Reizen Namibië
In 2014 ben ik samen met twee vrienden afgereisd naar de Pyreneeën. Niet alleen om er te motorrijden, ook om van dat avontuur een documentaire op te nemen. Dat smaakte naar meer, waarbij het dit keer naar Namibië gaat, dat met zijn grandioze landschappen en innemende bevolking het perfecte decor vormt voor een avontuurlijk reisepos!
“Er zitten al veel mooie beelden bij!” Andi en ik zijn inmiddels een week op pad geweest met een Ténéré 700 door het zuiden van Namibië. In die tijd hebben we zelf veel videobeelden opgenomen voor de documentaire die we van plan zijn te maken over deze reis. Het filmen en reizen tegelijk kunnen we eigenlijk niet alleen, daarom gaat vanaf nu voor de rest van de reis cameraman Stephan ook deel uitmaken van onze entourage. Vanwege zijn nogal uitgebreide en ook zware uitrusting kan hij ons niet op de motor vergezellen, maar rijdt hij in een Landcruiser. Wanneer we hem op het afgesproken ontmoetingspunt met lichte trots de door ons gemaakte beelden voorleggen, merkt hij precies dat op: “Er zitten al veel mooie beelden bij!”. Wat echter klinkt als een veer in het achterste, betekent eigenlijk: “Jongens, we moeten hoognodig een versnelling opschakelen.”
De piste is zo breed als een snelweg, de geldende maximum snelheid een vlotte 100 km/uur. Niettemin is er buiten de met airco gezegende Toyota weinig verkoeling te vinden. De thermometer op mijn Yamaha geeft een verzengende 43° Celsius aan. Hoe zal het gaan wanneer de weg niet zo goed begaanbaar is? Een beetje optimisme klinkt uit de bluetooth intercom die ons gedrieën verbindt. We zitten nog in de opwarmfase van de reis wanneer Andi zich meldt: “Verderop zijn de duinen van Swakopmund al.” De gouden zandbergen kondigen niet alleen de mooie kustplaats van Namibië aan, maar ook onze eerste afspraak.
Chris Nel is een expert op het gebied van ‘leven in de woestijn’. Hij neemt ons mee naar de gouden duinen die we net passeerden. Zit er in deze hoop zand überhaupt ook maar iets van leven? “Meer dan je denkt”, zegt hij en gaat blootvoets naar de voet van een duin. In een paar uur tovert hij dieren uit het zand tevoorschijn, die net zo ongewoon zijn als hun namen. Onder hen is een soort mini-krokodil die als een turbo onderzeeër onder het zand door ploegt. Maar ook een schattige gekko met een doorzichtige huid en enorm kleurrijke ogen, waarmee hij de nacht in dag verandert. En kevers die een handstand doen om dauwdruppels te vangen om ze op te drinken. Met z’n drieën staan we er naar te kijken met stijgende verbazing.
Er zijn dagen dat je je met je hightech navigatieapparatuur een beetje een dombo voelt. Zoals nu, op weg naar de mijnstad Uis. We kunnen de plaats nog lang niet zien, alleen rijst er een sneeuwwitte berg, glinsterend in de zon, onmiskenbaar op uit de vlakte. Monumentaal, bijna als de Dom van Utrecht. Het is onmogelijk om hier per ongeluk aan voorbij te rijden, zelfs met een kapot navigatiesysteem en een door de hond gemangelde wegenkaart. De berg is eigenlijk het residu van wat eens ’s werelds grootste tinmijn was en bestaat uit puur kwartszand. Verschillende paden leiden door het zand omhoog naar een formidabel uitzichtpunt. Ik neem het voortouw en ploeg door het mulle zand tot ik plots bij een splitsing kom: rechts steil omhoog, links licht naar beneden.
Omdat we natuurlijk omhoog willen, draai ik naar rechts en geef gas. Niet voor lang. Slechts 50 meter verder wint het kwartszand het van de Pirelli’s. Te steil, toch de verkeerde kant op gestuurd. Terwijl we de Ténéré’s 180 graden bergaf draaien, hijgt Andi: “Ik denk dat ik het gehaald zou hebben, als jij niet in de weg had gestaan.” Het tweede deel van die zin spreekt hij niet hardop uit, waarvoor ik hem enigszins dankbaar ben. Bovendien kan ik zijn doorzettingsvermogen, dat weliswaar een beetje aan de optimistische kant is, wel waarderen. Eenmaal terug op de juiste helling maken we geen fouten meer en met een innerlijk ‘jippie!’ bereiken we het plateau. Onder ons, op een tapijt van bijzondere landschappen, spreidt het bescheiden Uis zich uit als een speelgoedstad. Een straffe wind blaast vluchtige Atlantische wolken over ons en de stad. Tijd om af te dalen en een echte verschijning te ontmoeten!
