubrac aangenaam bij de brug over de rivier kunt zitten. Aansluitend glippen we via de D19 de zuidwestelijke rand van de Aubrac binnen. In het pelgrimsdorpje Saint-Chély-d’Aubrac pakken we kort een terrasje, waarna het asfalt een slingerende lijn door een leeg landschap van bruin, groen en geel trekt. Runderen in de weilanden vol bloeiende gentiaan houden ons gezelschap tot in Laguiole. Daarmee zijn we in het grootste dorp van de Aubrac beland, en dat betekent ook dat de toeristen er weer zijn. Die komen voor de fraai bewerkte zakmessen en de harde kaas waar het dorp om bekend staat. Of voor een drankje, want dat is meer dan welkom in de verschroeiende hitte. Een halfuur later doen we hetzelfde nog een keer, nu in Espalion. Het stadje heeft zich met zijn roze brug over de Lot lieflijk in de vallei genesteld. Geflankeerd door de uitlopers van de Aubrac en Causses is het dubbel genieten op de Pont Neuf!
De ene hoogvlakte is de andere niet. Dat geldt bijvoorbeeld voor het plateau van de Lévézou, in het midden van de Aveyron. Bedekt met tal van bossen en meren is het iets terughoudender en vriendelijker dan zijn buren. Ook hier is het heerlijk rustig. Dat heeft niets met de wel degelijk fraaie omgeving te maken, maar meer met het weer. We zitten middenin een hittegolf en volgende de dienstdoende weerman van gisterenavond kun je maar het beste binnen blijven, wanneer je niet strikt noodzakelijk naar buiten hoeft. Dat is klaarblijkelijk niet tegen dovenmansoren gericht en zo hebben we al die prachtige wegen helemaal voor ons alleen!
Zelfs bij de verkoelende meren, waarvan dat van Pareloup het grootste is, liggen er nauwelijks mensen op het strand. De schaduw van een strandbar is ook wel een veel beter alternatief. Lang kunnen we er helaas niet blijven zitten, want we beginnen inmiddels aardig honger te krijgen. In Salles-Curan ploffen we na het eten volledig verzadigd op een bankje. Het is onderhoudend om de mensen op het dorpsplein te bekijken, maar we hebben nog wat kilometers op de planning staan vandaag. En dat zijn niet de minste, want deze voeren door de prachtige Gorges du Tarn. De beroemde kloof daagt het rubber van de Pirelli’s uit, iets waar wij graag gehoor aan geven!
Rustig vervolgt diezelfde Tarn meanderend zijn weg door het departement. In Albi deelt de rivier de hoofdstad mooi in tweeën. Al eeuwenlang overbrugt de 150 meter lange Pont Vieux beide delen van de stad. Apetrots zijn de inwoners op hun oude brug, net als op de kathedraal die als een burcht de middeleeuwse skyline domineert. Die torenhoge vestingkerk werd gebouwd na de kruistochten tegen de Katharen (ook wel Albigenzen genoemd), waarbij de Kerk groots wilde uitpakken met haar overwinning op de afvalligen.
Zowel de kathedraal van Sainte-Cécile als het Palais de la Berbie zijn top. De eerste dankzij de volledig beschilderde muren en gewelven, de andere vanwege zijn uitgebreide collectie schilderijen, litho’s, tekeningen en affiches van de in Albi geboren Henri de Toulouse-Lautrec. Hoe het de manke bohemien al schilderend en schetsend verging tijdens zijn verblijf in Parijs, komen we te weten tijdens een nachtelijk klank- en lichtspel op de muren van de tuin.
Voor een toerist is Albi of het veertig kilometer zuidelijker gelegen Castres de perfecte plaats om het departement van de Tarn te verkennen. Het open landschap heeft met zijn typische heuveldorpen tussen glooiende velden en oude wijngaarden wel iets van een luilekkerland. Al werken de temperaturen, die nog altijd de pan uit swingen, nog steeds niet echt mee. Zelfs het asfalt blijft bijna aan de schoenen kleven wanneer we iets te lang met de motor op de weg blijven staan. Maar goed, stilstaan is sowieso geen optie met deze heerlijke volbloed Italiaan. Vanuit Albi voert een stevige rit ons van de ene middeleeuwse stad naar de andere in de wijnstreek van de Gaillac. De Tarn telt vele van deze versterkte nederzettingen. Ook op andere plaatsen in het zuidwesten schoten nieuwe dorpen als paddenstoelen uit de grond na de doortocht van de kruisvaarders uit het noorden.
