Mijn Trots – Theo Willemsen

« Terug naar Mijn Trots
Als Theo Willemsen (75) op zijn vijftiende voor honderd gulden de NSU Cavallino van zijn oudere broer overneemt, is de liefde voor het Duitse merk geboren. Lang borrelt die liefde vooral onderhuids, maar als hij in 2014 zijn eerste echte NSU motorfiets koopt, is het hek van de dam. Inmiddels heeft hij er drie, en die gaan nooit meer weg als het aan hem ligt: “Mocht ik niet meer kunnen rijden, dan hoop ik toch wel dat ze in de familie blijven!”

“Ja NSU, daar heb eigenlijk van kinds af aan al wat mee. Op mijn vijftiende kocht ik de brommer van m’n broer over. Een NSU Cavallino, waar ik honderd gulden voor heb betaald. Mijn broers reden ook NSU, die hadden allebei een Quickly, waar ik dan natuurlijk ook wel eens op reed. Die grote koplamp, het lange voorspatbord, prachtig vond ik die NSU’s. Toen al is de liefde voor NSU begonnen, denk ik. Ik heb ook wel andere bromfietsen gehad, Kreidlers en Zündapps, maar dat wat ik met NSU had, heb ik met andere merken nooit gehad. Het motorrijbewijs wilde ik natuurlijk ook altijd al hebben, maar dat kwam er gewoon nooit van. Tot ik op een gegeven moment een eigen huis had gekocht en dacht, nu moet ik het gewoon een keer halen, anders komt het er helemaal nooit meer van. Ik was toen inmiddels al rond de 42 jaar en vervolgens duurde het nog bijna tien jaar voor ik mijn eerste motor kocht. Mijn zoon is schadehersteller en samen hebben we een schade Honda CBR600F gekocht en die vervolgens opgeknapt. Daar hebben we er vervolgens een stuk of drie vier van gehad.”

“Ergens in 2005 kreeg ik alleen een keer op één zondagmiddag drie bekeuringen: eentje bij Leeuwarden, even later in Zwolle nog een, en de laatste hier dichtbij huis. Toen was ik er wel even klaar mee. Mijn zoon reed er niet veel op, met mijn gezondheid ging het ook even wat minder en dus hebben we het ding maar verkocht. Een tijd lang geen motor gehad, totdat ik bij het bedrijf van mijn neef aan het werk ging, Moto Classic, die restaureerden klassieke auto’s. Via via hoorde mijn neef van een man in Zevenhuizen, die een stuk of tien, vijftien klassieke motoren had staan, waaronder een NSU Maxi uit 1958. En omdat hij wist dat ik gek was van NSU, zijn we er met z’n tweeën langs gegaan. Hij heeft zelf een paar motoren gekocht, en ik die Maxi. Dat was ergens rond 2014 geloof ik. De Maxi was zeker niet mooi, hij was met de kwast geschilderd en je kon zelfs het framenummer niet meer lezen. En er zat ook geen kenteken bij, nog altijd niet trouwens. Momenteel ligt ‘ie helemaal uit elkaar, het frame is inmiddels gezandstraald en eerdaags worden alle andere onderdelen gespoten. Daarna kan ik ‘m weer helemaal opbouwen.”

“Mijn tweede NSU kocht ik een jaar of drie geleden, een Superfox. Deze was helemaal gerestaureerd, maar ook weer zonder kenteken. Hij liep niet, maar mijn zoon had ‘m met een half uur aan het lopen. Niet goed, maar daar zouden we mee aan de slag gaan. Hij begon toen alleen net met z’n eigen autobedrijf, waardoor dat er niet van kwam. Maar toevallig loopt de Superfox sinds kort weer helemaal goed. Een kameraad van me is er wel handig mee en die heeft ‘m goed aan de gang gekregen. Ook deze Superfox had geen kenteken, maar na héél veel en jarenlange correspondentie tussen onder meer de RDW, Fehac, fabriek en oud-eigenaren, heb ik er nu eindelijk eentje bij. Deze Lux was eigenlijk mijn eerste NSU met kenteken. Sterker nog, ik heb het originele linnen kenteken er nog bij. Daar staat nog op dat er ooit een zijspan aan heeft gehangen, maar inmiddels niet meer.”

“De Lux kocht ik krap een maand na de Superfox. Hij stond in het boekje van de NSU club en was in 1986 gerestaureerd. Kort daarna kocht de vorige eigenaar hem en heeft er vervolgens even mee gereden, waarna ‘ie op de zolder van zijn bedrijf kwam te staan. En daar is ‘ie altijd gebleven. Omdat ik destijds zelf op vakantie was, maar wel erg geïnteresseerd was, is mijn zoon toen wezen kijken, want die heeft er ook wel verstand van. Het ding zat onder een dikke laag stof, zag eruit als een sloper, maar hij was wel hard, zoals ze dat zeggen. Dus heeft mijn zoon ‘m meegenomen. Paar uur later kreeg ik op mijn vakantieadres een foto van hem, waren de kinderen ‘m al aan het wassen. De motor liep op dat moment ook niet, maar ook dat heeft hij toen meteen even opgelost. Er moest natuurlijk nog wel het nodige aan gebeuren voor ik er echt mee kon rijden, maar dat heeft diezelfde kameraad gedaan die ook de Superfox onder handen heeft genomen. Die heeft ‘m thuis eerst helemaal in orde gemaakt en sindsdien rij ik ermee. Inmiddels heb ik er zo’n 2.800 kilometer op zitten. Niet veel natuurlijk, maar voor zo’n oud ding. En het rijdt echt leuk. Tuurlijk, het rammelt wel een beetje hier en daar, er zitten ook wel wat krasjes en speling op de zuiger, maar ach, daar gebeurt verder niets mee. Deze blijft wat mij betreft voor altijd, net als de andere twee trouwens. Weet je, als je ze eenmaal hebt en ze lopen, dan kosten ze geen drol meer. Dus zolang ik kan, blijven ze. En mocht ik niet meer kunnen rijden, dan hoop ik toch wel dat ze in de familie blijven!”