Reportage Bikers’ Classics
Vorige eeuw trokken de coureurs van het Continental Circus na de TT van Assen naar Spa-Francorchamps, om er traditioneel in het eerste weekend van juli de strijd om de wereldtitel verder te zetten. Nadat de Belgische Grand Prix in 1991 van de kalender werd geschrapt, ontstond er een leemte, die sedert 2003 steevast wordt ingevuld met de populaire Bikkers’ Classics. Dit jaar was het evenement terug, mét publiek!
Tientallen heroïsche racers genoten tijdens vorige Classics-edities van een stressloze reünie met hun gewezen concurrenten. Vijftienvoudig wereldkampioen Giacomo Agostini en racelegendes als John Surtees, Luigi Taveri, Carlo Ubbiali en Jim Redman stonden in de spotlights. De lijst is eindeloos lang, maar voor de post–corona-periode wilde de organisatie het iets rustiger aandoen, met extra racesessies voor de minder bekende petrolheads op machines uit vervlogen tijden.
Dit jaar werd de terugkeer van het publiek gevierd met een heerlijk tweedaags racefestijn voor alles wat rookt en stinkt, oud en snel is. Het circuit is met de recente aanleg van een aantal verbrede grindbakken een stuk veiliger geworden en bij het insteken van de beruchte Raidillon is de vangrail naar achter verplaatst, zodat er beter zicht is om de helling te kunnen insturen. Daar werd tevens een nieuwe tribune geplaatst met een fenomenaal uitzicht. De voor de ouderen onder ons welbekende, kletterende tweetakt gassalvo’s weergalmen over het parcours en lokale, grijsblauwe rookwolkjes stijgen hier en daar op uit het hart van de goed gevulde paddock.
Voor de endurance-boxen staan de machines opgesteld die deelnemen aan de GP Parade en Claude Caucal vertelt er trots over zijn 350cc Nougier: “Het betreft een enige en unieke Magnat Debon die door de broers Nougier in 1936, met toestemming van de fabriek, werd verbouwd voor racegebruik. Concessiehouder Jean was een mechanisch genie, Henri de coureur. Nougier was tussen 1934 en 1972 een serieuze concurrent voor de toonaangevende motorconstructeurs, want het merk behaalde 280 podiums, 6 nationale en 4 wereldtitels. Helaas ontbrak het hen aan de broodnodige financiën.”
“Tjonge, hier staat een heerlijk pak geschiedenis bij elkaar hé”, lacht Dirk Hagen, die zijn 1971 Rob North tussen een roedel Triumphs heeft neergeploft. “Dat bonte verzamelingetje heeft het ensemble van de Lowland Triples behoorlijk wat pecunia gekost. De ellende is jaren geleden begonnen op het Eenhoorn-treffen, waar we met een vriendengroepje integraal overstag gingen voor Engelse straatmotoren. Dat combineerden we met een ijzerzaag om de machines steeds lichter te maken. Toen kwamen we tot de conclusie dat de banden niet voldeden en het frame een stuk beter kon. Vervolgens hebben we een boorkolom aangeschaft om zowat overal gaatjes in te boren.
Wat later werden er thuis regelmatig pakjes met betrekkelijk dure spullen vanuit Engeland afgeleverd en daar werden onze vrouwen niet erg gelukkig van. Maar massale afwasbeurten hielden op een gegeven moment toch onze huwelijken overeind. Uiteindelijk werd het nog gekker toen we ontdekten dat je met die dingen kan racen. Door allerhande regelneverijen konden we in Nederland bijna nergens meer terecht en moesten we uitwijken naar buitenlandse circuits. Maar aangezien er op louche clubcircuitjes amper adequate medische hulp is, concentreren we ons nu op professionelere circuits, zoals hier waar we nog een paar dikke Kawa’s flink op hun donder hebben gegeven.”
Iets verderop staat Ton Everaers, met zijn 46 jaar de ‘rookie’ van de groep. Hij sleutelt aan zijn knalgele 750 Triumph T150V met ingekort Martin Russel-frame uit 1968. De machine heeft Carillo-drijfstangen en Omega-hoogdrukzuigers. “Alle mannen van mijn leeftijd hebben een Jap onder de kont. Die Honda’s doen het altijd, maar ik krijg er geen kippenvel van. En hier sta ik dan weer”, sakkert de goedlachse kerel. “De motor loopt als een raket, alleen komt er wat olie uit. Hij heeft een koperen koppakking en ik hoop dat ik hem met wat natrekken weer dicht krijg. Met die dingen moet je niet truttig liggen rondsjezen. Ik melk hem vandaag wel helemaal uit hoor. Als hij straks stuk gaat, dan herstel ik hem thuis wel weer. Met zo’n ouwe knakker moet je niet bang zijn voor zwarte vingernageltjes.”
