Column Sebastiaan Labrie 17-2009
De ouders van mijn moeder hebben in 1959 een prachtig houten hutje laten bouwen in Alpbach, een pittoresk dorpje in Tirol, Oostenrijk. Het staat op 1150 meter hoogte, net onder de boomgrens en wordt omringd door bergen. In de winter, als alles bedekt is onder een dik pak sneeuw, is het romantiek ten top en de perfecte uitvalsbasis om de bergen mee te bedwingen op een paar ski’s. In de zomer kan je er prachtig wandelen, klimmen, boekje lezen en niks doen. Als kind verveelde ik me dan de hoeken uit de muren en wilde er niet dood gevonden worden, maar hoe wonderlijk: naarmate je ouder wordt weet je het beter te waarderen en ga je zo’n hutje als een soort retraite gebruiken om de drukke buitenwereld even achter je te laten. Deze zomer bestaat het hutje 50 jaar, een mooi moment om te vieren en zodoende zit ik nu met de hele familie en die van mijn tante, in totaal 24 man sterk, tussen de Alpenweides. Mijn neefje Ivo, begin twintig, is op een Suzuki GSX-R1000 gekomen en bleek op de Duitse snelwegen af en toe de teller op 300 km/uur gezet te hebben. Als ik zoiets hoor, roept het altijd wat gemengde gevoelens bij me op. Aan de ene kant vind ik het mooi, zelfs stoer en begrijp ik de kick. Want het is gewoon bruut om de wereld voorbij te zien vliegen en het beest van een motor en ook jezelf te bedwingen. Aan de andere kant mag ik het jong graag en vertrouw ik niet compleet op zijn inschattingsvermogen. Ik ben gewoon bang dat hij zich te pletter rijdt. Het roept beelden op van de eerste Ghostrider, die ik op het internet bekeek. Gehuld in een zwart leren pak met zwarte helm en donker vizier op een zwarte racer zonder nummerbord was hij ook een echte ‘ghostrider’. Deze kamikazepiloot legde de Periferique rond Parijs tijdens de file in twintig minuten af. Met groot respect bekeek ik het filmpje met het bekende cameraatje achter het windscherm met de snelheidsmeter in beeld. Blijkbaar was het populair om te bekijken, want de man kreeg al snel een soort van legendarische status, wat hem stimuleerde om nog meer van dit soort stunts te filmen en op het net te zetten. Ik vond het fantastisch om te bekijken en vroeg me af hoe deze koning zijn enorme ballen in het leren pak weg stopte. Wat een held! Toen ik hem wat ging googlen kwam ik erachter dat hij naar eigen zeggen maar een meter tussen de auto’s nodig had om er met 200 km/uur tussendoor te janken. Zulk een vertrouwen in eigen kunnen en een compleet gebrek aan respect voor de risico’s…ik werd er bijna lacherig van. De gendarmerie vond het wat minder grappig en deed z’n uiterste best om hem te pakken te krijgen. Afslagen werden afgezet, beloningen werden uitgeloofd, agenten in burger gingen file rijden; werkelijk alles werd gedaan om hem in te rekenen en vervolgens zwaar te straffen om een voorbeeld te stellen. Het mocht echter niet baten. Op een of andere manier glipte ‘the black ghostrider’ ze telkens weer door de vingers, totdat het niet meer nodig was. Ergens op de Franse wegen had hij zich kapot gereden. Misschien een bijpassend graf, maar toch was het ook treurig. Einde held. Het brengt me terug bij mijn neefje. Het laatste wat ik wil, is dat ik als een ouwe lul ga doorzagen over het gevaar van te hard rijden. Zoiets gaat het ene oor in, het andere oor uit. Uitleggen dat met de jaren een ander inzicht komt en hij van me mag aannemen dat ik weet waar ik het over heb, levert me alleen maar een meelijwekkende blik op. Tot mijn grote verbazing kwam het brave Oostenrijk me te hulp. Hier staat op sommige bergweggetjes een verkeersbord specifiek voor motorrijders met een bepaalde tekst. Ik vroeg me neefje of ‘ie Duits kon lezen en wees naar het bord. Hardop las hij het voor: ”Gib deine Schutzengel eine Chance”. “Schutzengel betekent beschermengel.” “Weet ik”, zei ie, wilde vervolgens nog wat zeggen, maar bedacht zich en liep door.