En die verschijning blijkt een soort van mix tussen Burt Munro, als die een Africa Twin zou rijden, Hagrid als deze een hotel zou bestieren en Gandalf de Grijze, als deze even dol zou zijn op de kunst van het brouwen als op magie. Basil Carlitz is namelijk een rustieke man van achter in de vijftig, die evenveel van motorfietsen houdt, als van de bieren van deze wereld. Hij heeft een indrukwekkende collectie flessen verzameld, die bijna oogt als de bibliotheek van belezen heren. Daarvoor zijn we alleen niet hier, wel voor een gezamenlijk ritje met Basil en zijn Africa Twin. Al heeft Andi me van tevoren wel gewaarschuwd, hij rijdt als de duivel! En Andi krijgt het gelijk aan zijn kant!
Basil wil ons zijn favoriete plekje laten zien, dat uitzicht biedt op de beroemdste berg van Namibië, de Spitzkoppe. Zodra we het laatste huis van Uis achter ons hebben gelaten, geeft hij zijn oude twin de sporen. 110, 120, 130, 140 km/uur… Om niet in Basil’s stofspoor verstrikt te raken, probeer ik hem schuin achter rijdend bij te houden. De omgeving leent zich uitstekend voor wat mooie opnames, maar filmen is nu niet even niet aan de orde. Alle zeilen moeten worden bijgezet om deze grote vriendelijke reus met Dakar-waardige rijcapaciteiten bij te houden.
Pas wanneer we op een stenen brug even stoppen, haalt Basil zijn hand van het gas. We staan op een oversized tafelblad van puur marmer. Ik voel m’n hartslag in de keel, Basil is de rust zelve. “Kijk, daar is het, de Spitzkoppe!” In het begin zien we niets anders dan de grillige rotsformaties van het Damaraland. Pas nadat onze ogen van dichtbij naar veraf zijn overgeschakeld, zien we het aan de wazige horizon in z’n volle glorie: de Spitzkoppe, de Matterhorn van Namibië.
Basil keert terug naar Uis, zijn werk zit erop, wij daarentegen zetten onze zinnen op de Spitzkoppe. De bizarre formatie is het overblijfsel van een vulkanische oprisping, die de aardkorst nooit heeft weten te doorbreken. In de loop der tijd erodeerde alles rondom de granietharde puist weg, waardoor hij volledig bloot kwam te liggen. Alle andere bergen eromheen krompen ineen tot reusachtige knikkers. Een smal paadje slingert tussen deze knikkers door en wij driften er vol plezier overheen. Wat een landschap, en wat een rit!
In een monsteretappe rijden we de volgende dag eerst naar de roemruchte kust, waar tientallen schepen in zwaar weer hun Waterloo vonden. Vandaaruit gaat het verder naar de robbenkolonie van Cape Cross waar duizenden dieren liggen, en weer terug landinwaarts naar een hoogtepunt, waarvan we vooraf geen idee hadden dat dit er eentje zou zijn: de Messum Crater. De voormalige vulkaan is in de loop van miljoenen jaren steeds ondieper geworden, waardoor je op meerder plaatsen de 22 kilometer brede krater in en uit kunt rijden. We kiezen voor de zuidelijke toegang via een keihard pad. De eerste oriëntatie is gemakkelijk, we sturen gewoon naar het centrum van de ex-vulkaan. Daarna wordt het evenwel spannender. En onaangenamer.