Drievoudig Superbike-wereldkampioen en speciale gast op de Bikers’ Classics Troy Bayliss én Didier De Radiguès houden in de expozone hun signeersessies naast een selectie motoren uit een eeuw racegeschiedenis. Troy glundert bij de passage van een 250cc Kawasaki KR1. “Daar begon ik ooit mijn carrière mee, ongelofelijk toch”, lacht hij. Ik had al veel goede reacties gehoord over de toffe sfeer op de Bikers’ Classics en ik ben vereerd om er te mogen zijn. Ik heb hier nooit geracet en ik begrijp nu pas hoe cool en uniek dit circuit is. Het bezit een tastbare, rijke historie en ik ben onder de indruk van het adembenemende ‘oldskool’ karakter. Het is zeker niet het veiligste circuit ter wereld, maar wel één van de mooiste om op te rijden. Ik kon een stuk van het oude, 14,98 kilometer lange racetraject over nationale wegen verkennen en ik denk dat de coureurs toen knettergek waren.”
De Radiguès vult aan: “Francorchamps is legendarisch en fenomenaal snel. Ik heb Troy geadviseerd om tijdens de GP Parade achter mij aan te rijden om de juiste lijnen te leren kennen. Maar in de laatste sessie voelde ik hem al pushen. Het competitiebeestje blijft knagen, hé. Ik herinner me nu nog alle details van races die ik heb gereden als ik voor fans oude foto’s signeer. In België won ik de 24u endurance en de 250cc GP in 1983. Dat is onvergetelijk.”
Mario De Witte en Pedro De Brouwer uit het Vlaamse Meetjesland zijn vaste klanten op de Bikers’ Classics.
Mario is net gepensioneerd en wil nog veel meer oldskool-evenementen bezoeken. “Mijn eerste races bezocht ik op mijn zeventiende. Dat waren de GP van Francorchamps in 1975 en de straatraces in St-Joris-Ten-Distel, eind jaren ‘70. Fabriekspiloten stonden toen nog met een tentje in een ordinaire weide en waren zeer benaderbaar. Dat maakte zodanig indruk dat ik sedertdien met vrienden ontzettend veel snelheidswedstrijden heb bezocht. Omstreeks 2010 kreeg ik een enorme passie voor de rookfabriekjes uit mijn jeugdjaren. Een Yamaha RD350 was mijn eerste trofee. Twaalf jaar verder heb ik een verzameling van zes lichte Yamaha tweetakt machines en twee Honda’s, een 350 en 500 Four.
Mijn oude motoren heb ik zelf gerestaureerd en de Grande Parade over het circuit heb ik op mijn RD250 caféracertje uit 1975 gereden. Als deelnemer aan de Parade mocht ik een paar rondjes op het nieuwe circuit rijden, een adembenemende ervaring. Mijn caféracertje heb ik zelf gereanimeerd. Veel onderdelen waren rijp voor de schroot. De cilinders zijn van een donormachine en de versnellingsbak is vernieuwd. De expansie-uitlaten zijn van Jim Lomas en het vergde nogal wat tijd om de carburatie perfect af te stellen. Het Honda NSR-kontje heb ik op het frame aangepast en ook de kabelboom heb ik zelf gefikst. Met vragen en kijken kan een mens ontzettend veel bereiken.”
Pedro vult aan: “Mario tipte me destijds dat er op de retrobeurs van Wieze een Yamaha-racertje te koop stond. Op de Centenial in Assen had ik in 1998 zo’n machientje gespot bij Ferry Brouwer en ik droomde ervan ooit zelf zo’n racertje te bezitten. De verkoper woonde dichtbij en dat vergemakkelijkte de deal. De TD 250cc uit 1972 is eigenlijk een kopie van de machine waarmee Jarno Saarinen in de Grands Prix racete, begin de jaren ‘70. Omdat ik vrij groot ben heb ik het zitje en de rem- en schakelpedalen aan moeten passen. Van nature ben ik een voorzichtig mens, die goed zorgt voor zijn materiaal. Daardoor was ik tijdens de eerste ritten enorm bevreesd om de machine hoog in toeren te trekken, terwijl zo’n ding pas in zijn nopjes is in zijn powerband. Oefening baart kunst en het gaat steeds beter.”