Vanaf de heuveltop van de Pied Haut laten we de Ducati mee genieten van een hemels uitzicht op het 800 jaar oude Cordes-sur-Ciel. Vroeger heette dat de plaats gewoon Cordes, maar omdat bij laaghangende mist het hooggelegen vestingdorpje wel eens half boven de wolken uitsteekt, heeft men er deze twee veelzeggende woorden aan toegevoegd. Stoere stadspoorten en gotische gevels langs met kinderkopjes bestrate weggetjes deden de Fransen dit dorpje in 2014 tot hun meest geliefde dorp verkiezen.
Een keuze waarin we ons helemaal vinden, al klikt de camera niet veel minder in al even fotogenieke plaatsjes als Penne, Bruniquel en Puycelsi. Het lijstje van Frankrijks mooiste dorpen lijkt wel oneindig op deze tour. Op het ingetogen marktplein van Castelnau-de-Montmiral sluiten we het rijtje waardig af. Een glaasje Gaillac onder de arcaden hebben we wel verdiend vandaag, vinden we zelf.
Na het Pays des Bastides volgt met het landschap van de Ségala opnieuw een prachtige toerrit. De streek oogt iets minder Toscaans dan zijn buurman, maar ziet er met zijn valleien en heuvels in een zinderend zonlicht nog altijd uitgesproken Provencaals uit. Ségala haalt zijn naam uit het Franse woord voor rogge (seigle), dat men lange tijd alleen op deze arme gronden kon verbouwen. De lappendeken van velden bewijst dat een en ander grondig is veranderd inmiddels.
Waar wel de tijd stil is blijven staan, zijn de dorpen zoals je die zo dikwijls in het landelijke Frankrijk aantreft. Vaak ben je de naam al vergeten voordat de kerktoren in je spiegel verschijnt. Met uitzondering van Monestiés en Ambialet. Dit laatste dorp ligt overigens alweer in de vallei van de Tarn. Vandaag beperken we de stops tot een minimum, ieder zuchtje (rij)wind is welkom namelijk.
De Multistrada horen we niet klagen, die bijt zich grommend vast in de onverwachtse kluif die we hem toewerpen in de vorm van weelderig kronkelend asfalt. Zelf genieten we later op de avond vooral van wat we op ons bord krijgen in Castres. Je hoeft geen kenner te zijn om de voortreffelijke én betaalbare gerechten van Bistrot des Saveurs op waarde te kunnen schatten. Voldaan maken we nog een wandeling naar het centrum van de stad. Kleurrijke leerlooiershuizen werpen hun schaduw in het water van de Agout. Op de sfeervolle Place Jean-Jaurès leeft en bruist de stad, zelfs op een zwoele maandagnacht. Half Castres is nog op de been en laat zich de lokale lekkernijen prima smaken. Zo hoort het leven te zijn!
Het uiterste zuiden van het departement laat zich weer van een heel andere kant zien dan we tot noch toe van de Tarn gewend zijn. Donkere bossen hebben de naam gegeven aan de Montagne Noire, waar Atlantische luchtstromen hun mediterrane collega’s ontmoeten. Een duel waarvan de afloop niet lang op zich laat wachten, zoals we merken aan de zon die het steeds moeilijker krijgt. Het middelgebergte vormt met de iets hogere Cevennen het meest zuidelijke deel van het Centraal Massief. Net als zijn groene buur is het een natuurlijke barrière waar het heerlijk zuurstof tanken is.
In Mazamet, de belangrijkste stad van de Montagne Noire, gooien we even snel de tank vol. Wat volgt is, op enkele hooggelegen dorpjes na, een circuit van ontelbare bochten door een ongerept gebied waar je werkelijk geen levende ziel tegenkomt. De perfecte schuilplaats voor de Katharen, zo ondervinden we puffend op een korte klim naar het middeleeuwse Hautpoul. Ook vandaag de dag kun je er alleen te voet komen. Waaghalzen kunnen sinds enkele jaren ook de 140 meter lange hangbrug nemen. Bengelend boven de vallei van de Arnette, op zeventig meter hoogte, kunje er genieten van een duizelingwekkend uitzicht. Een uitzicht dat ook wij te zien krijgen, wanneer we op de verraderlijk smalle bergweg.
Onweersbuien maken die avond in Castres met veel spektakel een einde aan de extreme hitte. Het was soms behoorlijk afzien in het zadel, maar uiteindelijk was het het allemaal waard. Terugkomen dat doen we. Zeker weten…