Bij de oostelijke uitgang van het keteldal vertakken zich meer en meer sporen in verschillende richtingen. Ondanks de GPS moet Andi de route door de labyrintische valleien verschillende keren aanpassen, voor we eindelijk in de juiste vallei arriveren. Onmiskenbaar, want onze sporen zijn niet meer de enige. Eigenlijk zouden we op deze ondergrond de bandenspanning moeten verlagen, maar ten eerste is het bloedheet, ten tweede is er geen schaduw te vinden en ten derde is de doorgang maar een paar honderd meter lang. Dus wat kan er nu feitelijk mis gaan? Nou, best veel, zo blijkt…
De paar honderd meter blijken uiteindelijk namelijk dik veertig kilometer lang. Volledig gesloopt zijn we. Hoewel, Stephan stapt kakelfris uit de Landcruiser, terwijl Andi als een hulpeloze schildpad op zijn rug ligt en ik als een marionet zonder touwtjes in het zadel ben weggezakt. Om het allemaal nog erger te maken, hier, in het midden van de vlakte achter de Messum krater, kunnen we niet blijven. Het enige alternatief, het Rhino Camp, is alleen nog zestig kilometer van hier verwijderd. De zon zakt en de zandvlaktes veranderen in steenachtige ravijnen. We gaan voorzichtig te werk om maar vooral geen lekke band op te lopen of, erger nog, een velg kapot te rijden. Een heldere volle maan verlicht het Rhino Camp wanneer we eindelijk aankomen. Normaal gesproken zouden we onszelf nu trakteren op een verkwikkende douche in een van de houten kraals. Maar gisteren, zo meldt de kampopzichter, trok een kudde olifanten door het kamp en vernielden de toch al bescheiden kampeervoorzieningen. Het weinige water dat er was verdween in hun slurven!
De volgende ochtend zijn er aangenaam weinig mensen geïnteresseerd in ons gehavende uiterlijk. We zijn bijna alleen in Rhino Camp en niemand anders maakt de reis naar Twyfelfontein. Ver is het niet, nog niet eens de afstand van Arnhem naar Amsterdam. Alleen zijn er hier geen A12 en A2, daarom zullen we er vermoedelijk iets langer over doen dan het uurtje naar Amsterdam. In de kronkelende ravijnen hoopt de middaghitte zich steeds verder op en uitgerekend hier rijd ik de voorband van m’n Yamaha lek. Geluk bij een ongeluk, mijn Ténéré beschikt over een middenbok, makkelijk bij het uitbouwen van het wiel.
Omdat de Landcruiser ook een compressor aan boord heeft, is het klusje snel geklaard en zijn we binnen twintig minuten weer op weg. Hadden we de filmapparatuur niet bij ons, dan zou de Toyota overigens eigenlijk overbodig zijn, maar vandaag komt ‘ie zelfs nog een tweede keer goed van pas. Deze etappe overschrijdt de actieradius van de Ténéré’s, waardoor we veertig kilometer voor Twyfelfontein voor het eerst een beroep moeten doen op de jerrycan in de vierwieler. We hebben inmiddels een lange en bewogen dag achter de kiezen en een fatsoenlijk café met koffie en gebak als beloning zou nu wel de kers op de taart zijn. En die kers is er!
Outjo is een kleine doorgangsplaats op weg naar het beroemde Etosha National Park in Namibië. Wij bezoeken er een lokale beroemdheid. Anastasia Gabathuler runt haar ‘farmhouse’, een mengeling tussen restaurant en café, op het kleine plein van het dorp. Haar bakspecialiteiten zijn onder andere Schwarzwalderkrisch en kwarktaart. De uitbaterin zelf behoort tot het Damara-volk, dat ongeveer tien procent van de Namibische bevolking uitmaakt. Een echte vrouw van de wereld, die niet alleen het Engels zeer goed beheerst, maar tot onze verbazing ook het Zwitserduits, met die kenmerkende tongval.
De woordenstroom wordt daarbij dikwijls onderbroken door haar aanstekelijke lach.
Hoe het komt dat ze de taal zo goed beheerst? Anastasia heeft in Zwitserland een opleiding tot banketbakker gevolgd en krijgt van haar Zwitserse schoonmoeder altijd de nieuwste recepten toegestuurd. En die vinden hier inmiddels tot in de wijde omgeving gretig aftrek, ook bij ons. We eten taart, praten met Anastasia en kunnen zo langzaamaan wel weer verder rijden. Maar Stephan heeft ineens veel minder haast dan op de eerste dagen en oppert: “Er zitten al veel mooie beelden bij!” Andi en ik kijken elkaar vragend aan, terwijl Stephan de menukaart andermaal bestudeert. Eigenlijk heeft hij ook wel gelijk, er zitten al veel mooie beelden bij!