Marnix van der Schalk uit Wageningen heeft zijn exclusieve Segoni Laverda meegebracht. Sinds 1972 is hij onvoorwaardelijk verknocht aan de glorieuze oranje racers uit Breganze. “De SF2 die ik in ’76 kocht heb ik nog steeds in mijn bezit”, vertelt hij trots. “Hij bracht me door heel Europa en ik heb er ook mee geracet. Het beestje heeft inmiddels dik 250.000 km afgelegd. Er kwamen met de jaren steeds meer motoren bij, met als resultaat dat ik nu zeventien Italianen, waaronder een groot aantal SFC-racers, onder de vleugels heb. Het boeit me enorm om de evolutie in de opeenvolgende modellen te ontdekken.
De lat gaat steeds hoger en de projecten worden met de jaren steeds complexer en moeilijker te realiseren. Via research kwam ik bij Segoni terecht. In ’73 deden de twee bekende Italiaanse journalisten Cereghini en Daneu met een fabrieksblok in een Segoni-frame mee aan de 24 uur van Le Mans. Deze historie fascineerde me mateloos en ik droomde ervan ooit zo’n motor te vinden. Tot een Duitse vriend belde dat hij een Segoni-frame had gekocht. Na een jaartje aandringen wilde hij dat gelukkig ruilen tegen een supersnel Egli-blok van mij. Het frame is Egli-achtig met een grote centrale koker, maar waar Egli chroommolybdeen gebruikte, deed Segoni het met gewoon staal. Volgens zoon Lorenzo Segoni zijn er slechts drie van deze frames gebouwd, die bij hun fabricage helaas niet genummerd werden. De kans dat dit het Le Mans frame is, is dus ongeveer 33%.
Het snelle fabrieksblok uit 1972 heb ik exact nagebouwd, inclusief details als de snelvul-oliedop. De benzinetank, die origineel bestemd is voor een Honda Segoni, heb ik aan de onderzijde moeten aanpassen aan het Laverda-frame. De gemonteerde magnesium achternaaf is uiterst zeldzaam. Gebrek aan specificaties maakte de reconstructie van het zitje niet makkelijk. Er bestaan weinig foto’s van de historische machine en de schaarse informatie die ik heb, kreeg ik grotendeels door een bezoek aan de familie Segoni in Florence. Het was een immense zoektocht naar exclusieve onderdelen, maar het resultaat is een nagenoeg 1 op 1 kopie van de originele racer.”
In de paddock staat een aantal standjes waar gebruikte spullen en motoren verkocht worden. Een Sarolea-verzamelaar oogt veel bekijks met een selecte reeks historische ploffers. De heel dag cruisen er bijna 120 triallisten door de paddock, op weg naar de twaalf door het team van Fred Mohring uitgezette hindernissen. Na de brommers op zaterdag, mogen op zondag de bezoekers en ook de trialrijders een rondje op het vernieuwde circuit rijden. Eric Lejeune, die in de paddock kinderen met elektrische motorfietsjes initieert in het trial- en motorrijden, valt op door de gammele kuip op zijn trialmachine. “Het is een Honda CB175 die door mijn vader Eddy Lejeune (drievoudig wereldkampioen trial, red.) tot trialmotor werd verbouwd en waarmee hij talrijke wedstrijden gewonnen heeft. Enkele jaren geleden hebben we de motor in Spanje teruggevonden en ik rij er tegenwoordig Classic-trials mee. Ik heb er provisorisch een oude kuip opgezet om de Parade mee te rijden.”
Op de zondag worden er in de middagpauze een aantal bloedmooie Ducati’s de Raidillon opgeduwd. De trotse eigenaren van een nieuwe Panigale V2 Bayliss 1st Championship 20e Anniversary hebben er een ‘meet and greet’ met Troy Bayliss himself. Na de fotosessie niks dan vrolijke gezichten. Het feit dat ook de deelnemers en fans met een big smile huiswaarts keerden, stimuleert de organisatie met nieuwe ideeën voor volgende editie. Er is dus zeker nog toekomst voor het verleden.